-
Goddelijke heerschappij — Zijn wij ervoor of ertegen?De Wachttoren 1973 | 1 februari
-
-
15. (a) Wat zullen Gods dienstknechten, door een dergelijk onrechtvaardig lijden te verduren zonder wrok te koesteren, net als Job en Jezus handhaven? (b) Wat zoeken zij eerst, en wat moeten zij prediken en voor hoe lang?
15 Door een dergelijk onrechtvaardig lijden te verduren zonder wrok te koesteren tegen de Almachtige God, die dit lijden toelaat, handhaven zij hun rechtschapenheid jegens Hem, en zij doen dit even getrouw als Job en de Heer Jezus Christus, terwijl zij zich altijd verheugen in een rein geweten tegenover God en mensen (Hand. 23:1; 1 Petr. 2:19, 20). Om te tonen waar zij staan en welke keus zij hebben gemaakt, zoeken zij eerst het koninkrijk van hun hemelse Vader en Zijn rechtvaardigheid in plaats van zich in menselijke politieke aangelegenheden te begeven en daarin een bepaald standpunt in te nemen. De Goddelijke Heerser heeft hun het „goede nieuws van het koninkrijk” gegeven om dat overal te prediken. En dit is hetgeen zij gehoorzaam doen totdat God zelf door bemiddeling van Jezus de Messías de hele aarde onder het toezicht en de volledige en onbetwiste macht van die goddelijke regering plaatst. — Matth. 6:33; 24:14.
16, 17. (a) Wat zal Jehovah God voor degenen die deze loyale loopbaan volgen, doen? (b) Met het oog waarop onderzoekt Jehovah thans menselijke harten, en aan welke woorden van David zullen degenen die leven in Zijn Messiaanse ordening kiezen, gehoor geven?
16 Zij die deze loopbaan volgen, zullen door de Universele Soevereine Heer Jehovah door de naderende „grote verdrukking” heen worden bewaard en Zijn rechtvaardige nieuwe ordening met haar Paradijsaarde worden binnengeleid. Daar hij nu menselijke harten onderzoekt, beschouwt hij ons om te zien of wij door onze woorden en onze daden, vrij van huichelarij, tonen welke keus wij hebben gemaakt met betrekking tot heerschappij. Zijn wij voor goddelijke heerschappij, zowel in de hemel als op aarde, of zijn wij ertegen? De Goddelijke Heerser kiest voor het ontvangen van leven in zijn Messiaanse nieuwe ordening degenen uit die gehoor geven aan de geïnspireerde woorden van koning David, die op „Jehovah’s troon” in Jeruzalem zat:
17 „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend. Zegent Jehovah, o gij zijn engelen, geweldig in kracht, die zijn woord volbrengt, door te luisteren naar de stem van zijn woord. Zegent Jehovah, al gij legerscharen van hem, gij zijn dienaren, die zijn wil doet. Zegent Jehovah, al gij werken van hem, op alle plaatsen van zijn heerschappij. Zegen Jehovah, o mijn ziel.” — Ps. 103:19-22.
18. Hoe beantwoorden wij in het licht van die woorden van de psalmist de vraag inzake heerschappij?
18 Goddelijke heerschappij, uitgeoefend door Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus — Zijn wij ervoor of ertegen? Met al Jehovah’s engelen, geweldig in kracht, met al zijn hemelse legerscharen, met al zijn dienaren, die zijn wil doen, antwoorden wij vastbesloten: Wij zijn voor Goddelijke Heerschappij, zowel nu als voor eeuwig!
-
-
Jezus „God” te noemen, schept een probleemDe Wachttoren 1973 | 1 februari
-
-
Jezus „God” te noemen, schept een probleem
● Veel theologen geven toe dat het een probleem schept Jezus „God” te noemen, want zoals theoloog H. W. Montefiore in het boek Soundings — Essays Concerning Christian Understanding schreef „wist [Jezus] zelf dat hij de Zoon van zijn hemelse Vader was: hij beschreef zichzelf als Heer en als de Zoon des mensen. Hij beschreef zichzelf beslist niet als God.” En The Christian Century van 19 mei, 1971, merkte over de rooms-katholieke theoloog Karl Rahner op dat hij „bereid is Jezus als ’Heer en Redder’ te omschrijven maar niet zo ver gaat dat hij hem God noemt”.
In een lezing die in 1968 door G. H. Boobyer, hoogleraar in de theologie, werd gehouden, vestigde hij de aandacht op dit probleem en vroeg: „Kunt u, zoals veel theologen nog steeds schijnen te doen, de twee stellingen met elkaar verenigen dat een kritische studie van de Evangeliën enerzijds een Jezus toont die zich er niet van bewust is dat hij God is en er geen aanspraak op maakt God te zijn, en dat men anderzijds gelooft dat de christologie van Nicea, die verklaart dat hij ’Waarachtig God uit waarachtig God’ is, een juiste vertolking van het bewijsmateriaal van het Nieuwe Testament is? Ik zou op zijn minst willen opperen dat dit probleem op het ogenblik dringend genoeg is om op zich een reden te vormen voor die ’herwaardering van het geloof van de Kerk in Christus tot op de dag van vandaag’ waar . . . A. Grillmeier over spreekt als iets wat dringend noodzakelijk is.”
Anders gezegd, zij geven toe dat het geloof in de Drieëenheid maar een wankele basis heeft.
-