Jeruzalem — ’Een zwaar te torsen steen voor alle volken’
„En het moet in die dag geschieden dat ik Jeruzalem tot een zwaar te torsen steen zal maken voor alle volken.” — Zach. 12:3, NW.
1. Waarom neemt de oude stad Jeruzalem de laatste tijd zo’n belangrijke plaats op het internationale toneel in?
DE OUDE stad Jeruzalem neemt in deze tijd een belangrijke plaats op het internationale toneel in. Drie van de grootste religieuze organisaties van de wereld, namelijk het mohammedanisme, de christenheid en het jodendom, hebben er een intense belangstelling voor. Er zijn in deze stad dingen gebeurd die voor al deze religieuze organisaties van historisch belang zijn. Vele plaatsen in en vlak bij deze stad worden als heilig beschouwd en worden door een religieus gebouw of anderszins gekenmerkt. Daarom is de stad in deze tijd verdeeld; het oudste maar kleinste stadsdeel behoort aan de mohammedaanse natie Jordanië, terwijl het nieuwste en grootste deel aan de joodse republiek Israël behoort.
2. Welke vraag zou iemand, met het oog op de moeilijkheden in verband met de oude stad, kunnen stellen?
2 Sedert de Tweede Wereldoorlog is Jeruzalem een brandpunt van vele gevaarlijke internationale en interreligieuze geschillen geweest. Met dit alles in gedachten zou iemand kunnen vragen: ’Vormt dit de tegenwoordige vervulling van wat Zacharia, een Israëlitische profeet, in de zesde eeuw vóór onze christelijke jaartelling betreffende deze stad optekende?’
3. Welke woorden, waarnaar door de vragensteller wordt verwezen, heeft de profeet Zacharia geschreven?
3 Wat nu volgt, werd door Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo, te boek gesteld op een tijdstip dat de heilige stad nog geheel joods was: „’Het woord van Jehovah betreffende Israël’, is de uitspraak van Jehovah, Die de hemelen uitstrekt en het fundament van de aarde legt en de geest des mensen in zijn binnenste vormt. ’Zie, ik maak Jeruzalem tot een schaal die alle volken rondom doet waggelen; en ook Juda zal hij gaan belegeren, zelfs Jeruzalem. En het moet in die dag geschieden dat ik [de stad] Jeruzalem tot een zwaar te torsen steen zal maken voor alle volken. Allen die hem opheffen, zullen zonder mankeren zelf ernstige schrammen oplopen; en alle naties van de aarde zullen stellig tegen haar vergaderd worden.’” — Zach. 12:1-3, NW.
4. Wat is het juiste antwoord op deze vraag, en welke basis is er voor dit antwoord?
4 Het antwoord op de vraag luidt Neen! Het aardse Jeruzalem waarop de bijbelse profetieën betrekking hebben, werd in het jaar 70 van onze christelijke jaartelling van de kaart gewist. In dat jaar werd de stad door de Romeinse legioenen onder generaal Titus verwoest nadat de joden er op een verschrikkelijke manier waren afgeslacht. Zestig jaar lang heeft de stad woest gelegen. Toen er later weer een stad op die eens heilige plaats werd gebouwd, werd die daar niet door joden of Israëlieten, maar door heidense Romeinen opgetrokken. In het jaar 130 bracht de Romeinse keizer Hadrianus namelijk een bezoek aan de ruïnes en gaf hij het bevel er weer een stad te bouwen. Ze kwam bekend te staan als Aelia Capitolina, en op het vroegere tempelterrein werd een heiligdom gebouwd dat was gewijd aan de heidense god Jupiter.
5. Welke veranderingen heeft Jeruzalem sinds de dagen van Constantijn de Grote tot nu toe ondergaan?
5 In het begin van de vierde eeuw deed keizer Constantijn het voorkomen alsof hij een christen werd. Aan Jeruzalem, dat toen onder Romeins bestuur stond, werd derhalve een christelijke status verleend. In 637 n. Chr. viel dit Jeruzalem echter in handen van de moslims. Later, in het jaar 1099 n. Chr. namen de kruisvaarders der christenheid de stad over. In The New Jewish Encyclopedia van 1962 (bladzijde 237) wordt beschreven hoe het de joden onder dit alles verging: „Na de verovering door de moslims werd het de joden toegestaan zich in Jeruzalem te vestigen, maar in de tijd van de kruistochten werd de gehele joodse gemeenschap uitgeroeid.” In het jaar 1187 viel Jeruzalem weer in handen van de moslims, die de stad in bezit hielden totdat ze in 1917, gedurende de Eerste Wereldoorlog door de legers van Groot-Brittannië werd veroverd. In 1948 werden alle joden uit het oude stadsdeel van Jeruzalem verdreven, nadat het joodse garnizoen in de oude stad zich op 28 mei aan de moslims had overgegeven.
6, 7. (a) Wiens profetie werd door Jeruzalems vernietiging in 70 n. Chr. vervuld, en waarom kon God het aardse Jeruzalem toen laten vernietigen? (b) Welke vergelijking trekt de apostel Paulus tussen de twee Jeruzalems?
6 Om nu weer op de profetie van Zacharia 12:1-3 (NW) terug te komen, deze werd stellig niet vervuld toen de Romeinse legioenen de opstandige stad Jeruzalem destijds in het jaar 70 omsingelden en geheel verwoestten. Deze vernietiging van de oude stad Jeruzalem door de Romeinse legers was door een andere profeet van Jehovah God voorzegd, namelijk Jezus Christus. Volgens Jezus’ eigen verklaring had Jehovah God Jeruzalems huis van aanbidding, de tempel, verlaten achtergelaten, en daarom verdedigde God de anti-christelijke stad in het jaar 70 niet. Hij liet toe dat ze met de grond gelijk gemaakt werd. God had ervoor gezorgd dat er tegen die tijd een ander Jeruzalem bestond, een stad die niet door Romeinse legers verwoest kon worden. De christelijke apostel Paulus vestigde zelfs voordat het aardse Jeruzalem werd weggevaagd, de aandacht op deze andere stad Jeruzalem. Toen Paulus aan christenen in Klein-Azië schreef, sprak hij over Sara, de werkelijke vrouw van de patriarch Abraham, en Hagar, zijn Egyptische bijvrouw, en trok hij de volgende vergelijking:
7 „Deze Hagar nu betekent Sinaï, een berg in Arabië [waar de Tien Geboden werden gegeven], en zij komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen [haar joodse burgers] in slavernij. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder. Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw.” — Gal. 4:25, 26, 31, NW.
8. Hoe werd er in de brief aan de tot het christendom bekeerde Hebreeën naar dit andere Jeruzalem verwezen?
8 Ook in een andere brief, die jaren vóór de in het jaar 70 n. Chr. door de Romeinen teweeggebrachte verwoesting van het aardse Jeruzalem werd geschreven, werd naar deze andere stad Jeruzalem, dit „Jeruzalem dat boven is”, verwezen. Deze brief was gericht aan Hebreeën die christenen waren geworden, en er stond in te lezen: „Gij zijt niet genaderd tot dat [de berg Sinaï] wat betast kan worden en wat met vuur in vlam is gezet en een donkere wolk en dikke duisternis en een storm [toen daar de Tien Geboden werden gegeven] . . . Maar gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, . . . en God, de Rechter van allen, . . . en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond.” — Hebr. 12:18-24, NW.
9. Waarop zag de apostel Johannes in een visioen Jezus Christus en zijn volgelingen staan, en wat bleef daar na 70 n. Chr. voortbestaan?
9 Later kreeg de christelijke apostel Johannes een wonderbaarlijk visioen waarin hij het offerandelijke Lam van God, Jezus Christus, op de hemelse Berg Sion zag staan, en met hem de 144.000 getrouwe volgelingen die hem zelfs tot in de dood volgden (Openb. 14:1-5; 7:4-8, NW). De christenen naderden dus iets hemels, iets wat de Romeinen nimmer konden verwoesten. Toen de Romeinse legioenen het opstandige, anti-christelijke Jeruzalem op aarde inderdaad vernietigden, bleef Gods hemelse Jeruzalem op de hemelse Berg Sion dan ook bestaan en bleef het als de getrouwe organisatie van God dienst verrichten.
