De plaats van Gods Woord in ons leven
„Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt naar uw woord. In uw inzettingen zal ik mij verlustigen, uw woord zal ik niet vergeten.” — Ps. 119:9, 16, NV.
1. Hoe en waarom heeft God ons zijn Woord gegeven, en welke vraag rijst dus betreffende ons en dat Woord?
JEHOVA God heeft ons zijn Woord in geschrifte gegeven. Toen hij in de eerste eeuw n. Chr. het laatste boek van de zes en zestig boeken van dat Woord voltooide, waren met het voortbrengen er van meer dan vier duizend jaren verstreken. Stellig heeft hij niet al die tijd besteed aan het voortbrengen van iets wat vooral tegenwoordig in deze hoogst critieke periode geen waarde zou hebben voor de gehele mensheid. Het lag in zijn bedoeling dat het een waardig doel van hem zou verwezenlijken. Hierin kan het niet falen (Jes. 55:10, 11). De grote vraag is: Verwezenlijkt zijn Woord bij een ieder van ons het doel er van?
2. Hoe wordt de krachtige uitwerking die de Bijbel op de mensen heeft, aangetoond, en waarom wordt dit niet tegengesproken door de toestand der Christenheid?
2 Gods geschreven Woord, de Bijbel, heeft een krachtige uitwerking op de mensen gehad. Machtige religieuze hiërarchieën, die invloed hebben bij de politieke autoriteiten, hebben honderdduizenden exemplaren van de Bijbel laten verbranden, tot papierbrij laten vermalen of op een andere wijze vernietigd en onleesbaar en ontoegankelijk gemaakt. Een dergelijk optreden is een indirecte bekentenis dat dit Woord wel degelijk van invloed is op degenen die het horen en lezen. Wanneer dat heilige Boek er de oorzaak van is dat zij die het liefhebben het ten getale van honderden millioenen exemplaren in meer dan elfhonderd talen en in alle delen der aarde drukken en verspreiden, moet er een onweerstaanbare macht van dat Boek uitgaan. De verspreiding er van is natuurlijk het grootst binnen het gebied der Christenheid. Hieruit zouden bepaalde mensen de gevolgtrekking kunnen maken dat de Christenheid tegenwoordig datgene is wat door de Bijbel is voortgebracht. Het werkelijke feit is dat de Christenheid datgene is wat is voortgebracht doordat ze niet heeft willen weten van de Bijbel of doordat ze er geen acht op heeft geslagen. Dat de Christenheid de Bijbel bezit, heeft haar niet Christelijk gemaakt. De Christenheid heeft slechts een vorm van godsvrucht maar is niet Christelijk. De reden is dat ze ontrouw is blijken te zijn aan de Bijbel, die ze beweert op te volgen; ze heeft er blijk van gegeven de werkelijke kracht van de Bijbel niet te bezitten. Derhalve heeft de Christenheid haar pad niet rein bewaard maar ze is overal besmet met de onreinheid dezer verdorven wereld. Daar ze slechts in naam Christelijk is, is ze aan religieuze huichelarij schuldig. Wegens alle smaad die ze het ware Christendom heeft aangedaan, zal ze binnenkort door de waarachtige God van het Christendom, Jehova, worden vernietigd.
3, 4. Om wat vast te stellen, moeten wij de Bijbel onderzoeken, en hoe wordt de belangrijkheid van deze handelwijze aangetoond?
