-
Jezus geeft een tekenDe Wachttoren 1971 | 1 november
-
-
zij wisten wat het teken betekende, zouden zij blij zijn. Waarom?
Jezus zei: ’Als deze dingen beginnen te gebeuren, richt dan jullie hoofd omhoog, omdat jullie bevrijding nabijkomt.’ Dat betekent dat wij blij moeten zijn. Omdat God heel binnenkort aan alle moeilijkheden op deze aarde een eind zal maken. Het leven zal dan een waar genoegen zijn.
Vind je ook niet dat dit goed nieuws is? Als wij het werkelijk geloven, zullen wij het niet voor onszelf houden. Andere mensen moeten er ook van horen.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1971 | 1 november
-
-
Vragen van lezers
● Waarom wordt er in Psalm 102:25, 26 en Hebreeën 1:10, 11 gezegd dat de hemelen en de aarde ’vergaan’ en ’als een versleten kleed verwisseld’ zullen worden? — Hawaii.
Bij het beantwoorden van deze vraag zullen sommige mensen erop wijzen dat de uitdrukkingen „hemelen” en „aarde” niet altijd betrekking hebben op de letterlijke hemelen en aarde. In Psalm 96:1 wordt de „aarde” er bijvoorbeeld toe aangemoedigd een „nieuw lied” te zingen. Het is duidelijk dat in dit geval de mensen van de aarde worden bedoeld. De bijbel spreekt ook over „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12). Dit zou erop duiden dat zulke goddeloze geestenkrachten een ’hemel’ boven de goddeloze mensenmaatschappij vormen. De Duivel wordt zelfs de „god van dit samenstel van dingen” genoemd (2 Kor. 4:4). Op grond hiervan zouden sommigen kunnen concluderen dat de hemelen en de aarde die in Psalm 102:25, 26 worden genoemd (en in Hebreeën 1:10, 11 worden aangehaald) betrekking hebben op de goddeloze, uit Satan en zijn demonen bestaande hemelen die toezicht uitoefenen op de aarde, die uit de van God vervreemde mensheid bestaat. Maar laat de passage zelf ruimte voor deze toepassing?
Psalm 102:25, 26 luidt: „Lang geleden hebt gij [God] de áárde gegrondvest, en de hemelen zijn het werk van uw handen. Díe zullen vergaan, maar gíj zult standhouden; en net als een kleed zullen ze alle verslijten. Net als kleding zult gij ze verwisselen, en ze zullen op hun beurt eindigen.” Dit doet de vraag rijzen: Hoe zou God ooit de Schepper van goddeloze hemelen en een goddeloze aarde kunnen zijn?
Welnu, er zou betoogd kunnen worden dat God inderdaad de geestelijke schepselen heeft geschapen die in opstand kwamen en ten slotte goddeloze hemelen ten opzichte van de mensheid vormden, en dat God Adam en Eva heeft geschapen, van wie alle van God vervreemde mensen zijn afgestamd. Er dient echter opgemerkt te worden dat noch de passage zelf noch de context gemakkelijk tot deze conclusie leiden. Bovendien zijn er geen andere schriftplaatsen die zeggen dat Jehovah het fundament heeft gelegd voor een goddeloze mensenmaatschappij of dat hij goddeloze hemelen heeft geschapen. Redelijkerwijs dienen wij naar een verklaring uit te zien die natuurlijker is en logischer met de context strookt.
Zoals in het opschrift van Psalm 102 wordt onthuld, is deze psalm „een gebed van de ellendige ingeval hij zwak wordt en voor Jehovah zijn bezorgdheid uitstort”. Zo’n ellendige zou logischerwijs kunnen denken aan de eeuwigheid van Jehovah in verhouding tot de letterlijke hemelen en aarde. Ja, de letterlijke geschapen hemelen en aarde zijn vergankelijk. Ze zouden verwoest kunnen worden als dit in Gods voornemen besloten lag. In tegenstelling tot Gods eeuwige bestaan, is het voortbestaan van welk deel maar ook van zijn stoffelijke schepping niet onafhankelijk. Zoals in het geval van de aarde blijkt, moet de stoffelijke schepping een voortdurend hernieuwingsproces ondergaan om te blijven bestaan of haar bestaande vorm te behouden. Dat de stoffelijke hemelen afhankelijk zijn van Gods wil en ondersteunende macht wordt te kennen gegeven in Psalm 148. Na gewag te hebben gemaakt van de zon, de maan en de sterren, alsmede van andere delen van Gods schepping, verklaart deze Psalm (148 vers 6): „Hij [God] houdt ze voor eeuwig in stand, tot onbepaalde tijd. Een voorschrift heeft hij gegeven, en het zal niet verdwijnen.”
In Hebreeën 1:10, 11 worden de woorden van Psalm 102:25, 26 op Jezus Christus van toepassing gebracht. Ook van hem zou gezegd kunnen worden dat hij „de fundamenten [heeft] gelegd van de aarde” en dat hij de hemelen heeft voortgebracht als ’het werk van zijn handen’, omdat Gods eniggeboren Zoon Gods persoonlijke Gevolmachtigde was die werd gebruikt om het stoffelijke universum te scheppen (Joh. 1:1, 2; Kol. 1:15, 16). Ten einde de grootheid van de Zoon van God te doen uitkomen, die nu onverderfelijkheid, een „onvernietigbaar leven” geniet (Hebr. 7:15, 16), vergelijkt de schrijver van de brief aan de Hebreeën de bestendigheid van de Zoon met die van de stoffelijke schepping, die door God, indien dit in zijn bedoeling zou liggen, ’net als een mantel opgerold’ en opzij gelegd zou kunnen worden. — Hebr. 1:12.
Er wordt dus een grotere bestendigheid toegeschreven aan Jehovah God (Ps. 102:25, 26) en aan zijn verheerlijkte Zoon Jezus Christus (Hebr. 1:10, 11) dan aan de stoffelijke schepping, die verderfelijk is en kan vergaan. Andere schriftplaatsen ondersteunen deze conclusie
-