10. Waarom kunnen wij het aardse Jeruzalem van thans derhalve niet als onze religieuze hoofdstad beschouwen?
10 Waarom zouden wij, indien wij ware christenen zijn, ons in deze tijd over enige aardse stad die Jeruzalem wordt genoemd, en haar politieke bemoeienissen bekommeren wanneer de apostel Paulus en de apostel Johannes dit in het geheel niet deden? Waarom zouden wij net zo’n handelwijze als keizer Constantijn de Grote aan de dag leggen door de heidense stad, die op de plaats van het verwoeste Jeruzalem werd herbouwd, als een plaats van gewijde christelijke geschiedenis te beschouwen en als iets wat in religieus opzicht dierbaar gehouden moet worden? Waarom zouden wij de Heilige Grafkerk, die Constantijn in die stad heeft gebouwd, als een heilige plaats of heiligdom voor christenen beschouwen? Dit dienen wij beslist niet te doen. Evenals Paulus en Johannes houden wij ons oog gericht op het hemelse Jeruzalem en het hemelse Sion, dat wij naderen. Wij kunnen het tegenwoordige aardse Jeruzalem derhalve niet als onze religieuze hoofdstad beschouwen, en evenmin kunnen wij de religieuze theorie huldigen dat de religieuze hoofdstad na het jaar 70 n. Chr. van het aardse Jeruzalem naar Rome, de verwoester van Jeruzalem, werd overgebracht.
HET JERUZALEM VAN DE VERVULLING
11. In welke opzichten zal het aardse Jeruzalem van thans de profetie van Zacharia 12:2, 3 (NW) niet vervullen, en zal het voor de vernietiging gespaard worden?
11 In overeenstemming met het bovenstaande kunnen verstandige christenen van thans het Jeruzalem in het Midden-Oosten niet beschouwen als de stad waarin de profetie van Zacharia 12:2, 3 (NW) in vervulling zal gaan. Ze is niet de stad die Jehovah tot een schaal maakt waaruit alle volken van rondom drinken, met het gevolg dat ze gaan waggelen. Ze is niet het Jeruzalem dat door Jehovah tot „een zwaar te torsen steen . . . voor alle volken” wordt gemaakt, zodat ze, indien ze haar trachten op te heffen en weg te doen, zelf ernstige schrammen oplopen. De tegenwoordige aardse stad Jeruzalem vertegenwoordigt niets goddelijks, waarvoor ze het waard zou zijn voor vernietiging gespaard te worden. God heeft het Jeruzalem van de dagen van Jezus niet voor de vernietiging gespaard. Waarom zouden dan de tegenwoordige ommuurde stad Jeruzalem en het niet-ommuurde deel van deze stad voor de vernietiging in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon worden gespaard? (Openb. 16:14-16, NW) Het tegenwoordige Jeruzalem zal niet gespaard worden. Jehovah God doelt niet op deze stad wanneer hij in Zacharia 12:8 (NW) spreekt over een „verdediging . . . rondom de inwoners van Jeruzalem”. Wie bewonen in deze tijd het aardse Jeruzalem?
12, 13. (a) Is de profetie van Jesaja 28:16 (NW) ten aanzien van het aardse Jeruzalem in vervulling gegaan? (b) Op welke wijze verschaft Paulus in Romeinen 9:31-33 (NW) het juiste antwoord?
12 In de profetie van Jesaja 28:16 (NW) deed Jehovah God de volgende belofte: „Ziet, ik leg in Sion als fundament een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament. Niemand die geloof oefent, zal in paniek raken.” Heeft Jehovah God die belofte ten aanzien van het aardse Jeruzalem in vervulling laten gaan? Beslist niet!
13 De apostel Paulus haalt deze profetie van Jesaja 28:16 (NW) in zijn brief aan de Romeinse christenen aan, maar hij past ze in de bewijsvoering die hij daarin geeft, niet toe op het ten ondergang gedoemde aardse Jeruzalem van zijn tijd. Even voordat hij Jesaja’s profetie aanhaalt, zegt Paulus: „Israël, hoewel het een wet der rechtvaardigheid nastreefde, heeft de wet niet bereikt. Waarom? Omdat het die niet nastreefde door geloof, maar als door werken. Zij zijn gestruikeld over de ’steen der struikeling’.” Vervolgens doet Paulus een aanhaling uit Jesaja’s profetie, zeggende: „Zoals er staat geschreven: ’Ziet! Ik leg in Sion een steen der struikeling en een rots des aanstoots, maar wie zijn geloof erop grondt, zal niet worden teleurgesteld.’” — Rom. 9:31-33, NW.
14, 15. (a) Waarop bracht de apostel Paulus Jesaja 28:16 derhalve van toepassing, en waarom? (b) Op welke wijze legde God daar de symbolische kostbare hoeksteen?
14 De joden van Israël oefenden geen geloof in Jezus Christus en erkenden hem niet als de Zoon van God en als de beloofde Messias. Zij struikelden over hem als over een steen. Daarom leverden zij hem aan de Romeinen over opdat die hem aan een paal zouden nagelen. Doordat zij hem verwierpen, werden zij in al hun verwachtingen teleurgesteld. Overduidelijk blijkt dus dat de apostel Paulus de profetie van Jesaja 28:16 van toepassing bracht op het hemelse Jeruzalem.
15 De Almachtige God Jehovah legde zijn Zoon, die een marteldood was gestorven, in het hemelse Sion of Jeruzalem door hem op de derde dag uit de doden op te wekken en hem tot de hemel te verhogen ten einde aldaar de Voornaamste te zijn in Gods hemelse organisatie, dat wil zeggen, in het hemelse Sion of Jeruzalem. Daar nam de opgestane Jezus Christus plaats aan Gods rechterhand. — Ps. 110:1, 2; Hand. 2:22-36; Hebr. 10:12, 13, NW.
16. Wat gebeurde er volgens de apostel Paulus met de joden die de Steen verwierpen, maar wat gebeurde er met degenen die in de Steen geloofden?
16 De apostel Petrus schreef aan degenen die toen in Jezus Christus geloofden en hem als de profetische Steen van Jesaja 28:16 erkenden: „Voor u is hij daarom kostbaar, omdat gij gelovigen zijt; maar voor wie niet geloven, ’is dezelfde steen die de bouwlieden verworpen hebben, het hoofd van de hoek geworden’, en ’een steen der struikeling en een rots des aanstoots’. Dezen struikelen omdat zij het woord ongehoorzaam zijn. Daartoe waren zij ook bestemd. Maar gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht. Want eens waart gij geen volk, maar nu zijt gij Gods volk” (1 Petr. 2:7-10, NW). De ongelovige joden werden dus verworpen, terwijl zij die in de Steen geloofden, Gods volk werden. Vandaar dat God toeliet dat het aardse Jeruzalem in 70 n. Chr. werd verwoest. Het hemelse Sion of Jeruzalem, waarin hij de Steen had gelegd, bleef bestaan.
17. (a) Tot wanneer heeft Jezus Christus in het hemelse Jeruzalem gewacht, en welk bevel werd er toen aan hem gegeven? (b) Van wie zijn de aardse naties vijanden?
17 De opgestane Jezus Christus was de koninklijke Steen die in het jaar 33 n. Chr. als een vast Fundament in de hemelse stad werd gelegd. Zoals Jehovah God in Psalm 110:1, 2 had gezegd, moest Jezus Christus daar aan Gods rechterhand wachten „totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten”. De wachttijd aan Gods rechterhand zou aan het einde van de tijden der heidenen in het jaar 1914 n. Chr. aflopen, op welk tijdstip Jehovah God de scepter van Christus’ macht uit het hemelse Sion of Jeruzalem zou uitzenden, zeggende: „Heers temidden van uw vijanden.” Wie zouden die vijanden zijn? Alle aardse naties, aangezien zij tegenstanders zijn van Gods hemelse koninkrijk, waarvan de macht door bemiddeling van zijn op de troon geplaatste Zoon Jezus Christus wordt uitgeoefend. Daar zij de vijanden zijn van de koninklijke Steen die in het hemelse Sion of Jeruzalem is gelegd, zijn zij ook de vijanden van die hemelse stad. De koninklijke Steen Jezus Christus en het hemelse Jeruzalem zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. In dit verband heeft de uitdrukking Jeruzalem meer betrekking op het belangrijkste deel van Gods universele organisatie, waardoor de engelen er niet bij inbegrepen zijn.
18, 19. Wanneer maakt Jehovah het hemelse Jeruzalem tot een schaal die veroorzaakt dat men gaat waggelen, en tot een zwaar te torsen steen, en voor wie?
18 Lang niet alle tegenwoordige naties zijn het aardse Jeruzalem vijandig gezind, maar alle naties staan wel vijandig tegenover het hemelse Jeruzalem. Hoe maakt God het onzichtbare hemelse Jeruzalem dan tot een schaal die de volken van al deze aardse naties doet waggelen, en tot een zwaar te torsen steen die tot gevolg heeft dat zij zich eraan openrijten? Wanneer doet hij dit? En waarom?
