Leert de bijbel wat u gelooft?
Zoals de geestelijkheid zelf toegeeft, treft men in de christenheid een groot aantal onjuiste leerstellingen aan. Welke meningen die men er over het algemeen op nahoudt, blijken, wanneer ze op hun waarheidsgetrouwheid worden beproefd, totaal ondeugdelijk te zijn?
„DE MENSEN gaan, zonder ook maar enigszins op hun hoede te zijn voor valse leerstellingen, naar iedere kerk”, aldus een geestelijke uit Honoloeloe. In deze eeuw van misleiding en leugens leven er dus miljoenen personen die niet kritisch zijn, zelfs niet wanneer het hun geloofsovertuiging betreft. Zonder enig onderzoek, aanvaarden zij wat zij horen, zelfs al zijn de leerstellingen van de verschillende kerken met elkaar in strijd, en ondanks dat de bijbel voor onze tijd een overvloed van valse geloofsopvattingen heeft voorzegd: „Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren.” — 2 Tim. 4:3, 4.
Leert de bijbel wat u gelooft? Vele mensen weten niet of de bijbel leert wat zij geloven, want zij zijn er nooit in onderwezen of ertoe aangemoedigd de schriftuurlijke regel, „Vergewist u van alles” na te volgen (1 Thess. 5:21, NW). Onlangs werd uiteengezet waarom het de mensen niet wordt geleerd hun geloof te onderzoeken en waarom zij dikwijls zelfs de meest ongeloofwaardige leerstellingen aanvaarden. In een toespraak op het Colby-college, te Waterville in Maine, V.S., gaf professor W. Kaufmann van de Princeton-universiteit een verhandeling over het morele en geestelijke falen van de georganiseerde religie. In een verslag over deze redevoering werd in de Portland (Maine, V.S.) Press Herald, van 24 februari 1959 gezegd:
„Toen hij beweerde dat kritisch denken nog steeds wordt afgeraden, wees hij erop dat men er zelfs in de Verenigde Staten via radio of TV, of door middel van tijdschriften met een grote oplage, maar zelden iets over te horen krijgt. Prof. Kaufmann dacht dat de wens om in de gemeenschap ieders goedkeuring weg te dragen, in vele gevallen wel eens de oorzaak zou kunnen zijn van de mondelinge aanvaarding van verschillende geloofsopvattingen. . . . Terwijl hij verzekerde dat vele religieuze leiders in persoonlijke gesprekken toegeven dat hun leerstellingen ongerijmd zijn, stelde prof. Kaufmann hun huichelachtigheid aan de kaak welke hen ervan weerhield zulke dingen in het openbaar bekend te maken. ’Indien deze leiders zouden vertellen wat zij werkelijk geloven’, zo zei hij, ’zou de georganiseerde religie verbrokkelen en zouden wij gelijk met de afzonderlijke religiën worden geliquideerd’”.
Dient men het verbrokkelen van wat vals is met vrees tegemoet te zien? Natuurlijk niet, want Jezus Christus heeft gezegd: „De waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:32). Leugens kunnen iemand niet vrijmaken. Wegens het verlangen om in de gemeenschap door iedereen geliefd te worden en de wens om de massa te behagen, aanvaarden de mensen echter vele leerstellingen zonder te onderzoeken of ze met de waarheid in overeenstemming zijn. Daar het veel gemakkelijker is met de massa mee te gaan, dan te verklaren waarom men het niet met haar eens kan zijn, zullen vele personen geloven wat de massa gelooft; populariteit is echter nooit een betrouwbaar middel gebleken om de kwaliteit van een geloof te beproeven. Een schrijver bracht dit als volgt onder woorden: „Het feit dat een opvatting algemeen is verbreid, vormt er in het geheel geen bewijs voor dat ze niet totaal ongerijmd is; integendeel, met het oog op de onnozelheid van de meerderheid der mensen, is het waarschijnlijker dat een algemeen verbreid geloof veeleer iets dwaas dan iets verstandigs is.”
Jezus aanvaardde nooit een leerstelling, of nam nooit een opvatting aan omdat de massa dit deed; Jezus stichtte geen behaag-de-massa-religie. Een christen dient God te behagen.