3 Wij hebben de ontwikkeling in de wereldtoestanden bereikt die door de stichter van het Christendom, Jezus Christus, is voorzegd. Hij zeide: „Ook zullen er tekenen in de zon en de maan en de sterren zijn, en op de aarde folterende pijn der natiën, die vanwege het bulderen der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten” (Luk. 21:25, NW). De natiën der Christenheid gevoelen deze folterende pijn zeer hevig. Op hetgeen haar religieuze geestelijkheid de mensen als Gods wil op de mouw speldt, blijkt zijn zegen niet te rusten. Ze stelt de wil van God onjuist voor en de mensen worden aangaande datgene wat zijn wil is, in duisternis gelaten. In deze duistere tijd is het zeer belangrijk met Gods wil op de hoogte te zijn want zijn Woord zegt: „De wereld gaat . . . voorbij en ook haar begeerte maar hij die de wil van God doet, blijft in eeuwigheid” (1 Joh. 2:17, NW). Slechts door te onderzoeken wat in zijn Woord staat geschreven, kunnen wij te weten komen wat zijn wil is. Dat dit de wijze is waarop men moet vaststellen wat Gods wil is, werd door Jezus Christus, zijn Zoon, te kennen gegeven, want wij lezen: „Wanneer hij daarom in de wereld komt, zegt hij: . . . ’Toen zeide ik: „Zie! Hier ben ik (in de rol des boeks staat over mij geschreven) om uw wil te doen, O God”’” (Hebr. 10:5-7, NW; Ps. 40:7-9). Toen hij zich gedurende veertig dagen in de woestijn van stoffelijk voedsel onthield, vergastte hij zich aan het geschreven Woord van God. Dit feit wordt duidelijk gemaakt doordat Jezus toen Satan de tegenstander hem kwam verzoeken en hem er toe wilde brengen in strijd met Gods wil te handelen, elk verkeerde voorstel van de Verzoeker afwees, door te zeggen: „Er staat geschreven” en daarna aan te halen wat er betreffende Gods wil voor hem, geschreven stond. — Matth. 4:1-11.
4 Ten einde een ware Christen te worden, kunt gij datgene wat de Christenheid leert, niet opvolgen. Gij moet rechtstreeks uit de Bijbel zelf leren en de voorschriften die er in staan opgetekend, ter harte nemen. Gij moet lezen wat Jezus zelf heeft gezegd en wat zijn geïnspireerde discipelen hebben geschreven. Een Christen nadert tot God door bemiddeling van Christus en wijdt zich tot het doen van Gods wil zoals Jezus hem het voorbeeld heeft gesteld. Met de woorden van de psalmist David bidt de Christen oprecht: „Leer mij uw wil te doen; want gij zijt mijn God; uw geest is goed; leid mij in het land van rechtschapenheid.” — Ps. 143:10, AS.
5. Waarom ontstaan er moeilijkheden in het leven van een Christen, en welke vragen kunnen opkomen?
5 In deze wereld ontstaan er in het leven van een Christen vele moeilijkheden, vooral daar hij nu bemerkt dat de wereld hem vijandig is en hij toch moet doen wat God van hem verlangt. Vele persoonlijke zaken bezorgen hem moeilijkheden en hij geraakt in verwarring met betrekking tot datgene wat de goddelijke wil voor hem is. Het volgende is vaak de moeilijkheid: De hemelse wijsheid bakent voor hem een bepaald pad af dat hem zegeningen en voorrechten verzekert, maar in zijn hart heeft hij enkele zelfzuchtige bedenkingen en hij wil een andere handelwijze gaan volgen, die niet tot het allerbeste zal leiden. De vraag voor hem kan zijn: Zal ik trouwen of ongetrouwd blijven? Zal ik mijn wereldse werk vaarwel zeggen en als een volle-tijd verkondiger van het goede nieuws van Gods koninkrijk het werk in het veld ter hand nemen of zal ik voortgaan het merendeel van mijn tijd en het beste gedeelte van mijn kracht aan het verdienen van een geriefelijk bestaan te besteden? Of zelfs: Zal ik de ene tak van dienst in Gods organisatie vaarwelzeggen en de gelegenheden en voorrechten er van opgeven en een andere tak van het werk ter hand gaan nemen? De Bijbel werd niet voor hem persoonlijk geschreven ten einde elke stap die hij doet, af te bakenen, en hoe moet hij dus vaststellen wat Gods wil voor hem is?