19 Dit zou hij na het jaar 1914 van onze christelijke jaartelling, een jaar van universeel belang, gaan doen. In dat jaar kwam er een einde aan de tijd dat de koninklijke Steen Jezus Christus aan de rechterhand van God moest wachten. Waarom? Omdat in de zevende joodse maanmaand van dat jaar, of omstreeks 1 oktober 1914, de „tijden der heidenen” eindigden. — Luk. 21:24, NBG.
20. In welk opzicht had God zich tot het jaar 1914 niet in de aangelegenheden van de natie gemengd, maar hoe begon hij dit in 1914 te doen?
20 Lang daarvoor, in het jaar 607 v. Chr., had de heidense wereldmacht Babylon Gods voorbeeldige koninkrijk, dat in het aardse Jeruzalem zetelde, omvergeworpen, en na Babylon waren diverse wereldmachten gevolgd die de één na de ander over de gehele aarde politieke heerschappij voerden. Gedurende al die 2520 jaren liet Jehovah God die naties begaan en mengde hij zich niet in hun aangelegenheden door opnieuw een koninkrijk op te richten dat door een koninklijke nakomeling van koning David werd bestuurd. In 1914, aan het einde van de tijden waarin de heidenen de gehele aarde konden overheersen, brak voor God echter de tijd aan om handelend op te treden. Toen bekleedde hij de koninklijke Steen, die in het jaar 33 n. Chr. in het hemelse Sion of Jeruzalem was gelegd, namelijk Jezus Christus, de zoon van David, met macht.
21. Waar werd Gods Koninkrijk aldus herboren, en wat was toen de belangrijke vraag?
21 Aldus werd Gods koninkrijk in de koninklijke geslachtslijn van David niet in het aardse Jeruzalem, dat op dat moment onder Turkse heerschappij stond, maar in het hemelse Jeruzalem herboren. De belangrijke vraag was toen: Zouden de naties, zowel die van de christenheid als de overige naties, bereid zijn zich te onderwerpen aan Gods pasgeboren koninkrijk, dat door Jezus Christus, de „Zoon van David”, die in het hemelse Sion of Jeruzalem zetelde, werd geregeerd?
22. Hoe raakte het aardse Jeruzalem bij de Eerste Wereldoorlog betrokken, en op welke wijze is het beheer over het oude stadsdeel tot 1948 in andere handen overgegaan?
22 In het jaar 1914 raakte het aardse Jeruzalem in het Midden-Oosten bij een internationale oorlog om de wereldheerschappij betrokken, aangezien Jeruzalem toen deel uitmaakte van het Turkse rijk. Op 30 oktober 1914 begonnen de geallieerde naties de oorlog te verklaren aan Turkije, daar het in die dagen de zijde had gekozen van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Op 5 november 1914 verklaarde Groot-Brittannië de oorlog aan Turkije. Zo kwam het dat de Britse legers onder generaal Allenby op 9 december 1917 het aardse Jeruzalem veroverden, waardoor deze stad nu onder het bestuur van de christenheid kwam te staan. Later gaf de Volkenbond het mandaat over Palestina aan Engeland, dat het beheer over het land heeft gevoerd totdat het mandaat op 15 mei 1948 om 12.01 n.m. eindigde. Daarna streden de Arabieren en de joden om het bezit van het oude stadsdeel. De Arabieren wonnen en de joden werden eruit verdreven. Al die tijd heeft geen van die naties ooit aan het hemelse Jeruzalem en de Koning ervan gedacht.
23. Op welke wijze bewezen de naties die aan de Eerste Wereldoorlog deelnamen, dat zij in werkelijkheid tegen het hemelse Jeruzalem waren gekant?
23 Welnu, waren de naties die aan de Eerste Wereldoorlog deelnamen, dan in werkelijkheid gekant tegen het hemelse Sion en het koninkrijk van Gods Zoon Jezus Christus, dat nu in dit Sion regeerde? Ja! Zij streden ten einde te bepalen welk politieke blok van naties de leidende positie zou innemen bij de heidense overheersing van de gehele aarde. Zij negeerden en vertrapten het recht van de Koning van het hemelse Jeruzalem om over de gehele aarde te regeren. Deze naties werden vertoornd omdat wij dit nu juist predikten (Openb. 11:15-18, NW). Op deze manier openbaarden zij dat zij tegen Gods koninkrijk en zijn Koning Jezus Christus gekant waren. Zij verraadden hun woede doordat zij vertoornd werden op de ware christenen, die erkenden dat het hemelse koninkrijk van Jezus Christus pas was opgericht en zich onderwierpen aan het recht hetwelk dat koninkrijk heeft om over de gehele aarde te regeren. Wie waren deze ware christenen?
24. Wie waren deze ware christenen, op wie de naties vertoornd werden?
24 Zij waren de aardse gezanten van het hemelse koninkrijk. Zij waren navolgers van de apostel Paulus, die zei: „God [verzoende] door bemiddeling van Christus een wereld met zichzelf . . ., waarbij hij hun hun overtredingen niet aanrekende, en hij heeft aan ons het woord van de verzoening toevertrouwd. Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend.’” — 2 Kor. 5:19, 20, NW.
25. Wat maakten die Koninkrijksafgezanten gedurende de Eerste Wereldoorlog bekend, en welk beroep deden zij op de mensen?
25 De Koninkrijksafgezanten maakten bekend dat de tijden der heidenen in 1914 waren geëindigd en dat het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, met alle daarmee gepaard gaande verschrikkingen, het voorzegde bewijs vormde dat die „bestemde tijden der natiën” toen waren geëindigd. Zij maakten bekend dat de naties die zich niet aan Gods opgerichte koninkrijk zouden onderwerpen, in de naderbij komende strijd van Armageddon vernietigd zouden worden. Verder deden zij een beroep op de mensen zich op een vreedzame manier tot Gods koninkrijk onder Christus te wenden, daar zij die dat zouden doen, niet door Gods Koning, die nu in het hemelse Jeruzalem op de troon was geplaatst, verdelgd zouden worden.
26. Wie nam destijds onder die christelijke afgezanten de voornaamste plaats in, en waarom werden zij in alle naties voorwerpen van haat?
26 De opgetekende geschiedenis licht ons erover in dat een volledig opgedragen en gedoopte christen, met name Charles Taze Russell, onder degenen die gedurende de jaren 1914-1916 aldus als afgezanten van Gods opgerichte koninkrijk optraden, de voornaamste plaats innam. Hij was destijds president van de Watch Tower Bible & Tract Society, waarvan het hoofdbureau te Brooklyn, New York, gevestigd is. Christenen die zich met deze heer Russell hadden verbonden en evenals hij het einde van de tijden der heidenen en de volledige oprichting van Gods koninkrijk in de hemelen bekendmaakten, werden door hun vijanden op smadelijke wijze „Russellisten” genoemd. Men bleef hen ook nog zo noemen nadat Russell op 31 oktober 1916 was gestorven en F. Rutherford president van de Watch Tower Bible & Tract Society, en als zodanig de meest op de voorgrond tredende woordvoerder voor deze internationale christelijke bijbelonderzoekers, was geworden. In die tijd hadden de geestelijken van de christenheid er een actief aandeel aan beide zijden van de in de Eerste Wereldoorlog gewikkelde naties te ondersteunen, waardoor zij er mede schuldig aan waren dat er enorme hoeveelheden bloed werden vergoten. De Koninkrijksafgezanten weigerden echter gewetensvol aan die internationale oorlog om de politieke wereldheerschappij deel te nemen. Om deze reden werden zij, zoals in Matthéüs 24:9 (NW) was voorzegd, in alle naties voorwerpen van haat.
27. Welk opmerkelijke boek werd in 1917 uitgegeven, welke opmerkelijke lezing werd in 1918 voor de eerste maal uitgesproken en welke wettelijke aangelegenheden ontwikkelden zich in 1918 met betrekking tot acht op de voorgrond tredende mannen van het Bijbelgenootschap?
27 In het jaar 1917, toen de Wereldoorlog in volle hevigheid woedde, publiceerde de Watchtower Bible & Tract Society onder president Rutherford The Finished Mystery, een boek waarin de bijbelprofetieën van Ezechiël en Openbaring werden verklaard. Op 24 februari van het volgende jaar hield president Rutherford te Los Angeles, in de Amerikaanse staat Californië, voor de eerste maal zijn beroemde toespraak over het elektriserende onderwerp „De wereld is geëindigd — miljoenen thans levende mensen zullen nimmer sterven”. Slechts enkele maanden later, op 21 juni 1918, werden Rutherford en zeven van zijn christelijke medewerkers in het Bijbelgenootschap, op grond van de wet tegen spionage en opruiing, door het federale gerechtshof voor elk van de vier tegen hen ingebrachte aanklachten tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld, waarbij werd bepaald dat deze vier termijnen zouden samenvallen. Op 4 juli 1918, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag, werden deze acht veroordeelde vertegenwoordigers van het Bijbelgenootschap van de stadsgevangenis te Long Island, in de Amerikaanse staat New York, naar de federale strafgevangenis te Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, overgebracht.