VALSE LEERSTELLINGEN „GEWOON ONTELBAAR”
Alleen al het feit dat geestelijken in hun persoonlijke gesprekken en soms zelfs in het openbaar toegeven dat vele leerstellingen ongeloofwaardig en vals zijn, zou iemand ertoe moeten bewegen zijn geloof aan de hand van de bijbel na te gaan. Enkele jaren geleden verklaarde dr. W.L. Pettingill van de eerste baptistenkerk in de stad New York: „De religieuze onderwijzingen die thans worden opgediend, zijn een vloek en geen zegen. . . . Het meeste er van is valse religie, die de leringen van Christus negeert. . . . Negenennegentig percent van de religie van deze stad dient te worden geschrapt omdat men niet tegelijkertijd de mens en God kan geloven.” — New York Times van 10 oktober 1949.
Een andere geestelijke, dr. D.A. Poling, beantwoordde in de uitgave van maart 1957 van de Christian Herald een vraag in de rubriek „Dr. Poling beantwoordt uw vragen”. Deze geestelijke schrijft aan een vragensteller die had gehoord dat er zich in de populaire religiën wel minstens tachtig valse leerstellingen bevonden: „Wat de valse leerstellingen betreft, het kunnen er tachtig of duizend zijn; volgens mij zijn ze gewoon ontelbaar. Daar u echter de Here kent en jarenlang in zijn gunst bent geweest, heeft u elke dag het getuigenis in uw hart. U bent in het bezit van alles wat thans voor uw vrede des geestes en uw eeuwige redding nodig is.”
Beziet Jehovah het echter ook op deze wijze? Vergoelijkt zijn heilige Woord, de bijbel, valse leerstellingen? Worden ze in dit boek als iets onbeduidends ter zijde geschoven, alsof een christen niet de verantwoordelijkheid bezit zich ervan op de hoogte te stellen of hij waarheid of leugens gelooft? Wat moeten wij van een christendom met een „ontelbaar” aantal valse leerstellingen denken? Jezus Christus verklaarde: „Er is geen goede boom, die slechte vrucht voortbrengt.” Valse leerstellingen zijn rotte vruchten waardoor religieuze organisaties worden gekenmerkt. Jezus heeft hiervoor de volgende regel gegeven: „Elke boom wordt aan zijn eigen vrucht gekend.” — Luk. 6:43, 44.
In plaats van te verklaren dat leerstellingen er niet toe doen, zegt Gods Woord: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft u ervan vergewissen wat gij zijt” (2 Kor. 13:5, NW). U behoeft niets te vrezen wanneer u uzelf aldus op de proef stelt, en wanneer u uw geloof aan de hand van de enige maatstaf voor het beoordelen van religieuze leerstellingen — de bijbel — aan een onderzoek onderwerpt. Ja, wij moeten vrezen als wij dit niet doen. Christenen moeten niet mensen, maar God behagen.
De Schrift te gebruiken om leerstellingen te beproeven, is een handelwijze die in de bijbel zelf bijzonder wordt geprezen. Toen Paulus en Silas naar Beréa gingen, predikten zij tot de joden. Hoe reageerden deze joden op de christelijke prediking? Zij „onderscheidden zich gunstig van die te Thessaloníca, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren” (Hand. 17:11). De Bereeërs waren niet fanatiek of onredelijk. Zij vertrouwden niet op mensen. Zij vergewisten zich van alles. Op welke wijze? Door ’de Schriften na te gaan’. Zo dienen ook christenen hun geloofsopvattingen op de proef te stellen. Laten wij daarom zorgvuldig de Schrift onderzoeken om enkele van de algemeen verbreide leerstellingen aan een onderzoek te onderwerpen.
Neem het leerstuk der alverzoening eens. Leert de bijbel dat alle mensen, ongeacht de handelwijze die zij aan de dag hebben gelegd, gered zullen worden? Laat Christus hierop het antwoord geven: „Wie in den Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien.” Er staat een straf op het opzettelijke negeren en niet gehoorzamen van Gods geopenbaarde wil. Dat is de reden waarom de Here Jezus in Gods oorlog van Armageddon „hen die God niet kennen en het goede nieuws over onze Here Jezus niet gehoorzamen, hun verdiende straf geeft. Dezen zullen boeten met de eeuwige vernietiging”. Neen, de bijbel leert geen alverzoening, maar veeleer dat iedereen die leven wenst te verkrijgen, niet alleen geloof in de Here Jezus moet oefenen, maar ook zijn gehoorzame volgeling moet zijn. — Joh. 3:36; 2 Thess. 1:8, 9, NW.