6. Hoe kunnen enkelen verkeerdelijk verwachten een antwoord voor hun moeilijkheid te verkrijgen?
6 De persoon die vragen stelt, kan in gebed zijn moeilijkheid aan God voorleggen. Hoe zal hij nu zijn antwoord verkrijgen? Door na het gebed alleen maar de Bijbel open te slaan op welke plaats hij ook maar toevallig openklapt, zijn vinger blindelings op een tekst te plaatsen en dan die tekst op te vatten als het antwoord waardoor Gods wil voor hem wordt kenbaar gemaakt? Neen, dat is de aangelegenheid aan het toeval overlaten en niet het op juiste wijze hanteren van Gods Woord, terwijl er in Twee Timotheüs 2:15 (NW) wordt gezegd: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God te vertonen, een werkman die niets heeft waarover hij zich behoeft te schamen, terwijl gij het woord der waarheid goed hanteert.” Welnu, dient hij dan naar een stem te luisteren die uit de wereld van het ongeziene in zijn oor fluistert en hem vertelt welke weg hij moet gaan of welke keus hij moet maken? Neen, dat zou helderhorendheid zijn, een vorm van spiritisme. Het zou hem blootstellen aan de misleidingen der demonen, de engelen van Satan de Duivel. Aha, dan moet hij uitzien naar een engel die uit de hemel zal verschijnen en die hem rechtstreeks raad zal geven ten einde hem er voor te behoeden een misstap te begaan. Zijn engelen niet aan getrouwe mensen van vroeger verschenen en hebben zij hun geen boodschappen overgebracht, en zijn zij in het leven van Christus’ discipelen in de eerste eeuw niet tussenbeide gekomen? Waarom zou dit dan nu niet zo zijn?
TUSSENKOMST VAN ENGELEN
7. Welke gevallen worden vermeld waarin Gods dienstknechten in de eerste eeuw de tussenkomst van engelen en visioenen ondervonden?
7 Wij kunnen het niet ontkennen. Er zijn vele gevallen waarin engelen aan de eerste Christenen zijn verschenen en hen op staande voet er van verwittigden wat Gods wil voor hen was. Hoewel er geen geval bekend is waarin een engel aan Jezus verscheen ten einde hem te vertellen wat hij moest doen, lezen wij wel dat er, onmiddellijk nadat Jezus in water werd gedoopt en Gods geest op hem kwam, het volgende geschiedde: „Daarna werd Jezus door de geest in de woestijn geleid ten einde door de Duivel te worden verzocht.” Hij vertelde zijn discipelen: „Gij zult de hemel geopend zien en de engelen van God zien opstijgen en nederdalen tot de Zoon des mensen.” Dit geschiedde opdat deze engelen hem zouden dienen, in plaats van hem Gods wil bekend te maken (Matth. 4:1, 11 en Joh. 1:51, NW; vers 52, Statenvert.). Doch toen Jezus’ apostelen werden gearresteerd omdat zij in Jeruzalem hun Christelijke werk voortzetten, en toen zij werden gevangengezet, voerde Jehova’s engel hen naar buiten en zeide: „Gaat en neemt een positie in de tempel in en blijft tot de mensen alle woorden over dit leven spreken.” Later beval een engel de discipel Filippus naar de plaats te gaan waar de wagen van de Ethiopische regeringsbeambte zou voorbijgaan, en zeide: „Nader tot deze wagen en voeg u er bij.” Nadat Filippus had gepredikt en deze Ethiopiër had gedoopt, „leidde Jehova’s geest Filippus vlug weg” en Filippus werd vervolgens in Asdod aangetroffen. Bij een andere gelegenheid beval een engel de heidense hoofdman over honderd, Cornelius, boden naar Joppe te zenden ten einde Petrus te ontbieden, en God zond Petrus een visioen waarin hem werd geboden met de boodschappers van Cornelius mee te gaan en tot de onbesneden niet-Joden of heidenen te prediken. Behalve deze gevallen had de apostel Paulus visioenen, die hem werden gegeven opdat hij zich er door zou laten leiden, en de heilige geest was werkzaam ten einde hem in zijn prediking te leiden en hem er van te verzekeren dat hij door God werd ondersteund.a
8. Hoe vergewisten zij zich in de tijd die tussen zulke visioenen en verschijningen van engelen in lag, van Gods wil betreffende hun alledaagse aangelegenheden?