28-30. (a) Waarop vormde deze behandeling van christelijke mannen in werkelijkheid een aanval? (b) Wie hadden, volgens het boek Preachers Present Arms, tot deze aanval aangezet?
28 Dit bleek een aanval op christelijke mannen te zijn. Het was echter meer dan dat. Het was een aanval op het hemelse koninkrijk van God, waarvan deze mannen afgezanten waren. Wie hadden tot deze aanval aangezet? De moslims? Of de hindoes? Of de boeddhisten? Of de confucianisten? Voor een antwoord op onze vraag willen wij een boek inzien dat in 1933 werd gepubliceerd en is geschreven door een doctor in de filosofiea van de Sociologische Afdeling van de universiteit van Pennsylvanië. De titel van dit boek luidt: „Preachers Present Arms” (Predikers presenteren het geweer). In hoofdstuk 10 over „Groepen onverzoenlijken” staat op de bladzijden 183-185 te lezen:
29 „Een analyse van het gehele geval leidt ons tot de conclusie dat de kerken en de geestelijken deze campagne om de Russellisten uit te roeien, oorspronkelijk aan de gang hebben gebracht. In februari 1918 begonnen de predikanten in Canada een systematische campagne tegen hen en hun publikaties, in het bijzonder The Finished Mystery. Volgens de Winnipeg Tribune werd de aandacht van het hoofd van het departement van justitie op de Russellisten gevestigd, en naar men aanneemt, was het verbieden van hun boek het rechtstreekse gevolg van de ’protesten van de geestelijken’.
30 In Worcester, Massachusetts, deed B. F. Wayland een beroep op de autoriteiten de Internationale Bijbelonderzoekers te arresteren en te verhinderen dat zij in hun zalen zouden bijeenkomen. Na deze en soortgelijke pleidooien van de zijde van de hiërarchie der orthodoxe kerken begon men de Russellisten in verschillende centra te arresteren.
31. Hoe reageerden de geestelijken toen zij hoorden dat deze christenen tot een lange gevangenisstraf waren veroordeeld, en wat had de regering ogenschijnlijk voor de geestelijken tot stand gebracht?
31 Toen het nieuws van de twintigjarige veroordelingen de redacteuren van de religieuze pers had bereikt, werd er in vrijwel al deze publikaties, groot of klein, vreugdevol op deze gebeurtenis gereageerd. Ik kon in geen van de orthodox-religieuze bladen woorden van sympathie ontdekken. ’Er bestaat geen twijfel over’, zo besloot Upton Sinclair, dat ’de vervolging . . . ten dele was voortgesproten uit het feit dat zij zich de haat van de „orthodoxe” religieuze stelsels op de hals hadden gehaald’. Wat de kerken niet met gezamenlijke krachtsinspanningen hadden weten te bereiken, scheen de regering nu met succes voor hen tot stand te hebben gebracht, namelijk dat deze ’Baälsprofeten’ voor altijd werden verpletterd. . . .
32. Hoe reageerden de geestelijken toen die christenen later werden vrijgelaten?
32 Eén jaar later, nadat de veroordeelde mannen de twaalf maanden in de federale strafgevangenis te Atlanta, Georgia, hadden doorgebracht, werd de beslissing door het federale hof van beroep herzien en werden de mannen in vrijheid gesteld. Deze uitspraak werd in de kerken met stilte begroet. . . .
33. Welke aangelegenheden werden, toen iedereen in de ban van de oorlogshysterie verkeerde, in de rechtbanken behandeld?
33 . . . Lang smeulende religieuze twisten en vijandschappen, waaraan rechtbanken in vredestijd geen enkele aandacht schonken, vonden nu, in een tijd waarin iedereen in de ban van de oorlogshysterie verkeerde, hun weg naar de rechtszaal.”
EEN ’SCHAAL DIE DOET WAGGELEN’
34. Welke uitwerking had een dergelijk hoogtepunt in de religieuze vervolging, en welke in Openbaring opgetekende profetie over Gods getuigen ging aldus in vervulling?
34 De vervolging die gedurende de Eerste Wereldoorlog tegen die opgedragen christenen werd ingesteld, bereikte klaarblijkelijk een hoogtepunt in de bovengenoemde gevangenneming van de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van de Koninkrijksafgezanten. Dit had een ongunstige uitwerking op het getuigenis dat door die christelijke bijbelonderzoekers betreffende Gods opgerichte koninkrijk werd gegeven. Hier ging duidelijk de profetie van Openbaring 11:7-19 (NW) in vervulling, waarin werd gezegd hoe de symbolische „twee getuigen” van God door het politieke „wilde beest”, dat uit de afgrond was opgestegen, gedood zouden worden. De mensen die op aarde woonden, waren bij de dood van de „twee getuigen” beslist verheugd en vrolijk, terwijl zij dat wat van de „twee getuigen” was overgebleven, aan openbare schande blootgesteld lieten liggen.
35. Wie vervolgden de mensen in werkelijkheid door gedurende de Eerste Wereldoorlog de Koninkrijksafgezanten te vervolgen, en overeenkomstig welke door Jezus vastgestelde regel?
35 In de profetische gelijkenis van de schapen en de bokken stelde Jezus Christus als de Koning de regel vast: „Voor zover gij het voor een der geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan” (Matth. 25:40, NW). Toen de joodse Farizeeër Saulus van Tarsus de joodse christenen vervolgde, verscheen de opgestane Jezus Christus hem op wonderbaarlijke wijze en paste hij deze oordeelsmaatstaf toe, zeggende: „Saulus, Saulus, waarom vervolgt gij mij?” (Hand. 9:4; Fil. 3:4-6, NW). Daarom vervolgden degenen die gedurende de Eerste Wereldoorlog de christelijke afgezanten van Gods koninkrijk vervolgden en tegenstonden, in werkelijkheid Jezus Christus, de koninklijke Steen, die in het hemelse Sion of Jeruzalem was gelegd, en stonden zij hem tegen. Deze heftige tegenstand zou voor de vervolgers echter niet zonder gevolgen zijn.
36. Tegen welke handelwijze had Jehovah God de naties in Zacharia 12:2, 3 gewaarschuwd?
36 Al lang geleden, en wel in Zacharia 12:1-3 (NW), had Jehovah God de volken van de naties gewaarschuwd zich niet in ongunstige zin met zijn hemelse stad Jeruzalem en haar Koning van het koninklijke huis van David en van de stam van Juda, te bemoeien. Indien zij dit toch zouden doen, zouden zij zichzelf nadeel berokkenen. Jehovah, de Schepper, zei: „Zie, ik maak Jeruzalem tot een schaal die alle volken rondom doet waggelen; en ook Juda zal hij gaan belegeren, zelfs Jeruzalem. En het moet in die dag geschieden dat ik [de stad] Jeruzalem tot een zwaar te torsen steen zal maken voor alle volken. Allen die hem opheffen, zullen zonder mankeren zelf ernstige schrammen oplopen; en alle naties van de aarde zullen stellig tegen haar vergaderd worden.”
37, 38. (a) Wat zou volgens Zacharia’s profetie worden belegerd? (b) Wie zijn in onze tijd de Judeeërs die in Zacharia’s profetie worden bedoeld?
37 Wat zou volgens deze profetie worden belegerd? Niet slechts de hoofdstad Jeruzalem, maar ook Juda. In de dagen van de profeet Zacharia was Juda het land waarover het herbouwde Jeruzalem regeerde. De mensen van Juda waren de onderdanen van de stad Jeruzalem en haar koninklijke huis van Davids geslachtslijn.
38 In onze tijd is het land Juda, dat in overeenstemming met de profetie in Zacharia 12:2 (NW) wordt belegerd, het eigendom van de geestelijke Judeeërs, de geestelijke afgezanten van het hemelse Jeruzalem. Een overblijfsel van deze geestelijke joden — enkele duizenden van hen — verblijft nog op aarde. Houd in gedachten dat de apostel Paulus in Romeinen 2:28, 29 (NW) zegt dat iemand niet een jood of Judeeër is wanneer hij dit uiterlijk in zijn besneden vlees is. Een werkelijke jood of Judeeër is iemand die dit innerlijk is, die een besneden hart heeft. Dit kan van alle leden van het overblijfsel worden gezegd.
