Wat voor bescherming voor Gods volk?
JEHOVAH God kan zijn volk beschermen. Hier bestaat geen twijfel over, gezien de vele malen dat hij dit in het verleden heeft gedaan. Maar het kan soms zijn voornemen dienen wanneer hij zijn dienstknechten in getrouwheid aan hem laat sterven. In erkenning van dit feit zeiden drie Hebreeuwse bannelingen, die de dreiging onder de ogen moesten zien in een brandende oven geworpen te worden, tegen koning Nebukadnezar van Babylon: „Indien het zo zal zijn, onze God die wij dienen, is in staat ons te verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij ons verlossen. Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij úw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden.” — Dan. 3:17, 18.
Hoe komt het dat Jehovah God enkelen van zijn dienstknechten beschermt maar toelaat dat anderen lijden ondergaan en zelfs sterven? Zal het hiermee anders gesteld zijn als de „grote verdrukking” over dit goddeloze samenstel van dingen losbarst? Zal iedereen die een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah inneemt, beschermd worden, zo nodig op wonderbare wijze?
GODS HANDELINGEN HEBBEN EEN BEPAALD DOEL
Steeds wanneer Jehovah God iets doet, wordt hier een bepaald doel mee gediend. Het is dus niet zonder een goede reden geweest dat Jehovah heeft toegelaten dat zijn dienstknechten bitter werden vervolgd, terwijl sommigen zelfs een gewelddadige dood ondergingen. Die reden houdt verband met een strijdvraag die van universeel belang is. Satan de Duivel had in feite beweerd dat geen van Gods met verstand begiftigde schepselen hem uit liefde diende maar dat allen door zelfzuchtige belangen werden aangedreven. Hij betoogde verder dat als zulke zelfzuchtige belangen werden weggenomen, zij ermee zouden ophouden Gods loyale dienstknechten te zijn. Met betrekking tot Job zei Satan tot God: „Huid ten behoeve van huid, en al wat de mens heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” — Job 2:4, 5.
Er was tijd voor nodig om de door Satan opgeworpen strijdvraag op te lossen. En Jehovah God gaf Satan tijd om te trachten zijn bewering waar te maken en stond hem ook toe op alle met verstand begiftigde schepselen druk uit te oefenen. Er is in de loop van de geschiedenis dus geen enkele soort van beproeving of lijden geweest die enkelen van Gods dienstknechten niet hebben ondergaan. Vaak heeft Jehovah toegelaten dat de beproeving in de dood eindigde. Aangezien Gods dienstknechten de juistheid van Gods zijde van de strijdvraag inzien, zijn velen bereid geweest ervoor te sterven. Zij hebben het een voorrecht geacht een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van Gods naam en daardoor te bewijzen dat de bewering van de Duivel vals is. De apostel Paulus, die God loyaal als een discipel van Jezus Christus diende, zei: „Ik [ben] bereid . . . mij te Jeruzalem niet alleen te laten binden, maar er ook te sterven voor de naam van de Heer Jezus.” — Hand. 21:13.
Het is de tegenstander echter nimmer toegestaan al Gods dienstknechten weg te vagen. De pogingen om Gods volk uit de oudheid, Israël, uit te roeien, werden teniet gedaan. Toen Farao van Egypte de Israëlieten als natie trachtte te verdelgen door alle manlijke baby’s te laten doden, lukte dit hem niet (Ex. 1:15-21). Ook toen Haman in de tijd van het Medo-Perzische Rijk wist te bewerkstelligen dat er een koninklijk besluit werd uitgevaardigd tot uitroeiing van alle joden, werd zijn plan door goddelijke tussenkomst verijdeld. — Esth. 6:1–9:22.