8 Maar wij vragen: Wat deden deze zelfde eerste discipelen van Christus in de tijd die tussen zulke visioenen of verschijningen van engelen in lag, ten einde zich er van te vergewissen wat Gods wil in hun dagelijkse aangelegenheden was? De gevallen waarin visioenen of engelen werden gezonden, waren speciale gevallen, omdat de algemene belangen van Gods volk er dan mede gemoeid waren. Het verloop dat de bekendmaking van Gods boodschap moest nemen, was er bij betrokken, en die mannen waren vertegenwoordigende mannen die in verband met deze gewichtige aangelegenheden zouden worden gebruikt. Maar in strikt persoonlijke aangelegenheden en in alledaagse zaken moesten zij zich op precies dezelfde wijze als wij tegenwoordig van Gods wil vergewissen. De tijd voor deze openlijke verschijningen van engelen en deze hoorbare aanwijzingen van Gods heilige geest is voorbij, evenals de tijd voor de wonderbaarlijke gaven van de geest voorbij is (1 Kor. 13:1, 2, 8-11). Gelukkig is Gods heilige geest of werkzame kracht echter nog steeds bij ons en wij kunnen ons nog steeds verlaten op de diensten van zijn heilige engelen, hoewel zij niet zichtbaar worden.
9. Wat dienen wij niet van deze engelen te verwachten, en welke verzekeringen hebben wij desondanks van hun diensten in deze tijd?
9 Wij moeten niet verwachten dat de onzichtbare engelen van God voortdurend aan de zijde van een ieder van ons rondzweven en ons bij elke stap die wij doen, leiden opdat wij niet de verkeerde weg opgaan of ons geen ongeluk overkomt. Desondanks hebben wij de vertroostende verzekering dat Gods engelen een belangrijke dienst ten behoeve van ons verrichten. Wij kunnen nog altijd persoonlijke vertroosting putten uit Jezus’ woorden: „Blijft waken dat gijlieden niet een van deze kleinen veracht, want ik zeg u dat hun engelen in de hemel altijd toegang hebben tot mijn Vader, die in de hemel is.” Deze engelen zijn thans aan de verheerlijkte Jezus onderworpen en wij weten dat hij hen gebruikt om zijn getrouwe volgelingen op aarde te helpen en te dienen, opdat zij in de komende nieuwe wereld redding mogen verkrijgen. „Zijn zij niet allen geesten voor openbare dienst, uitgezonden om te dienen in het belang van hen die redding zullen beërven?” Het antwoord op die vraag van de apostel is: Ja (Matth. 18:10 en Hebr. 1:14, NW). Wij leven in de tijd waarin Christus Jezus in zijn glorierijk koninkrijk tegenwoordig is, en een van de zichtbare aanwijzingen hiervan is dat hij de mensen van alle natiën in twee klassen scheidt, in schapen en bokken om het symbolisch uit te drukken. Machtige engelen zijn bij dit scheidingswerk aanwezig, want Jezus heeft betreffende deze tijd voorzegd: „Wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid komt en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon gaan zitten.” Deze engelen zijn niet slechts versierselen maar zij bevinden zich bij Jezus ten einde bij het werk dat moet worden gedaan, van dienst te zijn. — Matth. 25:31, NW.
10, 11. Hoe worden wij er van verzekerd dat engelen gedurende deze tijd waarin tarwe en onkruid worden geoogst, met ons samenwerken?
