Wat Gods hogepriester voor de mensen zal doen
„Zulk een hogepriester paste ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen.” — Hebr. 7:26.
1, 2. Wat voor reacties zijn er op de vlucht uit het priesterschap, en welke actuele vragen worden er over deze situatie gesteld?
ER IS thans een vlucht uit het priesterschap, vooral in het religieuze gebied dat de christenheid wordt genoemd. Nu reeds heeft ze een tekort aan priesters. In de zeer nabije toekomst breekt er een dag aan waarop er geen mens op aarde zal zijn die als priester dienst doet. Wat betekent dit voor u? Welnu, voor veel religieuze mensen is zulk een gedachte zeer verontrustend. Zal de mensenwereld het zonder priesters op aarde kunnen stellen? „Ja!” roept de atheïst uit en voegt eraan toe: „Ik zal blij zijn als wij van priesters af zijn!” Zulk een luid protest tegen priesters kwetst evenwel de gevoelens van veel religieuze mensen van alle geloofsovertuigingen, die nog steeds op de priesters die hun nog zijn overgebleven, gesteld zijn. Zullen deze religieuze mensen er nadeel van ondervinden, zullen zij iets missen wat absoluut van levensbelang is als er geen menselijke priester meer op aarde is?
2 Volgens de hoogste autoriteit wordt het mensengeslacht in de toekomst met deze situatie op het gebied van priesters geconfronteerd. Zal, aangezien het priesterambt altijd met de idee van „God” verbonden is, het resultaat van deze komende situatie een wereld zonder God zijn? Zal het resultaat een mensengeslacht zijn dat voor altijd in zijn zwakheden, onvolmaaktheden, schadelijke gewoonten, ziekten en stervende toestand rondploetert, totdat het aan zijn eigen onreinheden, onvolmaaktheden en neigingen tot zelfvernietiging uitsterft of door de een of andere catastrofe vanuit de ruimte wordt vernietigd? Dit zijn ernstige vragen die het welzijn van ons allen raken, hoe ook onze houding ten opzichte van priesters mag zijn.
3. Wat heeft de geschiedenis met betrekking tot priesters en door mensen gemaakte goden aangetoond?
3 Geschiedkundigen weten thans heel goed dat mensen duizenden jaren lang hun eigen goden in het leven hebben geroepen en hun eigen priesters offers aan deze door mensen gemaakte goden hebben laten brengen. De Babyloniërs uit de oudheid hadden hun eigen goden en door mensen aangestelde priesters die deze goden dienden. De oude Egyptenaren hadden hun goden, alsmede magie-beoefenende priesters. De oude Assyriërs hadden hun goden en priesters, en ook de Perzen en Meden uit de oudheid. Ook de oude Grieken en de oude Romeinen. De heidense inwoners van het oude Midden-Oosten, bekend als Kanaänieten, hadden hun goden, alsmede priesters die zelfs mensenoffers brachten. Die goden zijn dood. Als bewijs voor dit feit liggen hun tempels en altaren thans in puin. Het is niet onredelijk dat in de moderne geest de vragen opkomen: Wat voor nut hadden die priesters van levenloze goden feitelijk voor de mensheid? Wat voor goeds deden die priesters eigenlijk voor de mensen? De annalen van ’s mensen geschiedenis geven geen antwoord waarin iets lofwaardigs ligt opgesloten!
4. Wat vragen wij ons, hoewel de hindoe- en boeddhistische priesterschappen ten behoeve van miljoenen mensen dienst verrichten, af ten aanzien van hen voor wíe ze dienst verrichten, en valt het antwoord in het voordeel van deze priesterschappen uit?
4 Het hindoepriesterschap kwam eeuwen vóór onze gewone tijdrekening — door sommige personen ten onrechte het christelijke tijdperk genoemd — tot bestaan. Het boeddhistische priesterschap werd ook lang voor deze gewone tijdrekening ingevoerd. Hindoepriesters en boeddhistische priesters verrichten nog altijd ten behoeve van honderden miljoenen religieuze mensen dienst, maar dezelfde vraag moet met betrekking tot hen worden gesteld. Wat hebben deze priesters voor de mensen gedaan, in het bijzonder voor hun eigen mensen die het hindoeïsme en het boeddhisme aanhangen? De toestand waarin deze mensen heden ten dage verkeren, geeft een beter antwoord dan wij met woorden kunnen omschrijven. Het is een antwoord dat niet in het voordeel van de goden van deze priesters uitvalt.