39. Met wie zal dit overblijfsel uiteindelijk worden verenigd, en wanneer dit overblijfsel wordt belegerd, wat wordt er dan in werkelijkheid belegerd?
39 Zoals in Hebreeën 12:22 (NW) wordt gezegd, is het overblijfsel een Berg Sion genaderd die veel verhevener is dan de aardse berg van deze naam; zij zijn namelijk de Berg genaderd waarop zich de „stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem” bevindt. Wanneer degenen die tot dit overblijfsel behoren, hun aardse loopbaan als in de plaats van Christus optredende afgezanten beëindigen, worden zij verenigd met het Lam Gods, Jezus Christus, die thans in hemelse heerlijkheid op de Berg Sion regeert (Openb. 14:1-3, NW). Door dit overblijfsel te belegeren, belegeren de vijandelijke volken derhalve in werkelijkheid ook het hemelse Jeruzalem of de Berg Sion. Zij trachten te verhinderen dat Christus over de gehele aarde en haar bewoners heerst.
40, 41. (a) In verband met welke geboorte en welke oorlog wordt deze duivelse activiteit tegen de Koninkrijksafgezanten in hoofdstuk twaalf van Openbaring bezien? (b) Welke andere nakomelingen heeft het hemelse Jeruzalem, en wat onderneemt de naar de aarde neergeworpen Satan de Duivel tegen hen?
40 In hoofdstuk 12 van de Openbaring die aan de apostel Johannes werd gegeven, werd deze duivelse activiteit tegen de vredige afgezanten van Gods koninkrijk reeds van tevoren in de vorm van een profetisch beeld getoond. In hoofdstuk 12 wordt het hemelse Jeruzalem, Gods organisatie, afgebeeld als een vrouw die door hemels licht een stralend uiterlijk krijgt. Als Gods vrouw of echtgenote baart zij een zoon. Deze zoon wordt uit de klauwen van de vurige Draak, Satan de Duivel, gerukt en weggevoerd naar de echtgenoot van de vrouw, God, en op Gods troon geplaatst. Hierdoor wordt het plan van de Draak verijdeld. Deze geboorte en installatie van Gods koninkrijk met Christus in koninklijke autoriteit wordt gevolgd door een oorlog in de hemel. De draak en zijn demonen-engelen worden verslagen en uit de hemel naar onze aarde geslingerd. De hemel weerklinkt van een overwinningskreet: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus, want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God, is neergeslingerd!” (Openb. 12:1-10, NW). De zoon van het hemelse Jeruzalem blijkt dus Gods koninkrijk te zijn met Jezus Christus als de handelend optredende Koning.
41 Het hemelse Jeruzalem heeft nog andere nakomelingen of een ander zaad. Dezen bevinden zich nog hier op aarde. Wat doet de Draak, Satan de Duivel, derhalve nu hij naar de aarde is neergeworpen? Boven in de hemel kon hij de zoon van het hemelse Jeruzalem, die naar Gods troon werd weggerukt, niet verslinden. Op aarde tracht hij nu de overigen van haar nakomelingen of zaad te verslinden. Door hen te vervolgen en hun christelijke werk te bestrijden, vervolgt hij hun moeder, Gods vrouw, het hemelse Jeruzalem. In Openbaring 12:17 (NW) wordt dit als volgt beschreven: „En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.” Deze overgeblevenen van de nakomelingen van het hemelse Jeruzalem moeten er in deze tijd getuigenis van afleggen dat Jezus de regerende Koning is, die door God op de troon is geplaatst.
42. Waarvan bedient de onzichtbare Draak zich ten einde deze Koninkrijksafgezanten op aarde te bestrijden?
42 Hoe voert de onzichtbare, geestelijke Draak, Satan de Duivel, evenwel oorlog tegen deze afgezanten van het pasgeboren Koninkrijk? Door zich van de aardse, zichtbare koninkrijken van deze wereld, waarvan hij de god is, te bedienen (2 Kor. 4:4, NW). De Draak kan deze wereldse koninkrijken gebruiken om wetten te laten uitvaardigen die tegen de Koninkrijksafgezanten gericht zijn en ten doel hebben hen met hun werkzaamheden te laten ophouden.
43, 44. (a) Welke uitwerking had het feit dat de Koninkrijksafgezanten in 1919 opnieuw verschenen, op hun vijanden? (b) Op welke wijze werd dit in de aan Johannes gegeven Openbaring afgebeeld?
43 Gedurende de Eerste Wereldoorlog ondervonden deze Koninkrijksafgezanten tijdelijk een terugslag. Maar in de lente van het jaar 1919, nadat de president van de Watch Tower Bible & Tract Society en zijn zeven medegevangenen uit de federale strafgevangenis van Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, waren ontslagen om er nooit meer terug te keren, verschenen zij weer op het aardse toneel van activiteit. Sedert die tijd heeft de vernederde Draak voortdurend oorlog tegen hen gevoerd. Hij is de ongeziene persoon die de wereldse naties ertoe aanzet vervolgingen in te stellen. Deze Koninkrijksgetuigen hadden van Christus het bevel ontvangen, zoals in Matthéüs 24:14 (NW) staat opgetekend, om dit goede nieuws van het koninkrijk Gods op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle naties te prediken. Toen zij weer voor dit werk opstonden, was het feit dat zij opnieuw verschenen, verbijsterend voor de Draak, ja, voor alle wereldse naties, die zich in de macht van die goddeloze bevinden. Het was alsof zij uit de dood opstonden, alsof zij uit internationale schande verrezen en met hemelse eer werden bekleed. Precies zo werd het in de aan Johannes gegeven Openbaring afgebeeld. Hij vertelt ons het volgende over de „twee getuigen”:
44 „En na drie en een halve dag voer levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees overviel degenen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: ’Stijgt hierheen op.’ En in de wolk stegen zij tot in de hemel op, en hun vijanden aanschouwden hen.” — Openb. 11:11, 12, NW. Vergelijk hiermee Openbaring 9:1-6 (NW).
ZIJ VERWONDEN ZICHZELF ALLEEN MAAR
45. Als verkerend in welke toestand met betrekking tot het hemelse Jeruzalem worden de geestelijke Judeeërs in Zacharia 12:7 afgebeeld?
45 De geestelijke, opgestane Koninkrijksafgezanten zijn in werkelijkheid geestelijke joden of Judeeërs die nog niet het hemelse koninkrijk, het hemelse Jeruzalem, zijn binnengegaan. Daar zij nog op aarde zijn en zijn blootgesteld aan de oorlog die de Duivel via zijn aardse regeringen tegen hen voert, bevinden zij zich buiten het hemelse Jeruzalem en verblijven zij als het ware in tenten in het veld buiten haar muren. Van dit standpunt uit bezien zegt Zacharia 12:7 (NW) profetisch: „En Jehovah zal stellig het eerst de tenten van Juda redden, opdat de luister van het huis van David en de luister van de inwoners van Jeruzalem niet te groot mogen worden ten opzichte van Juda.” — Vergelijk 2 Samuël 11:11.
46. Waarom worden die geestelijke „tenten van Juda” het eerst gered, en wat doet dit de vijand beseffen?
46 Vanzelfsprekend zijn degenen die in het open veld van het gebied van Juda in tenten wonen, de eersten die door de vijand bereikt kunnen worden. Vandaar dat zij het eerste redding nodig hebben. De luister van de door Jehovah bewerkstelligde redding dient eveneens met betrekking tot degenen die in deze tenten verblijven, gezien te worden, ja, en dit nog wel het eerst. De geestelijke natie in haar geheel is erbij betrokken, en niet slechts de hoofdstad en de koninklijke familie die daar verblijft. Dat Jehovah het eerst de tenten van de geestelijke Judeeërs redt, doet de vijand beseffen dat het Judese overblijfsel van Koninkrijksafgezanten waardevol is in Gods ogen, waardevoller dan de smalende vijand had gedacht. De vijand wordt er dus toe gedwongen te beseffen dat het overblijfsel even kostbaar is voor Jehovah God en evenzeer zijn redding verdient als de andere leden van het geestelijke Israël, die reeds met de regerende Koning Jezus Christus in het hemelse koninkrijk zijn verheerlijkt.
47. Wat is de „luister” die ook met betrekking tot het overblijfsel van de geestelijke Judeeërs die nog op aarde vertoeven, zichtbaar moet zijn, en waarom dient er ook met hen rekening gehouden te worden?