10 Wij leven in de voleinding van dit samenstel van dingen. De engelen houden zich er dus niet alleen mede bezig de schapen te vergaderen tot des Konings rechterhand van goedkeuring maar ook zorgen zij er voor dat de organisatie van ware Christenen rein wordt gehouden van alle bedriegers. De Koning heeft uit Gods zichtbare organisatie allen bijeenvergaderd die op bedrieglijke wijze de houding aannemen dat zij erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk zijn maar die in werkelijkheid zonen zijn van de goddeloze, de Duivel, en geen juiste plaats onder de Koninkrijkserfgenamen hebben, en hij vergadert hen nog steeds bijeen, en in dit werk hebben zijn engelen een rechtstreeks aandeel met hem. Illustrerend hoe zij worden opgeruimd gelijk onkruid dat vóór het oogsten uit het tarweveld wordt uitgerukt, zeide Jezus:
11 „De oogst is een voleinding van een samenstel van dingen, en de maaiers zijn engelen. Evenals daarom het onkruid wordt verzameld en met vuur wordt verbrand, zo zal het zijn in de voleinding van het samenstel van dingen. De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden, en zij zullen alles wat tot struikelen aanleiding geeft en personen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen, en zij zullen hen in de vurige oven smijten. Daar zullen zij wenen en knarsetanden. In die tijd zullen de rechtvaardigen in het koninkrijk van hun Vader even helder schijnen als de zon” (Matth. 13:39-43, NW). Indien wij nu actief zijn in het laten schijnen van het licht van het goede nieuws van Gods koninkrijk en dit goede nieuws de scheiding laten bewerken tussen hen die het licht en hen die de duisternis liefhebben, zullen de engelen onder aanvoering van de Koning, Jezus Christus, met ons samenwerken.
12, 13. Waarom leven wij in een tijd van bijzonder gevaar, en hoe wordt afgebeeld dat wij op passende bovenmenselijke wijze worden behoed?
12 Wij leven in een tijd van groot gevaar, vooral aangezien de oorlog in de hemel Satan en zijn demonen heeft verjaagd uit de positie die zij daarboven innamen en zij zich slechts in de nabijheid van deze aarde mogen ophouden. Satan de Duivel, die woedend is omdat hij is vernederd en die weet dat de korte tijd welke hem rest totdat de strijd van Armageddon hem voor duizend jaar in de afgrond drijft, voortdurend korter wordt, is er op uit degenen die God en het koninkrijk van zijn Christus trouw zijn, te vernietigen.
13 Indien gij de geboden van God nakomt en het werk voortzet dat bestaat in het getuigenis afleggen van Jezus, kunt gij er zeker van zijn dat de draak, Satan de Duivel, een uitputtingsoorlog tegen u voert en u door arglistige methoden zodanig zal trachten te veranderen dat gij geen ware Christen meer zijt, of u op sluwe wijze zal trachten volkomen te vernietigen. Beschouw in dit verband Openbaring 12:17 als de volstrekte waarheid. Wat een vertroosting en aanmoediging is het te beseffen dat wij een nog machtiger bescherming van engelen hebben! Machtige vernietigingskrachten worden door engelen in bedwang gehouden totdat de laatsten der geestelijke Israëlieten, de slaven van God, met zijn definitieve goedkeuring zijn verzegeld en ook totdat de „grote schare” mede-aanbidders van God zijn vergaderd en onder de hoede van de Ware Herder, Jezus Christus, zijn gebracht, zoals Johannes dit heeft voorzien: „Hierna zag ik vier engelen die op de vier uitersten der aarde stonden en de vier winden der aarde stevig vasthielden opdat geen wind zou blazen over de aarde of over de zee of over enige boom.” Tot wanneer? „Tot nadat wij de slaven van onze God in hun voorhoofd hebben verzegeld” (Openb. 7:1-4, 9-17, NW). Het overblijfsel van deze verzegelde slaven van God en de grote schare van hun medegetuigen uit alle natiën zijn dus voor de engelen een voorwerp waarnaar hun hoogste belangstelling uitgaat. Wij genieten de voordelen van het feit dat wij onder hun hoede staan.