Behalve dat Jehovah God zijn volk als geheel beschermt, heeft hij soms ook zijn dienstknechten als afzonderlijke personen uit benarde situaties gered. Eén voorbeeld hiervan is de spectaculaire bevrijding van de bovengenoemde drie Hebreeuwse bannelingen uit een brandende oven (Dan. 3:24-27). De beproeving op hun rechtschapenheid was in hun geval ver genoeg gegaan om hun toewijding ondanks het gevaar van de dood te bewijzen. En hun getrouwheid bleek voor Jehovah God een goede gelegenheid te zijn om zijn reddingsmacht te tonen. Die reddingsmacht was juist in twijfel getrokken, want koning Nebukadnezar had tot de drie mannen gezegd: „Wie is die god die u uit mijn handen kan verlossen?” (Dan. 3:15) Door hen te redden, maakte Jehovah dus een grote naam voor zichzelf, waardoor Nebukadnezar gedwongen was te erkennen dat „er geen andere god bestaat die zo kan bevrijden als deze”. — Dan. 3:29.
Jehovah’s handelingen in het verleden onthullen dus dat hij zijn volk zowel collectief als individueel kan beschermen. Dienen wij in verband met de „grote verdrukking” die over het huidige goddeloze samenstel zal komen, echter te verwachten dat al zijn dienstknechten zonder uitzondering op bevrijding kunnen rekenen?
WAT ER BIJ DE „GROTE VERDRUKKING” BETROKKEN IS
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten wij weten wat de „grote verdrukking” omvat. Toen de apostel Paulus aan christenen te Thessaloníka schreef, noemde hij Gods oordeelsvoltrekking aan de goddelozen een verdrukking. Wij lezen:
„Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het van Gods zijde rechtvaardig is verdrukking te vergelden aan hen die voor u verdrukking veroorzaken, maar aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen.” — 2 Thess. 1:6-8.
Niet slechts afzonderlijke personen en groepen van mensen, maar ook wereldomvattende organisaties hebben verdrukking over Gods toegewijde volk gebracht. In het boek Openbaring worden het „wilde beest” (dat Satans zichtbare politieke stelsel van wereldheerschappij symboliseert) en „Babylon de Grote” (het wereldrijk van valse religie) tot de kwaadaardige vervolgers gerekend. Over de goddeloze daden van „Babylon de Grote” vernemen wij: „De vrouw [was] dronken . . . van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus” (Openb. 17:6). En over de verdrukking die door het „wilde beest” is veroorzaakt, lezen wij: „Hij opende zijn mond in lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn verblijfplaats, ja, ook hen die in de hemel verblijven. En hem werd gegeven oorlog te voeren tegen de heiligen en hen te overwinnen, en hem werd autoriteit gegeven over elke stam en elk volk en elke taal en natie.” — Openb. 13:6, 7.
De eerste van deze organisaties die in de vernietiging ten onder zal gaan, is „Babylon de Grote”. Het is derhalve logisch dat de „grote verdrukking” begint met de aanval die voor dit religieuze stelsel tot de totale vernietiging leidt.
HATERS VAN GODS VOLK BLIJVEN EEN TIJDLANG IN LEVEN
De werktuigen die dit tot stand brengen, zijn de politieke stelsels en hun heersers (Openb. 17:16, 17). Deze hebben beslist niet meer liefde voor Gods volk dan voor de vals-religieuze stelsels die ze zullen vernietigen. Reeds vóór de vernietiging van „Babylon de Grote” bouwen deze politieke stelsels een verslag op van agressieve daden tegen Jehovah’s dienstknechten. Dat zij handelend tegen „Babylon de Grote” optreden, verandert niets aan hun antireligieuze houding. Dit blijkt wel uit het feit dat ze zich volgens de bijbel in slagorde hebben opgesteld tegen de Koning Jezus Christus. — Openb. 19:11-16, 19.
Dan zijn er ook sommige overlevenden van de vernietiging van „Babylon de Grote” die het materiële verlies betreuren dat zij als gevolg van haar vernietiging lijden, want volgens het verslag jammeren zij over haar (Openb. 18:9-23). Deze personen hebben van „Babylon de Grote” geprofiteerd en hebben het goedgekeurd dat ze rechtvaardig bloed heeft vergoten. Zij koesteren niets dan haat jegens Gods volk; zullen zij daarom, aangezien zij geen enkele religie willen laten bestaan, niet trachten hun moorddadige woede aan Gods toegewijde dienstknechten te koelen? Evenals Gog van het land Magog zullen zij gebelgd zijn over de geestelijke voorspoed van Jehovah’s aanbidders. — Ezech. 38:1-18.