5. Welke religieuze groepering is in onze tijd het sterkste geworden, en welke vragen hebben wij over haar te stellen?
5 Heeft de christenheid iets op het zogenaamde heidense gebied voor waarop het prat kan gaan? Neen! In de geschiedenis van de religies der wereld zijn de priesters en geestelijken van de christenheid in deze tijd de sterkste religieuze organisatie. Eeuwenlang hebben zij het in de religieuze aangelegenheden der wereld voor het zeggen gehad. Zelfs tot op dit jaar omvatten hun religieuze denominaties meer dan negenhonderd miljoen leden. Van deze religieuze denominaties, zo niet van alle religieuze organisaties ter wereld, heeft de Rooms-Katholieke Kerk de meeste leden en is zij het sterkste. Om deze reden heeft ze een zeer verantwoordelijke positie in de wereld bekleed en kan ze voor veel aansprakelijk worden gesteld. Om billijk te zijn tegenover de zogenaamde heidense religieaanhangers zijn wij verplicht te vragen: Wat hebben deze priesters van de christenheid, katholiek en protestant, voor de mensen gedaan? Hebben zij de zogenaamd christelijke natiën tot een voorbeeld gemaakt dat waard is door de miljarden „heidenen” die zij hebben trachten te bekeren, te worden nagevolgd? Hebben zij de enige levende en ware God tot de mensen gebracht of hebben zij de mensen tot de enige levende en ware God gebracht? Wie zal Ja op deze vragen zeggen?
6. Hoe denken veel mensen, aangezien Gods ware priesterschap verkeerd is voorgesteld, over God, doch is deze denkwijze werkelijk de juiste?
6 Als wij kijken naar de antecedenten van de priesters en geestelijken, die beweren God bij de mensen te vertegenwoordigen, zien wij stellig dat hij bij de mensheid over het geheel genomen verkeerd is voorgesteld. Niet alleen dat, maar ook de ware priesterschap van de ene levende en ware God is de mensheid verkeerd voorgesteld. Het is geen wonder dat God voor het hart en de geest van talloze mensen is gestorven, en er kan worden gezegd dat voor hen God dood is. Zij willen niets met God en zijn ware priesterschap te maken hebben. Door hun gebrek aan onderscheidingsvermogen en geloof, hetgeen aan door mensen aangestelde priesters is te wijten, wordt echter niet ontkend of weerlegd dat er een levende, allerhoogste, almachtige, alwijze God is. Door hun gebrek aan geloof en begrip wordt evenmin het liefdevolle voornemen buiten werking gesteld dat die opperste, almachtige God thans tot zegening van de gehele mensheid doorvoert. Door hun gebrek aan kennis van de waarheid wordt niet Gods zelfopofferende Hogepriester uit zijn ambt ontslagen; het verblindt de mensen op dit moment alleen maar voor al het goede dat Gods Hogepriester voor behoeftige mensen zal doen, behalve nog alles wat hij reeds gedaan heeft.
7. (a) Wat wordt de mensen gevraagd te doen in plaats van cynisch te worden? (b) Wie is de eerste priester van God die in de bijbel wordt vermeld?
7 Laten personen die teleurgesteld zijn in de vele soorten van door mensen aangestelde priesters niet cynisch worden en spotten met de geschiedkundige verslagen. De enige levende en ware God heeft ware priesters op aarde gehad die werkelijk goede dingen voor de mensen hebben gedaan en als doeltreffende werktuigen van God ten behoeve van de mensheid zijn opgetreden. Het bericht van zulke waardevolle priesters is vervat in het heilige boek dat thans in meer dan twaalfhonderd talen over de hele aardbol in omloop is, namelijk de bijbel of Heilige Schrift. De naam van de eerste door God aangestelde priester die in de geschiedenis vermeld wordt, is zeer betekenisvol. Weet u hoe deze luidt? Hij wordt in het allereerste boek van de bijbel genoemd. Het is Melchizédek en die naam betekent „Koning van rechtvaardigheid”. Werkelijk een zeer passende naam, want deze priester uit de twintigste eeuw vóór onze gewone tijdrekening was tevens koning van Salem, een stad uit de oudheid in de bergen van het Midden-Oosten. Klaarblijkelijk is de stad Jeruzalem, waarover in deze tijd zulk een internationale en religieuze onenigheid bestaat, de plaats waar eens het oude Salem lag.