14. Wie legert zich volgens de psalmist rondom ons en waarom?
14 In deze tijd concentreert Satan de Duivel zijn hevige oorlogvoering op het overblijfsel en hun medegetuigen. Voor deze tijd werd de volgende gezegende verzekering neergeschreven en bewaard: „Deze ellendige riep, en de HERE [Jehova] hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. De Engel des HEREN [van Jehova] legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit [bevrijdt hen]” (Ps. 34:7, 8, AS). Er bevindt zich weliswaar een groot leger van zichtbare vijanden rondom ons, ondersteund door de onzichtbare draak en zijn demonen. Maar wij geloven dat de engel van Jehova, die in de oorlog in de hemel de draak en zijn demonen heeft verslagen en hen nu hier op aarde onder zijn voeten houdt voordat hij hen in Armageddon verplettert, onzichtbaar rondom ons is gelegerd. Zouden het overblijfsel van geestelijke Israëlieten en hun getrouwe mede-aanbidders niet deze superieure bescherming van engelen genieten, dan zouden zij reeds vóór deze tijd zijn overweldigd en weggevaagd, opdat hun werk dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jehova en zijn Koning, Jezus Christus, tot staan zou zijn gebracht.
15. Van welke verantwoordelijkheid met betrekking tot persoonlijk welzijn worden wij door deze bescherming van engelen niet ontslagen, en hoe werd dit in het geval van Jezus aangetoond?
15 Wij zijn tot Gods koninkrijk, dat thans op de hemelse berg Zion is opgericht, en ook tot „myriaden engelen, in algemene vergadering” genaderd. Wij hebben het geruststellende bewijs van hun hulp en bescherming. In welk opzicht? In dit opzicht dat de zichtbare organisatie van Jehova’s dienstknechten in het midden van een in slagorde opgestelde wereld wordt bewaard en ons Koninkrijksgetuigenis voorspoedig is (Hebr. 12:22, 23, NW). Deze bescherming van engelen ontslaat ons echter niet van de verantwoordelijkheid zo voorzichtig te zijn als wij kunnen, ten einde tegen ongevallen te waken. Wij kunnen niet verwachten dat de engelen ons beschermen wanneer wij zelf onverschillig, onbezonnen en roekeloos zijn. Ons wordt de opdracht gegeven te midden van wolven even omzichtig te zijn als slangen en ons te wachten voor mensen. Wij moeten God niet te ver beproeven met dat wat onredelijk is. De Duivel haalde een Schriftuurlijke waarheid aan toen hij tijdens de verzoeking in de woestijn tot Jezus zeide: „Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.” Maar dit verschafte de Duivel geen grond voor het voorstel dat hij Jezus deed, namelijk, dat deze de bekende wetten van de zwaartekracht zou trotseren en zichzelf van de hoge tinne des tempels zou afwerpen, waardoor God zou worden gedwongen zijn Zoon door bemiddeling van de engelen te redden. Dat was onredelijk en in strijd met andere schriftuurplaatsen. Het was God verzoeken of hem op de proef stellen boven hetgeen hij werkelijk had beloofd (Ps. 91:11, 12; Matth. 4:5-7, NW). Hetzelfde is tegenwoordig het geval met ons die Gods kinderen zijn maar op geen stukken na zo belangrijk zijn als Jezus. Hoewel wij ter wille van Gods werk en zaak bescherming van engelen genieten, durven wij God toch niet op de proef te stellen met onredelijke handelingen en onverschilligheid en dan toch nog te verwachten dat zijn engelen ons in weerwil hiervan voor kwaad en ongevallen zullen behoeden.