Wij kunnen er zeker van zijn dat de overlevende kooplieden die handel hebben gedreven met „Babylon de Grote”, en ook de elementen die haar vernietiging rechtstreeks hebben teweeggebracht, zich niet aan Christus’ heerschappij zullen willen onderwerpen. Als mensen kunnen zij niet rechtstreeks tegen Jezus Christus en zijn hemelse legerscharen strijden. Zij kunnen Christus echter wel tegenstaan door zijn discipelen op aarde aan te vallen. Dit is in overeenstemming met de door Jezus geuite beginselen: „Voor zover gij het voor een der geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan.” „Voor zover gij het niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij het niet voor mij gedaan.” — Matth. 25:40, 45.
Kunnen wij ons met het oog op het vroegere bericht dat Satan en de door hem beheerste goddeloze stelsels hebben opgebouwd, voorstellen dat de vijanden van de Koning Jezus Christus zich ervan zullen weerhouden tegen zijn loyale onderdanen op aarde op te staan? Beslist niet! Wij kunnen een laatste wanhopige aanval verwachten, een aanval die de dood van enkelen van Gods dienstknechten tot gevolg zou kunnen hebben. In het bijbelboek Ezechiël wordt zelfs voorzegd dat er onder leiding van de symbolische „Gog”, Satan de Duivel, een dergelijke aanval gedaan zal worden:
„Gij [Gog] zult stellig uit uw plaats komen, uit de meest afgelegen streken van het noorden, gij en vele volken met u, allen rijdend te paard, een grote vergadering, ja, een talrijke krijgsmacht. En gij zult zeker optrekken tegen mijn volk Israël.” — Ezech. 38:15, 16.
Mochten sommigen van Gods volk echter ten tijde van deze aanval sterven, dan zouden zij geen blijvend verlies lijden. Zij zouden niet sterven met het gevoel de goddelijke gunst verloren te hebben, maar in het volste vertrouwen dat God hen in zijn nieuwe ordening wegens hun getrouwheid aan hem weer tot leven zal brengen. Die aanval tegen Gods volk zal echter niet tot het uiterste gaan. Hij zal met geweld gestuit worden. Jehovah’s woord bij monde van Ezechiël vervolgt:
„’Ik wil in geheel mijn bergland een zwaard tegen hem oproepen’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah. ’Tegen zijn eigen broeder zal het zwaard van een ieder blijken te zijn. En ik wil zelf met hem in het gericht treden, met pestilentie en met bloed; en een overstromende stortregen en hagelstenen, vuur en zwavel zal ik laten neerregenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn.’” — Ezech. 38:21, 22.
Aangezien de natuurelementen tegen de aanvallers gebruikt zullen worden, zullen noodzakelijke openbare diensten ontwricht worden. Dit zal voor iedereen, met inbegrip van Gods dienstknechten, fysieke ontberingen tot gevolg hebben. Wegens ziekte of andere fysieke beperkingen kan de spanning van de situatie voor sommigen te zwaar zijn om te dragen, zodat sommigen van Gods volk misschien zullen sterven. Toch weten wij ook dat Jehovah God zijn volk kan sterken en hen ondanks hun beperkingen kan beschermen. Maar wij zullen moeten afwachten in hoeverre hij het nodig zal achten dit te doen. Jehovah zal zijn getrouwe aanbidders echter niet rechtstreeks doden.
Hoewel wij niet op de hoogte zijn van de precieze tijdsperiode die hierbij betrokken is, weten wij niettemin dat de benauwende omstandigheden niet al te lang zullen voortduren. Dit wordt geïllustreerd door wat het Jeruzalem in de oudheid in 70 G.T. overkwam. De verdrukking die de inwoners van die belegerde stad meemaakten, werd in die zin „verkort” dat ze in minder dan zes maanden was geëindigd. — Matth. 24:21, 22.