Dat men tienden moet geven, is in de christenheid een algemeen verbreid denkbeeld; vele kerken eisen van hun lidmaten tien percent van hun inkomen. Wordt dit in de bijbel als een christelijke leerstelling onderwezen? Het geven van tienden was een onderdeel van de Mozaïsche wet. Zoals Christus’ apostel schrijft, staan christenen echter niet meer onder de wet: „Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.” Toen Jezus zijn discipelen uitzond om te prediken, instrueerde hij hen niet van de mensen tienden te heffen. Hij zei: „Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.” De christelijke manier om voor Gods werk geld bijeen te brengen, is door vrijwillige bijdragen. Bestaat er behoefte aan, dan wordt dit bekendgemaakt en christenen kunnen dan vrijwillig iets bijdragen. Volgens Paulus’ woorden moet dit niet onder dwang geschieden; „Een ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft den blijmoedigen gever lief.” — Rom. 6:14; Matth. 10:8; 2 Kor. 9:7.
Leert de bijbel de alom verbreide leer dat de planeet de aarde op een bepaald ogenblik vernietigd zal worden? Wanneer de bijbel over het einde van de wereld spreekt, verwijst hij niet naar het einde van de planeet de aarde, maar veeleer naar het einde van dit samenstel van dingen. In de dagen van Noach werd er ook een wereld tot een einde gebracht. De aarde die toen werd vernietigd, was niet deze planeet, maar de goddeloze mensenmaatschappij van die tijd. De apostel Petrus schreef: „In de oudheid [waren er] hemelen . . . en een aarde, door het woord Gods, compact staande uit water en te midden van water, waardoor de toenmalige wereld werd vernietigd toen ze met water werd overstroomd. Door hetzelfde woord worden echter de huidige hemelen en aarde ten vure weggelegd en bewaard tot de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” Zoals God in Noachs tijd heeft bewezen, behoeft hij deze planeet niet te vernietigen om de maatschappij van goddeloze mensen weg te vagen. De geïnspireerde psalmist schreef over de planeet de aarde: „Hij heeft de aarde op haar grondslagen gevestigd, zodat zij nimmermeer wankelt.” Het ware bijbelse geloof is dat „de zachtmoedigen . . . de aarde erfelijk [zullen] bezitten” en dat de aarde een wereldomvattend paradijs zal worden. — 2 Petr. 3:5-7, NW; Ps. 104:5; 37:11, SV; Luk. 23:43.
BEELDEN EN DE LEERSTELLING DER ONSTERFELIJKE ZIEL
Hoe staat het met het geloof dat beelden een hulp vormen in de christelijke aanbidding? Uit een zorgvuldige studie van de bijbel en de geschiedenis blijkt dat de vroege christenen het gebruik van beelden zorgvuldig vermeden. In de Encyclopædia Britannica, Deel XII, bladzijde 750 (de uitgave van 1907) wordt hierover gezegd: „Een algemeen voorkomende beschuldiging die door de vijanden der christenen tegen hen werd ingebracht, was dat zij ’geen altaren, geen tempels, geen bekende beelden’ bezaten, en dat ’zij van geen enkele god een beeld of gelijkenis maakten’; deze beschuldiging werd nooit door hen tegengesproken.” Het gebruik van beelden te rechtvaardigen door te beweren dat de eraan gegeven eer slechts betrekkelijk is, geniet in de bijbel geen enkele ondersteuning. God vertelde de Israëlieten dat zij zich voor geen enkel beeld mochten buigen (Lev. 26:1). Toen de Israëlieten bij de berg Sinaï het gouden kalf aanbaden, was het hun bedoeling hun religie te verbeteren. Zij zeiden: „Morgen is er een feest voor den HERE.” God keurde het gebruik van een beeld in de juiste aanbidding niet goed. Wanneer Mozes niet tot Jehovah gebeden zou hebben, zou deze de gehele natie Israël hebben uitgeroeid. Het geloof dat beelden bij de christelijke aanbidding een hulp kunnen zijn, wordt door de bijbelse beginselen uitgeschakeld. Jezus verklaarde: „God is een geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid.” — Ex. 32:5; Joh. 4:24.