EEN BOEK TOT RAADPLEGING EN TOT RAAD
16. Daar wij wat bezitten, kunnen wij niet verwachten dat onze moeilijkheden door wonderbaarlijke tussenkomst worden opgelost, en waarom niet?
16 Wij moeten derhalve niet verwachten dat deze talloze heilige engelen op wonderbaarlijke wijze tussenkomst zullen verlenen opdat wij worden geholpen te beslissen wat Gods wil is in persoonlijke aangelegenheden en moeilijkheden. God heeft ons zijn geschreven Woord gegeven, en hij heeft er in voorzien opdat wij het zouden raadplegen. Indien wij het niet raadplegen, zal het ons niet tot richtsnoer dienen. In zijn Woord openbaart hij zich aan ons. Hij stelt zijn geest en hart voor ons open, terwijl hij ons vertelt wat hij denkt, wat hij reeds heeft gedaan, wat hij thans doet en nog zal doen, en ons er van in kennis stelt wat hij graag wil dat wij zouden doen opdat wij zijn gunst en de gave van het eeuwige leven in zijn nieuwe wereld kunnen verwerven. Wij hebben zijn Woord nodig, omdat het voor ons in ons vlees onmogelijk is hem te zien. Hij maakt ons bekend dat zijn naam Jehova is, hetgeen betekent: Hij die veroorzaakt te zijn; en hij toont ons zijn eigenschappen, namelijk wijsheid, gerechtigheid, macht en liefde, en hoe alle vier eigenschappen samenwerken zonder met elkaar in botsing te geraken. De enige wijze waarop wij dus definitief iets omtrent hem te weten komen, is door zijn geschreven Woord. Wanneer wij hem door middel van het Woord leren kennen; leren wij vertrouwen in Hem te ontwikkelen, de raad die hij geeft, te respecteren en in te zien dat zijn geboden gezaghebbend zijn. Wij bouwen vertrouwen op dat zijn Woord juist is en er geen fout of verkeerde aanwijzing in staat. Dit brengt ons er toe het te raadplegen wanneer wij moeilijkheden hebben en het doet ons de raad die er in wordt gegeven, ter harte nemen.
17. Waarop komt het met betrekking tot Gods Woord voor ons dus aan? En wat kunnen wij verwachten indien wij het ter harte nemen, en wat indien wij dit niet doen?
17 Het komt voor ons dus op het volgende aan: Welke plaats neemt Gods Woord in ons leven in? Plaatsen wij het boven het woord van ieder ander, boven menselijke philosophieën, door mensen gemaakte religieuze overleveringen en de geboden van mensen die tegen Gods wil indruisen? Indien wij Gods Woord opvolgen, de geboden die hij door middel van dat Woord geeft, houden en aandacht schenken aan de raadgevingen die er in staan opgetekend zullen Gods goedkeuring en zegen op ons rusten. Deze handelwijze zal tot ons geestelijke welzijn leiden, ons altijd in de verhouding doen blijven waarin wij Zijn kinderen zijn en ons onder zijn bescherming door zijn engelen houden, en ze zal ons wegens onze getrouwheid de gave van het eeuwige leven waarborgen. God verzekert ons, evenals hij dit aan de Israëlieten van vroeger heeft gedaan, dat wij, indien wij zijn Woord ter harte nemen, veel verdriet en smart kunnen vermijden. Maar indien wij zijn Woord niet raadplegen, er niet mede op de hoogte blijven en niet doen wat er in wordt gezegd, dan zullen wij zelf in persoonlijke ellende en moeilijkheden geraken en wij zullen niet door God worden goedgekeurd en gezegend.
[Voetnoten]
a Hand. 5:19, 20; 8:26-29, 39; 9:3-6, 10-16; 10:3-33; 13:2; 16:6-10; 18:9-11; 22:17-21; 27:21-24, NW.