47 Het nog op aarde vertoevende overblijfsel zal te zamen met de hemelse stad Jeruzalem en met haar Koning van het „huis van David” en al zijn medeërfgenamen, in de luister van redding delen. Het Koninkrijk zal dus ook rekening houden met de leden van dit getrouwe overblijfsel, dat nog op aarde vertoeft. Ook zij moeten tot medeërfgenamen in het Koninkrijk worden gemaakt, opdat de koninklijke familie van het Koninkrijk, in overeenstemming met het voornemen van Jehovah God, volledig zal zijn. Alhoewel Jezus Christus het door God aangestelde Hoofd van de hemelse koninklijke familie is, deelt hij zijn hemelse heerlijkheid dus met medeërfgenamen (Joh. 17:22-24, NW). Alle leden hiervan zullen uiteindelijk in gelijke mate in de heerlijkheid van de voltallige koninklijke familie delen. Op deze wijze zal de luister van het huis van de Grotere David en de luister van de inwoners van het hemelse Jeruzalem (zijn medeërfgenamen) niet te groot zijn ten opzichte van die van het overblijfsel van geestelijke Judeeërs, dat nog op aarde aan belegeringen blootstaat.
48. Welke uitwerking heeft het op Gods vijanden wanneer zij Gods koninklijke belangen als het ware belegeren, en waarom?
48 De naties van deze aarde belegeren de hemelse stad Jeruzalem en haar koninklijke „huis van David” doordat zij het overblijfsel van haar Koninkrijksafgezanten belegeren. Door zo te handelen, verwonden zij zichzelf alleen maar. Zij doen een ervaring op waardoor zij aan het waggelen worden gebracht. Ja, zij komen zwaar gehavend van het strijdtoneel terug. Telkens wanneer zij in hun boosaardigheid de belangen van Gods Koninkrijk en die van Gods Koninkrijksafgezanten aantasten, rekent God met hen af. Zelfs nu, voordat de strijd van Armageddon losbreekt, wordt dit hun al bij wijze van voorproef duidelijk gemaakt.
49. Op welke wijze verzamelen de vijanden zich als rondom een gemeenschappelijke drinkbeker, en welke uitwerking heeft datgene wat zij drinken, op hen?
49 De naties verheugen zich triomfantelijk wanneer zij de Koninkrijksafgezanten kunnen vervolgen en plunderen. Dit schenkt hun echter geen blijvende voldoening en brengt hun geen uiteindelijke overwinning. In het hemelse Sion of Jeruzalem is de koninklijke Steen Jezus Christus hecht en stevig gelegd, en daarom krijgen zij, wanneer zij zich rond de Koninkrijksafgezanten als rond een gemeenschappelijke drinkbeker verzamelen en verwachten zich aan de verrukkelijkste wijn te goed te zullen doen, iets te drinken wat zij niet licht zullen vergeten. Wat een dronk! Deze schenkt hun geen blijvend genoegen en geen gevoel van bevrediging. In plaats daarvan gaan zij al duizelend en waggelend heen, zonder te weten wat vervolgens te doen of waarheen te gaan. Deze reactie maakt hun val zeker.
50. Welke waarschuwende illustratie van een handelwijze die als een boemerang werkt, werd in de dagen van de jood Mordechaï gegeven?
50 Hier volgen een aantal illustraties die uit het werkelijke leven zijn genomen en ons waarschuwen hoe iemands handelwijze op zijn eigen hoofd kan terugkomen en als een boemerang kan werken. De profeet Zacharia voltooide zijn profetische boek in 519 v. Chr. Ongeveer vijfenveertig jaar daarna was de Amalekiet Haman de eerste minister van het Perzische rijk. Hij liet tegen Jehovah’s volk in alle honderd zevenentwintig provincies van het rijk, met inbegrip van het herbouwde Jeruzalem, een onveranderlijke wet uitvaardigen. Op grond van deze wet moesten allen die tot Jehovah’s volk behoorden, op de dertiende dag van de maand Adar in het jaar 474 v. Chr. worden afgeslacht. Een tijdlang leek het alsof Haman in zijn boosaardige werk tegen de belangen van Jehovah’s volk zou zegevieren, maar toen begonnen de rollen zich om te draaien. Zijn vrouw waarschuwde hem hiervoor: „Indien Mordechaï, voor wien gij begonnen zijt te vallen, uit het zaad der Joden is, dan zult gij niets tegen hem vermogen; integendeel: gij zult voor hem geheel ten val komen” (Esther 6:13). Haman was zeer in zijn schik over zijn behaalde politieke en wettelijke overwinning op Jehovah’s volk, met inbegrip van Jeruzalem. Plotseling werd zijn plezier in ellende veranderd toen hijzelf aan de galg werd gehangen die hij voor de jood Mordechaï had laten oprichten. Toen later de fatale dag was aangebroken, verdedigde Jehovah’s volk zich op grond van aan hen verleend keizerlijk gezag en doodden zij hun vijanden die krachtens Hamans wet in actie durfden te komen. Als hoogtepunt werden Hamans tien zonen op het schavot opgehangen dat hun vader had laten bouwen om aldaar één persoon van Jehovah’s gehate volk door ophanging om het leven te brengen.
51. Welke waarschuwende illustratie werd gegeven toen koning Nebukadnezar van Babylon zijn gouden beeld oprichtte?
51 Jaren daarvoor hadden enkele Babylonische soldaten de getrouwe Sadrach, Mesach en Abednego in de vurige oven geworpen omdat zij hadden geweigerd in aanbidding neer te buigen voor het afgodische gouden beeld dat door koning Nebukadnezar was opgericht. De Babylonische soldaten werden echter zelf door de vlammen van de oven verteerd, terwijl de drie getrouwe aanbidders van Jehovah God er levend uit te voorschijn kwamen. — Dan. 3:21-27.
52. Welke illustratie werd gegeven toen de profeet Daniël er niet mee wilde ophouden tot zijn God te bidden?
52 Jaren later werd hun intieme vriend, de profeet Daniël, in de leeuwenkuil geworpen omdat hij er niet mee wilde ophouden dagelijks tot Jehovah God te bidden. Politieke intriganten hadden er een wet weten door te krijgen waardoor Daniël tot een misdadiger werd gestempeld omdat hij zijn aanbidding van Jehovah voortzette. De volgende dag werd Daniël er levend en ongedeerd uitgehaald, maar de intriganten zelf werden voor de leeuwen geworpen en verscheurd. — Dan. 6:1-24.
53. Welke illustratie werd in het jaar 33 n. Chr., aan het einde van Jezus’ eerste tegenwoordigheid op aarde, gegeven?
53 In het jaar 33 van onze christelijke jaartelling werd Jezus Christus ter dood gebracht, hetgeen op aandringen gebeurde van Jeruzalems religieuze leiders, die uitriepen: „Wij hebben geen andere koning dan caesar.” De vijanden dachten dat zij, nu zij erin waren geslaagd hem door de Romeinen ter dood te laten brengen, het predikingswerk van Jezus’ toegewijde volgelingen voor altijd tot staan hadden gebracht. Maar op de derde dag na Jezus’ dood wekte God hem uit de doden op. Daarop gaf Jezus zijn volgelingen het bevel de prediking weer op te nemen, en nu niet slechts in Jeruzalem en Judea, maar over de gehele bewoonde aarde, terwijl zij overal uit mensen van alle naties discipelen voor Jezus zouden maken. — Matth. 28:19, 20; 24:14, NW.
54. Welke illustratie werd gegeven in de periode vanaf de tijd van de twaalf apostelen totdat Jeruzalem in 70 n. Chr. werd vernietigd?
54 Omdat de apostelen van de opgestane Jezus hem gehoorzaamden en openlijk in de tempel predikten, maakten de religieuze autoriteiten van Jeruzalem hiertegen bezwaar. Zij sloten de apostelen in de gevangenis op, maar Gods engel liet hen er ’s nachts uit en zei hun terug te gaan en de prediking in de tempel te hervatten. Toen zij weer werden gearresteerd en voor de religieuze Hoge Raad werden geleid, verklaarden zij waarom zij er niet mee ophielden te prediken: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. . . . En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:17-39, NW). Verslagen en waggelend door deze onovertrefbare verdediging trok de Raad zich terug om betreffende deze zaak overleg te plegen, waarna het advies werd opgevolgd van Gamaliël, die zei: „Laat u niet in met deze mensen, maar laat hen begaan; (want indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten;) anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt” (Hand. 5:17-39, NW). Ondanks vervolging bleef de christelijke gemeente in Jeruzalem bestaan. Pas toen Jeruzalems vernietiging, die in het jaar 70 door de Romeinen werd teweeggebracht, naderbij kwam, vluchtte de christelijke gemeente tijdig de stad uit. Zij die tegen God hadden gestreden, verloren wederom, dodelijk gewond.