8. (a) Hoe zou iemand die zijn geloof heeft verloren, over deze inlichtingen omtrent Melchizédek kunnen denken? (b) Hoe dienen wij deze inlichtingen te beschouwen?
8 „En wat dan nog? Wie kan het wat schelen? Melchizédek leefde drieduizend achthonderd jaar geleden! Hij leeft niet in onze tijd zodat hij ons van nut kan zijn.” Zo zou iemand die het geloof in het bestaan van ware priesters van God verloren heeft verveeld kunnen uitroepen. Het behoort ons echter wel degelijk te kunnen schelen. Er is een goede reden om ons erom te bekommeren. Die eerste officieel door God benoemde priester die in de bijbel wordt genoemd, is een profetische figuur. Hij beeldt Gods Hogepriester, zijn tegenwoordige hogepriester, af. Dit vertelt God ons zelf in zijn geïnspireerde en geschreven Woord, de bijbel. Daarom kunnen wij de vraag stellen: „Wat zal Gods Hogepriester voor de mensen doen?” Omdat hij een priester naar de gelijkenis of de wijze van Melchizédek uit de oudheid is, hebben de mensen reden om veel, ja, alles, van hem te verwachten.
MELCHIZÉDEK VERSCHAFT HET MODEL
9. Wie was Abraham, en wie was Abrahams God?
9 Destijds, in die twintigste eeuw vóór onze gewone tijdrekening, hebben twee bijzonder belangrijke figuren elkaar ontmoet. De een was priester Melchizédek, de koning van Salem. De ander was Abraham, de zoon van Terah. Wie was deze Abraham? Vraagt u het maar aan de mohammedaanse Arabieren van deze tijd, dan zullen zij u over hem vertellen. Vraagt u het ook maar aan de monotheïstische joden, dan zullen zij u eveneens over deze Abraham vertellen. Abrahams graf in Hebron in het Midden-Oosten wordt zowel door mohammedaanse Arabieren als door joden als heilig beschouwd. Beide rassen maken er aanspraak op dat hij hun voorvader is. In tegenstelling tot vele mensen in onze tijd, geloofde deze Abraham in de enige levende en ware God. Abraham riep bij zijn aanbidding de naam van deze God aan, en de naam waarbij Abraham hem noemde, vinden wij in Abrahams eigen woorden die staan opgetekend in Genesis 14:22. Laten wij dit vers voor u uit de Nieuwe-Wereldvertaling aanhalen: „Waarlijk, ik hef mijn hand op in een eed tot Jehovah, de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde.” Deze woorden werden gesproken kort nadat Abraham Melchizédek te Salem had ontmoet.
10, 11. Waarom werd Abraham „Jehovah’s vriend” genoemd, en welk verbond sloot Jehovah met Abraham?
10 Òf omdat hij een nakomeling van Eber (de achter-achterkleinzoon van Noach) was, òf omdat hij van de andere (oostelijke) kant van de Eufraat kwam, wordt Abraham „de Hebreeër” genoemd (Gen. 10:21; 11:16; 14:13; Joz. 24:3). Wegens zijn geloof aan en gehoorzaamheid jegens God werd Abraham „de vriend van God”, of „Jehovah’s vriend” genoemd (2 Kron. 20:7; Jes. 41:8; Jak. 2:23). Aan deze trouwe vriend deed Jehovah God een wonderbare belofte en hoewel deze in de twintigste eeuw v.G.T. werd gedaan, zijn wij mensen van de twintigste eeuw G.T. erbij inbegrepen. God heeft deze belofte gedaan of dit eenzijdige verbond gesloten voordat Abraham de Eufraat overstak en in het Beloofde Land kwam. In Genesis 12:1-3 wordt deze gebeurtenis met de volgende woorden beschreven:
11 „De HERE nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.” — Gen. 12:1-3.
12. (a) Hoe kan iemand in de zegening die Abraham van God ontving, delen? (b) Onder welke omstandigheden heeft God zijn belofte Abraham te zullen zegenen, bekrachtigd?