OVERLEVING DOOR MIDDEL VAN GODDELIJKE BESCHERMING
Wanneer dit goddeloze samenstel in de „grote verdrukking” wordt vernietigd, zullen er zeer beslist overlevenden zijn. De bijbel maakt zelfs melding van een „grote schare” mensen die „uit de grote verdrukking komen” of deze overleven (Openb. 7:9, 14). Jehovah God zal niet toelaten dat de haters van zijn volk hun woede zodanig koelen dat zij dit volk uitroeien. Door bemiddeling van zijn Zoon en de hemelse legerscharen zal hij zijn volk verdedigen en voor uitroeiing behoeden. Aangezien zij zijn „loyalen” zijn, zou hun dood als volk te „kostbaar” zijn in zijn ogen (Ps. 116:15). Zij zullen ook voor de goddelijke oordeelsvoltrekking worden behoed. Jezus Christus en zijn hemelse legerscharen zullen geen van allen een fout maken. Geen enkele dienstknecht van Jehovah zal te zamen met de goddelozen worden verdelgd.
Dit wordt door vroegere oordeelsvoltrekkingen bevestigd. Noach en zijn gezin overleefden de vloed waardoor de goddelozen werden verdelgd. Doordat Lot en zijn dochters de gelegenheid aangrepen om in overeenstemming met de goddelijke leiding te vluchten, kwamen zij niet met de inwoners van Sodom en Gomorra om.
Verder erkende de psalmist, waarschijnlijk Mozes, Jehovah als zijn toevlucht en vesting. Vol vertrouwen in Gods vermogen zijn volk als groep te beschermen, schreef hij:
„Ik wil tot Jehovah zeggen: ’Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen.’ Want hijzelf zal u bevrijden uit het klapnet van de vogelvanger, van de pestilentie die onheilen veroorzaakt. Met zijn wieken zal hij de toegang tot u versperren, en onder zijn vleugels zult gij een toevlucht zoeken. Zijn trouw zal een groot schild en bolwerk zijn. Gij zult niet bevreesd zijn voor iets angstwekkends in de nacht, noch voor de pijl die vliegt op de dag, noch voor de pestilentie die rondwaart in het donker, noch voor het verderf dat een gewelddadige plundering aanricht op de middag. Duizend zullen er zelfs aan uw zijde vallen en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken. Slechts met uw ogen zult gij toekijken en de vergelding zelf aan de goddelozen zien.” — Ps. 91:2-8.
Wij hoeven dus werkelijk niet bevreesd te zijn voor de komst van de „grote verdrukking”. Wij kunnen ten volle op goddelijke bescherming vertrouwen. Zelfs indien sommigen inderdaad door de vijand worden gedood, zou hun dood tot rechtvaardiging van Gods heilige naam zijn. Is uw liefde voor God van een dusdanig gehalte dat u het, wanneer u de dood onder de ogen moet zien, een voorrecht zou vinden uw loyaliteit jegens hem te bewijzen, ongeacht wat het u kost? Zulk een krachtig standpunt strekt Jehovah tot eer en toont aan hoe vals Satans bewering is dat uw dienst voor God uitsluitend met het oog op zelfzuchtige belangen wordt verricht.
Eén ding weten wij zeker: Jehovah God zal nooit toelaten dat zijn loyale dienstknechten van de aarde worden weggevaagd. En geen van hen zal omkomen doordat hij of zij door Jezus Christus of zijn terechtstellingsleger wordt geveld. „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden” (2 Petr. 2:9). Hij weet ook degenen die hun loyaliteit jegens hem bewijzen op een dusdanige wijze te belonen dat dit hun stoutste verwachtingen overtreft. Mogen wij als de „grote verdrukking” over deze door Satan de Duivel beheerste goddeloze wereld losbarst, tot degenen behoren die aan zijn zijde staan.