Hoe staat het met het geloof in een leerstelling die in de christenheid zo alom verbreid is — die van de onsterfelijkheid der ziel? Deze leerstelling wordt algemeen aanvaard, maar wordt ze door de bijbel geleerd? Commentaar leverend op het feit dat de Hebreeuwse Geschriften deze leerstelling niet ondersteunen, zegt de geschiedschrijver J. Lord in zijn boek Beacon Lights of History: „Dit feit is zo opmerkelijk, dat sommigen de leerstelling, zoals die over het algemeen wordt begrepen — dat wil zeggen, dat de ziel na de dood noodzakelijkerwijs moet blijven voortbestaan — helemaal tot op de Griekse en Egyptische wijsgeren terugvoeren. En zij sterken zich met die verklaringen van de apostelen welke niet als over een noodzakelijk bestaan, maar als over een speciale gave van God over een gelukkige onsterfelijkheid spreken. Indien onsterfelijkheid geen gave, maar een noodzakelijk bestaan is, zoals Socrates veronderstelde, is het vreemd dat heidense filosofen betreffende dit mysterieuze onderwerp diepzinniger bespiegelingen hebben gehouden dan de patriarchen van het oosten. Wij kunnen niet aannemen dat Plato uitvoeriger over een dergelijk onderwerp werd ingelicht dan Abraham en Mozes.”
De waarheid is dat de onsterfelijkheid van de ziel een heidense leerstelling is. De Engelse eerste minister Gladstone zei erover: „Ze kroop door een achterdeurtje de Kerk binnen — het achterdeurtje van de Griekse filosofie.” Het ware bijbelse geloof is, dat de mens een ziel is; hij bezit geen ziel. De mens als een menselijke ziel beschrijvend, wordt er in Genesis 2:7 (SV) gezegd: „De HERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.” Deze menselijke ziel is niet onsterfelijk, maar kan sterven. Onderwerp de schriftuurplaats in Ezechiël 18:4 eens aan een onderzoek, want daar wordt gezegd: „De ziel die zondigt, die zal sterven.”
EEUWIGE PIJNIGING EN DE DRIEËENHEID
De leerstelling van eeuwige pijniging in een vurige hel, verdwijnt eveneens in het niet zodra men beseft dat deze op de valse leer van de onsterfelijkheid der menselijke ziel is gefundeerd. Het ware bijbelse geloof is dat de hel het gemeenschappelijke graf der mensheid en niet eeuwig is. Jezus Christus ging naar de bijbelse hel en werd eruit opgewekt (Hand. 2:31, SV). De hel (of Hades) zal zelfs worden vernietigd doordat ze, door middel van de opstanding der doden, van de in haar verblijvende doden zal worden ontdaan: „De dood en Hades stonden de doden af die in hen waren, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden. En de dood en de Hades werden in de vuurpoel geworpen. Dit betekent de tweede dood, de vuurpoel” (Openb. 20:13, 14, NW). In plaats dat de hel een vurige plaats is, wordt ze vernietigd doordat ze in een symbolische vuurpoel, dat wil zeggen, een toestand van eeuwige vernietiging, wordt geworpen. Dat de hel een plaats van pijniging is, is een valse leer: „De dóden, die zijn zich in het geheel nergens van bewust.” — Pred. 9:5, NW.
En hoe staat het met de populaire leerstelling der christenheid — de drieëenheid? Het dient nu niemand meer te verbazen dat ook deze leer van heidense oorsprong is. Behalve dat de leerstelling ongeloofwaardig en onredelijk is, is ze bovendien nog onschriftuurlijk. Er is geen enkele schriftuurplaats die een drieëenheid ondersteunt.a Volgens de drieëenheidsleer zijn Vader en Zoon van gelijke eeuwigheid; van Jezus Christus zegt de bijbel echter dat hij „de eerstgeborene der ganse schepping” en het „begin der schepping Gods” is. De Vader en de Zoon zijn evenmin aan elkaar gelijk, want Jezus verklaarde: „De Vader is meer dan ik.” Wat de heilige geest betreft, deze is geen persoon, maar de onzichtbare werkzame kracht van God. — Kol. 1:15; Openb. 3:14; Joh. 14:28.
De drieëenheid is dus nog een van de vele valse leerstellingen der christenheid die „gewoon ontelbaar” zijn. Waarom zou men ten aanzien van valse leerstellingen risico’s nemen? Stel vast wat vals is en verwerp het dan. Alleen de waarheid kan iemand vrij maken en hem in staat stellen de schitterende vruchten van de juiste religie voort te brengen, hetgeen God aangenaam is.
[Voetnoten]
a Vaak wordt de tekst in 1 Johannes 5:7 aangehaald om de leerstelling te ondersteunen, maar deze woorden komen niet in de betrouwbare en oudste manuscripten van de Griekse Geschriften voor; de meeste moderne vertalingen laten deze woorden daarom geheel weg.