12 Bent u een van de „geslachten des aardbodems”? Dan bent u iemand die door bemiddeling van Abraham, Gods vriend, gezegend wordt, mits u Abraham natuurlijk niet vervloekt, want dan zal God u vervloeken. Deze Abrahamitische belofte waarbij u bent inbegrepen, werd later met Gods eigen plechtige eed aan Abraham bekrachtigd. Dit gebeurde ongeveer vijftig jaar later, nadat God zich ervan had overtuigd dat Abraham bereid was zelfs zijn zeer geliefde zoon Isaäk op te offeren door hem aan God ten slachtoffer te brengen. Dit is de wijze waarop de bijbel, in Genesis 22:15-18, beschrijft hoe God zijn beëdigde verklaring door bemiddeling van een engel aflegde: „Toen riep de Engel des HEREN ten tweeden male van den hemel tot Abraham en zeide: Ik zweer bij Mijzelf, luidt het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enigen, Mij niet onthouden hebt, zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan den oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.” — Gen. 22:15-18.
13. Waarom is de beloofde zegen zeker, en waarom heeft de mensenwereld deze zegen nodig?
13 Bent u een lid van een van de „volken der aarde”? Dan mag u die tot deze twintigste eeuw G.T. behoort, de hoop koesteren met of door bemiddeling van het nageslacht van Abraham gezegend te worden. Zou u hier niets voor voelen? Bedenk dat dit volgens de gezworen eed van Jehovah God gebeurt. Hij zal geen meineed plegen. Hij zal niet ontrouw aan zijn eed blijken te zijn, waaraan hij kracht heeft bijgezet door bij zichzelf te zweren daar hij bij niemand hoger kon zweren. Dat alle geslachten van de aardbodem en volken der aarde gezegend worden, komt dus stellig. De wereld der mensheid heeft deze zegen thans heel zeker nodig, want ze heeft zulk een zegen nooit door bemiddeling van haar door mensen aangestelde priesters ontvangen. Heb goede moed. Oefen het geloof in God dat Abraham bezat, want de zegen moet nog door bemiddeling van Gods Hogepriester komen. Deze zegen is nabij!
14, 15. (a) Hoe heeft Jehovah het bewijs geleverd dat hij Abraham inderdaad zegende? (b) Wie was Melchizédek, en wat gebeurde er toen hij Abraham ontmoette?
14 Als bewijs dat Gods zegen op Abraham rustte, gaf God hem een militaire overwinning op de koningen die van rondom Mesopotamië binnenvielen, het land plunderden en Abrahams neef Lot en diens gezin met zich meevoerden. Nadat Abraham Lot en zijn gezin had bevrijd, ontmoette hij, op weg naar huis, Melchizédek bij de stad Salem. Wie was deze Melchizédek? Het geïnspireerde bijbelverslag zegt niet dat hij een Hebreeër was. Hij was stellig geen jood of Israëliet. God heeft zelfs niet door bemiddeling van zijn geïnspireerde profeet Mozes de familieverhouding van Melchizédek onthuld. De bijbel maakt evenmin melding van Melchizédeks dood. Hij wordt in het bijbelverslag vermeld om wat hij was en wat hij deed toen hij de zegevierende Abraham ontmoette en omdat hij een profetisch beeld was van Gods eeuwige Hogepriester. Hier volgt een kort verslag over hem:
15 „En Melchizédek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, den Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, den Allerhoogste, den Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles de tienden.” — Gen. 14:18-20.
16. (a) Wie was behalve Abraham bij de zegen van Melchizédek inbegrepen? (b) Wie was Melchizédek, zoals door Abraham werd erkend, en wat deed Abraham daarom?