55. Hoe verwijzen de religieuze stelsels van de christenheid naar Jehovah’s christelijke getuigen, en hoe verloor Hitler zijn strijd tegen God?
55 Laten wij nu echter eens zien wat er in onze tijd is gebeurd. De Draak, Satan de Duivel, heeft de volken der naties ertoe aangezet oorlog te voeren tegen de gezalfde afgezanten van Gods opgerichte koninkrijk. In 1931 begonnen deze Koninkrijksafgezanten zich door de naam „Jehovah’s getuigen” te onderscheiden. De religieuze stelsels der christenheid hebben deze naam veracht en blijven ons de „valse getuigen van Jehovah” noemen. Na de Eerste Wereldoorlog heeft Satan de Duivel politieke dictators verwekt om de getuigen in verschillende naties uit te roeien. In 1934 werd er over de gehele wereld tegen Hitlers duivelse vervolging van Jehovah’s getuigen protest aangetekend. In Berlijn zei dr. W. Frick, de minister van binnenlandse zaken, die geïrriteerd was door de protesten, tot de dictator: „Indien de bijbelonderzoekers zich niet onmiddellijk schikken, zullen wij de sterkste middelen tegen hen gaan gebruiken.” Waarop Hitler uitschreeuwde: „Dit gebroed zal in Duitsland worden uitgeroeid.” Hitler schiep echter slechts voor zichzelf moeilijkheden. Hij verloor de strijd die hij tegen God had aangebonden. In deze tijd gaan Jehovah’s getuigen er in West-Duitsland nog steeds mee voort openlijk te vergaderen en te prediken; zelfs in het communistische Oost-Duitsland gaan Jehovah’s getuigen getrouw voorwaarts, maar dan ondergronds.
56. Op welke wijze is communistisch Rusland officieel over de situatie ingelicht, en op welke wijze zijn de communisten in hun strijd tegen de God van de Getuigen aan de verliezende hand?
56 In het communistische Rusland is dictator na dictator aan de macht gekomen. Jehovah’s getuigen, die in Rusland en de communistische satellietstaten verboden zijn, zijn er ondergronds gaan werken. Op gevaar af hun leven en hun vrijheid te verliezen, geven zij er de voorkeur aan God meer te gehoorzamen dan mensen. Via resoluties, die in de jaren 1956 en 1957 over de gehele wereld op grote, in vrije landen gehouden districtsvergaderingen werden aangenomen, hebben zij de eerste minister gevallen van vervolging in communistisch Rusland voorgelegd. Zij verzochten hem de positie waarin Jehovah’s getuigen verkeren op basis van vrijheid van religie opnieuw te bezien. Wat was het antwoord van dictator Chroesjtsjow? Een heviger vervolging.b Toch komen er nog steeds op succesvolle wijze rapporten uit Rusland waaruit blijkt dat Jehovah’s getuigen ondergronds springlevend zijn, tot grote ontsteltenis van de tegen God strijdende communisten. In deze strijd zullen zíj gewond raken en het onderspit delven, niet God, noch het Jeruzalem dat boven is.
57, 58. (a) Hoe zijn Jehovah’s getuigen in zogenaamd democratische landen belegerd? (b) Op welke wijze gaf het Amerikaanse Opperste Gerechtshof te kennen dat het in verband met zijn beslissing betreffende schoolkinderen van Jehovah’s getuigen ernstige schrammen had opgelopen?
57 Zelfs in zogenaamd democratische landen hebben regeringen en volken Jehovah’s getuigen belegerd ten einde hun christelijke rechtschapenheid te breken. In vele dorpen en steden heeft de bevolking op gezag van de wet onheil tegen hen gesticht en hen voor rechtbanken gesleept en gevangen gezet, met het doel hen met de van-huis-tot-huis-prediking van Gods koninkrijk te laten ophouden.
58 Zulke pogingen de wet verkeerd toe te passen, hebben niets uitgericht. En omdat wij onze christelijke neutraliteit ten aanzien van de dodelijke conflicten in deze wereld weigeren te verbreken, zijn onze vergaderplaatsen en openbare vergaderingen door het gepeupel overvallen. In 1940 besloot het Opperste Gerechtshof van de Verenigde Staten met acht tegen één stemmen dat de jeugdige getuigen van Jehovah die de openbare school bezochten, de schoolverordeningen moesten gehoorzamen, ook wanneer zij op grond hiervan hun bescherming en redding aan een nationaal embleem moesten toeschrijven en dit religieuze eer moesten betonen. De golf van aanvallen door het gepeupel, die daarop het gehele land overspoelde, werd een nationaal schandaal. Men zou kunnen zeggen dat het Opperste Gerechtshof hierbij ernstige schrammen en verwondingen opliep. Op 14 juni 1943 herzag het Opperste Gerechtshof zijn beslissing inzake deze aangelegenheid met zes tegen drie stemmen en sprak het zich uit ten gunste van vrijheid van aanbidding op grond van iemands geweten, terwijl het deze moedige beslissing bekendmaakte toen de Tweede Wereldoorlog nog steeds woedde.
59, 60. (a) Op welke wijze hebben de vijanden herhaaldelijk een rechterlijke strijd uitgelokt, en met welke resultaten? (b) Welke geest die zich sinds de Tweede Wereldoorlog openbaart, schept verdere moeilijkheden voor Jehovah’s getuigen?
59 Herhaaldelijk hebben Jehovah’s getuigen, zoals in de dagen van koningin Esther, met alle wettelijke strijdmiddelen weerstand geboden en zij hebben deze strijd zelfs tot voor het Amerikaanse Opperste Gerechtshof voortgezet. Ja, zij hebben zesendertig van de vijftig gevallen gewonnen die door dit Opperste Gerechtshof werden behandeld. Ook in Canada hebben Jehovah’s getuigen op een dergelijke wettelijke wijze gestreden en rechterlijke overwinningen behaald.
60 Ook andere nationale regeringen hebben de religieuze rechten van Jehovah’s getuigen aangetast, hetgeen voor deze regeringen zelf onaangename gevolgen heeft gehad (Spr. 6:27, 28). Gedurende de jaren sinds de Tweede Wereldoorlog wordt de geest van nationalisme echter over de gehele aarde sterker, waardoor er voor Jehovah’s getuigen verdere moeilijkheden worden geschapen.
61. Welke uitwerking heeft de oorlogvoering van de Draak tegen het overblijfsel op vele waarnemers gehad, en wat hebben zij gedaan?
61 Zesenveertig jaar lang heeft de vernederde Draak, Satan de Duivel, de aardse naties er nu toe gebracht oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van de nakomelingen van het hemelse Jeruzalem, de gezalfde afgezanten van Gods hemelse koninkrijk van het „huis van David”. Welke uitwerking heeft deze oorlogvoering echter gehad? Honderdduizenden die dit hebben gadegeslagen, hebben onderscheiden dat de religieuze en politieke stelsels van deze wereld in werkelijkheid tegen God, tegen de hemelse stad Jeruzalem en tegen haar op de troon geplaatste koninklijke familie van het „huis van David” strijden. Deze waarnemers hebben het door de Koninkrijksafgezanten gegeven getuigenis dankbaar aanvaard en hebben zich aan de zijde geschaard van de Koninkrijksafgezanten en derhalve aan de zijde van de hemelse stad Jeruzalem en haar onlangs geboren koninkrijk van het „huis van David”. Zij verlaten de rijen van hen die de hemelse stad Jeruzalem en haar Davidische koninkrijk belegeren en voegen zich bij de gezalfde Koninkrijksafgezanten door ook zelf de Koninkrijksboodschap over de gehele aardbol te prediken. Zij geven hun volledige, toegewijde ondersteuning aan de „tenten van Juda”, die zich daarbuiten in het veld van actie bevinden en die overeenkomstig Jehovah’s belofte het eerst gered zullen worden.
VERDELGING VOOR DE BELEGERAARS
62. Van welke uiteindelijke vervulling van Zacharia’s profetie over de zwaar te torsen steen vormen zulke ervaringen die de naties opdoen omdat zij zich in ongunstige zin met de Koninkrijksvertegenwoordigers bemoeien, een voorproef?
