-
Redenen voor nationaal gelukDe Wachttoren 1969 | 15 februari
-
-
de Heer Jezus Christus” (Fil. 3:20). Deze „heilige natie” is daarom het geestelijke Israël Gods.
15. Waarom bestond er voor Jehovah geen noodzaak toe het natuurlijke Israël na 70 G.T. een wedergeboorte te schenken?
15 Tegen het jaar 70 G.T., zevenendertig jaar na de dood en opstanding van Jezus Christus, was deze geestelijke natie Israël zozeer uitgegroeid dat ze duizenden leden telde, zowel binnen als buiten het Romeinse Rijk. Toen de Romeinse legioenen onder generaal Titus derhalve Jeruzalem en haar tempel vernietigden en het land Judéa verwoestten, en aldus de natie van het natuurlijke, besneden Israël werd verdelgd, bestond er voor Jehovah God geen noodzaak die verworpen natie een wedergeboorte te doen ondergaan, noch in die tijd noch thans. Bij de vernietiging van de joodse natie in het jaar 70 G.T. had Jehovah God reeds zevenendertig jaar lang zijn „heilige natie” van het geestelijke Israël gehad.
16. Ten aanzien van welke natie gaan bijbelprofetieën dus thans in vervulling, en wat valt de „natie wier God Jehovah is” daardoor ten deel?
16 Ten aanzien van dit geestelijke Israël en door middel ervan blijven de bijbelprofetieën tot op de huidige dag in vervulling gaan. Tot op deze dag zijn er natuurlijke, vleselijke joden van de verdelgde natie Israël blijven bestaan, en hoeveel te meer zouden er dus niet tot op heden leden van het ware geestelijke „Israël Gods” zijn blijven bestaan? Tot lof en heerlijkheid van Jehovah God, en dank zij zijn bescherming en bewaring, bestaat er thans inderdaad een overblijfsel van dit geestelijke „Israël Gods”, en dit overblijfsel geniet het onuitsprekelijke geluk van de „natie wier God Jehovah is”. — Ps. 33:12, NW; Gal. 6:16.
-
-
De wedergeboorte van de gelukkige natieDe Wachttoren 1969 | 15 februari
-
-
De wedergeboorte van de gelukkige natie
1. Wie zijn gebelgd over het feit dat God een „natie” heeft, en welke pogingen zijn er gedaan om die natie van God te verdelgen?
SATAN de Duivel en zijn wereldlijke organisatie zijn gebelgd over het feit dat God een „natie” op aarde zou hebben die naar zijn naam wordt genoemd en die Jehovah als God aanbidt. Zoals profetisch in Psalm 83:5 4 wordt bekendgemaakt, hebben de vijanden van de natie wier God Jehovah is, tot medesamenzweerders gezegd: „Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan den naam van Israël niet meer wordt gedacht.” Zowel de bijbelse als de wereldlijke geschiedenis vermeldt hoe de vijanden, waaronder zelfs vooraanstaande leden van het natuurlijke Israël, in de eerste eeuw van het bestaan van het geestelijke Israël geprobeerd hebben het uit te roeien. Ondanks de hevige vervolging en de pogingen hen uit te roeien, is het volk van het geestelijke Israël in leven gebleven en blijven bestaan als een natie die uitzonderlijk gelukkig was omdat de God die zij aanbaden en dienden, Jehovah was.
2. Hoe schenkt datgene wat in 537 v.G.T. is gebeurd ons vertrouwen in Jehovah’s macht en vermogen om zijn volk wanneer maar ook te redden?
2 Alle vijanden in de hemel en op aarde kunnen Jehovah’s natie eenvoudig niet wegvagen. Wanneer de vijanden er ogenschijnlijk in zijn geslaagd dat te doen, kan de Almachtige God Jehovah zelfs een natie doen herleven, als dat nodig mocht zijn! Dacht de wereld van de zesde eeuw vóór onze gewone tijdrekening
-