16 Melchizédek zegende Abraham, hij vervloekte hem niet, en aldus bevestigde hij Gods zegen op Abraham. Door dit te doen, zegende Melchizédek ook Abrahams nog ongeboren „nageslacht” door bemiddeling waarvan alle volken der aarde gezegend zullen worden. Melchizédek gaf de eer voor Abrahams militaire overwinning aan „den Allerhoogste, den Schepper van hemel en aarde”. Hij zegende de Allerhoogste God omdat Hij de vijanden van Abraham in diens macht had overgeleverd. Abraham nam notitie van dat feit en daarom voelde hij zich aan de Allerhoogste God verplicht. Hij erkende dat Melchizédek „priester van God, den Allerhoogste”, was. Om deze reden gaf hij Melchizédek de tiende of het tiende deel van wat hij op zijn onderdrukkende vijanden had buitgemaakt. Alle goederen die hij heroverd had, gaf hij aan de oorspronkelijke eigenaars terug. Zo kon geen mens ter wereld beweren dat hij Abraham materieel rijk had gemaakt. Hij vertrouwde op de zegen die de „priester van God, den Allerhoogste”, over hem had uitgesproken. — Gen. 14:21 tot 15:1.
PRIESTER „NAAR DE WIJZE VAN MELCHIZÉDEK”
17. (a) Hoe weten wij, ofschoon Melchizédek na deze gebeurtenis uit het gezicht verdween, dat Jehovah hem ongeveer vierhonderd jaar later gedacht? (b) Van wie maakte God Melchizédek een voorbeeld nadat er nog eens vierhonderd jaar, en meer, waren verstreken?
17 Na die betekenisvolle gebeurtenis in de twintigste eeuw v.G.T. verdween Melchizédek, de koning van Salem, plotseling uit het gezicht. Hij had geen lijn van opvolgers; hij vestigde geen dynastie van koningen en priesters om de gedachtenis aan zijn naam te bewaren. De priesters van de valse goden van Babylon, Assyrië, Egypte en het land Kanaän bleven hun godheden dienen, maar Melchizédek verdween uit hun midden in geheimzinnigheid. Doch de Allerhoogste God vergat zijn priester, de koning van Salem, niet. Meer dan vierhonderd jaar later liet hij het korte verslag over Melchizédek, de „priester van de Allerhoogste God”, optekenen in de Torah, het geïnspireerde boek dat door Mozes werd geschreven, en wel in dat gedeelte ervan dat thans als Genesis bekendstaat. Meer dan vierhonderd jaar daarna (ofte wel omstreeks 1070 v.G.T.) gedacht Jehovah God, de Allerhoogste, Melchizédek op een zeer verrassende wijze. Hij gebruikte Melchizédek als het voorbeeld van de komende Hogepriester van God die werkelijk iets voor de mensen zal doen, iets dat van eeuwige waarde zal zijn. Hoe deed de Allerhoogste God dit, en wanneer precies gebeurde het?
18, 19. (a) Waar richtte koning David zijn hoofdstad op? (b) Tot het schrijven waarvan inspireerde Jehovah David, hetgeen wij thans in de 110de Psalm aantreffen, en wie wordt daar genoemd als iemand die onze speciale belangstelling heeft?
18 Het gebeurde in de dagen van de eerste koning David, de koning van Jeruzalem. David was een afstammeling van de patriarch Abraham, „de vriend van God”. Koning David was iemand die Jehovah, de God van Abraham, liefhad en aanbad. Jehovah, de Allerhoogste God, had koning David omstreeks het jaar 1070 v.G.T. in staat gesteld de berg Sion, de citadel van Jeruzalem, te veroveren. Daar op die berg Sion uit de oudheid richtte koning David zijn hoofdstad op en bouwde hij zijn koninklijk paleis, en daarheen bracht hij het heiligste religieuze meubelstuk, de ark van Jehovah’s verbond, het symbool van Jehovah’s tegenwoordigheid bij zijn uitverkoren volk (2 Sam. 5:4 tot 6:19). Zo was koning David, die op de aardse berg Sion regeerde, de zichtbare heer over alle twaalf stammen van Jehovah’s uitverkoren volk. Enige tijd hierna inspireerde Jehovah koning David als profeet en bewoog hem ertoe een psalm te schrijven. In de Hebreeuwse uitgave van het bijbelboek Psalmen is deze psalm thans gerangschikt als de 110de Psalm. Hierin voorzei Jehovah God dat er iemand zou komen die zelfs Heer over koning David zou zijn. In deze psalm erkent koning David dan ook dat deze toekomstige persoon „Heer” zal zijn, terwijl hij tevens voorzegt welk ambt hij zal bekleden, en waar, en wat hij zal doen. In de bewoordingen van de New World Translation of the Holy Scriptures van Psalm 110:1-4 zei David:
19 „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’ Uw volk zal zich gewillig aanbieden op de dag van uw strijdkracht. In de pracht der heiligheid, uit de schoot van de dageraad, hebt gij uw gezelschap van jonge mannen net als dauwdruppels. Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ’Gij zijt priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek!’” — Ps. 110:1-4, NW.