62 Tot dusver zijn de volken en naties waggelend teruggezonden en hebben zij als gevolg van het feit dat zij zich in ongunstige zin met de zichtbare aardse vertegenwoordigers van de hemelse stad Jeruzalem en haar Koning van het huis van David hebben bemoeid, ernstige verwondingen opgelopen. Maar dit alles is slechts een voorproef van de grootse, uiteindelijke vervulling van Zacharia’s profetie. Nog hebben de naties niet genoeg geleerd om hun bemoeienissen achterwege te laten en hun beleg op te heffen. Door ongeziene, demonische krachten geleid, worden zij vergaderd en in een situatie gebracht die eist dat God de Almachtige een laatste, alles beslissende oorlog, een Armageddonstrijd, tegen hen zal voeren (Openb. 16:14-16, NW). In de laatste poging die zij doen om Gods koninkrijk van het hemelse Jeruzalem gelijk een grote, belemmerende steen uit de weg te ruimen door te trachten ons als Koninkrijkspredikers uit de weg te ruimen, zullen zij in stukken worden gereten. De koninklijke Steen, die in Sion (of Jeruzalem) is gelegd, zal hen verpletteren, zoals de steen het metalen beeld verpletterde dat in de droom van Babylons koning werd gezien. Jezus Christus, de koninklijke Steen, zei tot zijn tegenstanders: „Degene die op deze steen valt, zal verpletterd worden. Wat hem betreft op wie de steen valt, hij zal erdoor verpulverd worden.” — Matth. 21:44, NW; Dan. 2:34, 36, 44, 45.
63. Waarom behoeven wij ons niet door een panische angst te laten overmeesteren wanneer de vijanden hun beleg verzwaren?
63 Wanneer de aardse vijanden hun beleg tegen ons als predikers en ondersteuners van Gods koninkrijk als de enige rechtmatige regering voor de gehele aarde, versterken en vergroten, behoeven wij ons dus niet door een panische angst te laten overmeesteren. De Almachtige God zal ons moed geven om deze beslissende situatie het hoofd te bieden. „’In die dag’, is de uitspraak van Jehovah, ’zal ik elk paard met verbijstering en de berijder ervan met waanzin slaan; en over het huis van Juda zal ik mijn ogen opendoen, en elk paard van de volken zal ik met verlies van het gezicht slaan. En de stamhoofden van Juda zullen in hun hart moeten zeggen: „De inwoners van Jeruzalem zijn mij een sterkte door Jehovah der legerscharen, hun God.” In die dag zal ik de stamhoofden van Juda als een vuurpot tussen bomen maken en als een vurige fakkel in een rij pas gemaaide korenaren, en zij moeten ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en [de stad] Jeruzalem moet nog bewoond worden op haar eigen plaats, te Jeruzalem’” (Zach. 12:4-6, NW). Wij kunnen derhalve moed vatten.
64. Wat zal Jehovah met betrekking tot de vijandelijke oorlogsmachine doen, en wat zullen de geestelijke „stamhoofden van Juda” moeten toegeven?
64 Onze God Jehovah belooft ons dat hij met het aanvallende paard en zijn berijder — de zichtbare oorlogsmachine van Satan de Duivel — zal afrekenen. Jehovah zal dit „paard” met blindheid slaan en het in verbijstering brengen, maar hij zal zijn eigen ogen openhouden over zijn geestelijke Judeeërs op aarde en hun loyale metgezellen, om hen in het leven te behouden en hun welzijn als Zijn volk te bevorderen. De geestelijke stamhoofden van de koninklijke stam Juda zullen moeten toegeven dat de kracht om de hemelse stad Jeruzalem en haar koninklijke huis te blijven ondersteunen, niet van henzelf afkomstig is. Deze kracht spruit daarentegen voort uit de onzichtbare steun die zij van de koninklijke inwoners van het hemelse Jeruzalem, voornamelijk Jezus Christus, ontvangen.
65. Op welke wijze bestrijden die „stamhoofden” en degenen die onder hen dienst verrichten, de vijand, en waarmee wordt de uitwerking hiervan vergeleken?
65 De geestelijke stamhoofden van Juda, en vanzelfsprekend ook degenen die onder hen dienst verrichten, zullen de vijand niet met dodelijke, vleselijke wapens aanvallen. Onze enige wapens zijn geestelijk, het geschreven Woord van God en de daarin vervatte boodschappen. Door Gods Woord bekend te maken om daardoor de belegeraars en aanvallers de verterende hitte van Jehovah’s verontwaardiging te doen gevoelen, veroorzaken de geestelijke stamhoofden van Juda, figuurlijk gesproken een hevige brand. Zelfs nu worden zij er onder leiding van engelen voor gebruikt de ’zeven laatste plagen van Gods toorn’ over alle van God vervreemde volken uit te storten (Openb. 15:1 tot en met 16:21, NW). O, hoe pijnigt dit onze belegeraars!
66, 67. (a) Wat zal Jehovah dan met betrekking tot de vijandelijke naties zoeken? (b) Wat zal Jehovah met betrekking tot de geestelijke Judeeërs en hun loyale helpers vinden?
66 Wanneer de tijd voor de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” aanbreekt, zal hij niet ver behoeven te zoeken ten einde een rechtvaardige oorzaak te vinden om degenen die de geestelijke Judeeërs en hun opgedragen metgezellen aanvallen, te verdelgen. Maar ook zal hij veel aantreffen op grond waarvan hij zijn Koninkrijksafgezanten en hun loyale helpers zal beschermen. Vandaar dat hij door bemiddeling van zijn profeet zegt:
67 „En Jehovah zal stellig het eerst de tenten van Juda redden, opdat de luister van het huis van David en de luister van de inwoners van Jeruzalem niet te groot mogen worden ten opzichte van Juda. In die dag zal Jehovah een verdediging zijn rondom de inwoners van Jeruzalem; en degene die onder hen struikelt, moet in die dag als David worden, en het huis van David als God, als Jehovah’s engel voor hun aangezicht. En het moet in die dag geschieden dat ik alle naties die tegen Jeruzalem opkomen, zal zoeken te verdelgen.” — Zach. 12:7-9, NW.
68. Waartoe zullen de boosaardige bemoeienissen van de belegeraars „in die dag” in werkelijkheid leiden?
68 „In die dag” zal het hemelse Jeruzalem in de volledigste zin tot een drinkschaal worden gemaakt waardoor men aan het waggelen gebracht zal worden, en een zwaar te torsen steen welke degenen die denken dat zij sterk genoeg zijn om Gods koninkrijk op te heffen en uit de weg te ruimen, ernstige schrammen zal bezorgen. De handelwijze van Gods vijanden, die zich op boosaardige wijze met de Koninkrijksbelangen van het hemelse Jeruzalem bemoeien, zal op hun eigen hoofd terugkomen en tot gevolg hebben dat zij ernstig gewond raken. Hun bemoeienissen zullen tot hun eigen vernietiging van de zijde van Jehovah God leiden, die zowel lichaam als ziel in de Gehenna van eeuwige vernietiging kan werpen (Matth. 10:28, NW). Zij zijn gewaarschuwd!
69. Welke verplichting hebben wij jegens Gods engel die voor ons uitgaat, en wat is er voor degenen die dit doen, weggelegd?
69 Wat ons betreft, wij voelen ons wellicht zwak wanneer wij aan alle vijanden denken aan wie wij op aarde het hoofd moeten bieden, wellicht voelen wij ons gelijk hen die struikelen, gelijk degenen die niet rechtop kunnen wandelen. Het hemelse koninkrijk is echter sterk en machtig genoeg om alle vijanden volledig te verbrijzelen en weg te vagen. De regerende Koning van dit koninkrijk, Jezus Christus van het „huis van David”, zal in overeenstemming handelen met zijn door God gegeven naam „Machtige God”. Hij zal Jehovah’s engel zijn die voor ons uitgaat. Wij moeten hem, de Grotere David, blijven volgen. Er is voor ons dus alle reden om op Jehovah God te vertrouwen en kracht te putten om te volharden totdat de vijandelijke belegeraars volledig zijn vernietigd. De geestelijke „tenten van Juda” en de „grote schare” van hun loyale metgezellen op aarde zal uiteindelijk redding ten deel vallen, waarin Jehovah, onze God, door bemiddeling van zijn onoverwinnelijke Koning der koningen, Jezus Christus, zal voorzien. — Jes. 9:6, NW (vs. 5, NBG); Openb. 7:9-17, NW.
[Voetnoten]
a R. H. Abrams, doctor in de filosofie, en zijn uitgever was de Round Table Press, Inc., New York, N. Y.
b Op bladzijde 52 van de Sunday News van 2 februari 1964 verscheen het artikel getiteld „Anti-religieuze campagne schijnt in de sowjetrepubliek nabij te zijn”, dat was gedateerd „Moskou, 1 febr. (AP)”. In de achtste paragraaf van dit artikel werd onder het onderkopje „Gericht tegen kleine groeperingen” gezegd:
„Veel van de anti-religieuze propaganda is in de afgelopen jaren speciaal gericht tegen de kleine groeperingen, zoals de Jehovah’s getuigen, die actief tot ongehoorzaamheid aan de staat aanzetten.”