20. Wie zou zelfs nog belangrijker zijn dan Melchizédek, en welke positie zou deze toekomstige persoon krijgen?
20 Kunnen wij nu begrijpen waarom die Melchizédek, „de priester van de Allerhoogste God”, van meer dan drieduizend achthonderd jaar geleden zo belangrijk was? Maar hoe belangrijk de oorspronkelijke Melchizédek ook moge zijn in de geschiedenis van ware priesters van de ene levende en waarachtige God, degene die door Melchizédek werd afgebeeld of degene aangaande wie Jehovah God met een eed zwoer dat hij hem priester „naar de wijze van Melchizédek” zou maken, is nog belangrijker. Hij betekent veel meer voor ons in deze tijd. Deze persoon, die een priester gelijk Melchizédek zou zijn, zou zelfs Heer zijn over koning David, die in zijn tijd over het Midden-Oosten regeerde vanaf de rivier de Eufraat tot de rivier van Egypte. Deze toekomstige persoon, een afstammeling van koning David, zou niet alleen koning maar ook priester zijn, namelijk een „priester van de Allerhoogste God” gelijk Melchizédek. Niet alleen zou hij hoger dan koning David zijn in zijn waardigheid van „Heer”, maar hij zou tevens aan de rechterhand van Jehovah God in de hemel zitten. Het Sion van waaruit de koninklijke staf van zijn sterkte gezonden zou worden, was derhalve niet het aardse maar het hemelse Sion. Wie is hij dan wel?
21, 22. Welke omstandigheden in de dagen van Jezus waren de aanleiding dat Psalm 110 in Herodes’ tempel te Jeruzalem ter sprake kwam, en welke moeilijke vraag stelde Jezus in verband daarmee?
21 Meer dan duizend jaar lang nadat koning David onder inspiratie van Gods geest Psalm 110 optekende, wordt Melchizédek in de heilige geschriften van de bijbel niet genoemd. Maar dan wordt Psalm 110, verband houdend met Melchizédek, op grond van opmerkelijke gebeurtenissen in het Midden-Oosten in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening, juist daar te Jeruzalem, het voormalige Salem waar Melchizédek koning en priester was geweest, te berde gebracht tijdens een religieus gesprek. Het geschiedde daar in de prachtige tempel die door koning Herodes de Grote was gebouwd. Tijdens het gesprek wordt er een tot nadenken stemmende vraag gesteld. Zou u, indien u destijds bij het gesprek betrokken was geweest, de vraag hebben kunnen beantwoorden? De knapste kopstukken van de religieuze sekten der Sadduceeën en Farizeeën moesten het antwoord schuldig blijven. De vraag werd gesteld door Jezus, een ware afstammeling van koning David, en ze ging over de Messías of Christus.
22 Hier volgt een ooggetuigeverslag van het gesprek, dat staat opgetekend in Matthéüs 22:41–46: „Terwijl nu de Farizeeën vergaderd waren, vroeg Jezus hun: ’Wat denkt gij omtrent de Christus? Wiens zoon is hij?’ Zij zeiden tot hem: ’Van David.’ Hij zei tot hen: ’Hoe kan David hem dan onder inspiratie „Heer” noemen, door te zeggen: „Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden onder uw voeten stel’”? Indien David hem daarom „Heer” noemt, hoe is hij dan zijn zoon?’ En niemand kon hem een woord ten antwoord geven, evenmin durfde iemand hem van die dag af nog iets te vragen.”
23-25. (a) Wanneer zou de door Jezus gestelde vraag beantwoord worden? (b) Wat gebeurde er op de pinksterdag, waardoor werd aangetoond dat het de tijd was om de vervulling van bijbelprofetieën te begrijpen?
23 Dit gesprek had plaats op dinsdag 11 Nisan, volgens Jeruzalems religieuze kalender, van het jaar 33 van onze gewone tijdrekening. Doch slechts vierenvijftig dagen later, op de ochtend van het religieuze feest Sjabuoth, of Pinksteren, op 6 Sivan, werd die vraag, die van zo groot belang is voor ons in deze tijd, op gezaghebbende wijze onder inspiratie van de Allerhoogste God te Jeruzalem beantwoord. Vóór die tijd was deze controversiële figuur Jezus aan een paal genageld, waaraan hij op vrijdag, 14 Nisan, was gestorven, en was hij op zondagochtend, 16 Nisan, uit de doden opgewekt en, gerekend vanaf die datum, veertig dagen later, op donderdag 25 Ijar, naar de hemel opgestegen. Buiten de twee of drie ooggetuigen zijn er nog velen meer die de waarheid van dit alles kunnen bevestigen. Maar tien dagen na Jezus’ hemelvaart kwam die zeer bijzondere pinksterdag, zondag 6 Sivan van het jaar 33 G.T. Die ochtend vóór negen uur geschiedde een wonder. Gods heilige geest werd met een zichtbare manifestatie op honderdtwintig discipelen van Jezus die in een bovenzaal te Jeruzalem wachtten uitgestort. Als een verder bewijs hiervan begonnen zij allen in vele vreemde, niet-joodse talen te spreken en de grote daden van God te verkondigen. — Hand. 2:1-4; 1:1-15.
24 Toen het nieuws hiervan de ronde deed in Jeruzalem, kwamen duizenden vierders van het pinksterfeest bijeen om ooggetuigen te worden van het wonderbare schouwspel. Zij begrepen niet dat de uit de oudheid daterende profetie van Joël 2:28, 29 voor hun ogen in vervulling ging. Toen stond een van de 120 discipelen van Jezus op en legde uit dat de achthonderd jaar oude profetie betreffende de uitstorting van de geest van Jehovah God op alle soorten van vlees in vervulling begon te gaan. Daarna zei de spreker, Simon Petrus van Galiléa:
25 „Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus de Nazarener, een man die door God in het openbaar aan u is getoond door middel van krachtige werken en wonderen en tekenen, welke God door bemiddeling van hem in uw midden heeft gedaan, zoals gij zelf weet, deze man, die volgens de vastgestelde raad en voorkennis van God is overgeleverd, hebt gij door de hand van wetteloze mensen aan een hout gehangen en om het leven gebracht. Maar God heeft hem opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden, want het was niet mogelijk dat hij daardoor blijvend werd vastgehouden. Want David zegt met betrekking tot hem . . .”
26, 27. (a) Hoe legde Petrus, geleid door heilige geest, Psalm 110:1-4 uit? (b) Waarom is elke toepassing van de titel „Melchizédek in Orde” op de pausen van Rome derhalve onjuist?
26 Na Davids woorden opgetekend in Psalm 16:8-11 te hebben toegepast door aan te tonen hoe ze in deze Jezus de Nazarener waren vervuld, besloot de discipel Simon Petrus zijn toespraak met de woorden: „Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn. Daarom heeft hij, daar hij tot Gods rechterhand werd verhoogd en de beloofde heilige geest van de Vader heeft ontvangen, dit uitgestort wat gij ziet en hoort. David immers is niet naar de hemelen opgestegen, maar hij zegt zelf: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: „Zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”’ Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt.” — Hand. 2:5-36.
27 Dientengevolge is deze uit de doden opgewekte Jezus, die Davids Heer is en die eveneens de Christus of Messías van God is, degene op wie de rest van Psalm 110 van toepassing is. Hij is degene betreffende wie Jehovah God gezworen heeft dat hij tot onbepaalde tijd priester zou zijn „naar de wijze van Melchizédek” (Ps. 110:4). Hij heeft, evenals Melchizédek uit de oudheid, geen opvolger. De titel „Melchizédek in Orde” is derhalve ten onrechte toegepast op de pausen van Rome en Vaticaanstad. Deze titel is door mensen verzonnen en onjuist, en de pausen hebben niets voor de mensen gedaan waardoor zij zo’n titel verdienen.a De lengte van de tijdsduur dat Jezus Christus God als de tegenbeeldige Melchizédek zou dienen, eindigde niet met de installatie van paus Leo I, want Jezus Christus is „priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek”. Niemand anders deelt deze priesterlijke heerlijkheid met hem (Ps. 110:4, NW). Dit is zeer belangrijk voor de mensen op aarde.
WAT HIJ VOOR DE MENSEN HEEFT KUNNEN DOEN
28. Welk priesterschap, dat eens door God was goedgekeurd, werd door Jezus buiten werking gesteld?
28 Door hetgeen Jezus Christus reeds als Gods Hogepriester „naar de wijze van Melchizédek” voor de mensen heeft gedaan, stelde hij een ander priesterschap buiten werking. Hoe was dat zo gekomen? Is het u ooit opgevallen dat het priesterschap van het joodse volk ophield te bestaan, nadat het priesterschap van Jezus Christus als de voorbeeldige Melchizédek van kracht was geworden? Dit was niet iets toevalligs, maar geschiedde overeenkomstig de wil van de Allerhoogste God. Waarom evenwel? Was het priesterschap van het joodse volk niet door de Allerhoogste God, de enige wiens naam Jehovah is, ingesteld? Ja! Dat oude priesterschap werd in het geslacht van de leviet Aäron, de broer van de profeet Mozes, ingesteld. Aäron werd de eerste hogepriester en zijn zonen werden de onderpriesters. Deze Aäronische priesterschap werd in het jaar 1512 v.G.T. aangesteld, nadat Jehovah God zijn uitverkoren volk uit de slavernij in Egypte had bevrijd. Ze verrichtte ten behoeve van de natie Israël dienst overeenkomstig het nationale contract of verbond dat Jehovah God door bemiddeling van Mozes als middelaar met die natie had gesloten. — Ex. 28:1 tot 29:44; 40:1-32.
29. Hoe lang was de Aäronische priesterschap werkzaam, en waardoor werd het einde ervan teweeggebracht?
29 Gedurende 1581 jaar, vanaf het jaar 1512 v.G.T. tot en met het jaar 70 G.T., bleef deze priesterschap in Israël functioneren. De eerste hogepriester was de leviet Aäron; de drieëntachtigste en laatste hogepriester was volgens het historische verslag Fannias of Pinehas,b wiens ambtsperiode in het jaar 70 G.T. abrupt eindigde. Hoe kwam dit? Door de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel in dat jaar, gedurende welke verwoesting hogepriester Fannias (Pinehas) ongetwijfeld is omgekomen. Na die tijd zijn de geslachtsregisters van de priesters en hun tempeldienstknechten, de levieten, verloren gegaan. Het Hebreeuwse woord voor priester is cohen; er zijn thans vele joden die Cohen heten, terwijl vele andere joden de achternaam Levi hebben. Niemand van hen kan echter positief aan de hand van geslachtsregisters aantonen dat hij een afstammeling van het priesterlijke geslacht van Aäron of van de stam Levi is.
30. Waarom zou het priesterschap van Aäron thans geen waarde hebben?
30 Zelfs als zo’n mijnheer Cohen of mijnheer Levi zich zou kunnen identificeren als iemand die van priesterlijke of levitische afkomst was, zou dit thans geen werkelijke waarde voor hem hebben. Waarom niet? Omdat de plaats van hun bezigheden is verdwenen. Sinds 70 G.T. is er op de tempelberg in Jeruzalem nooit meer een tempel voor de naam van Jehovah gebouwd. Op het ogenblik staat op de eens heilige plaats de mohammedaanse moskee, die bekendstaat als de Rotskoepel.
31. Wat veroordeelde en voorzei Jezus in dit verband, hoewel hij niet het joodse priesterschap veroordeelde, en wanneer ging de voorzegging in vervulling?
31 De joodse religieuze leiders van Jeruzalem trachtten Jezus Christus als de Messías en als de tegenbeeldige Melchizédek uit te roeien door hem door de Romeinen ter dood te laten brengen. Hij had echter nooit het joodse priesterschap veroordeeld, aangezien hij wist dat het door Jehovah God was geordineerd. Daarentegen had hij wel de schriftgeleerden en de Farizeeën en Sadduceeën — de joodse sekten waartoe de priesters, levieten en religieuze leiders behoorden — veroordeeld (Matth. 23:1-36; 22:23-34). Drie dagen vóór zijn dood op Golgotha voorzei Jezus Christus de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel door de Romeinse legers. Dit vormde vanzelfsprekend ook een voorzegging dat de joodse priesterschap uit de geslachtslijn van Aäron de priesterlijke dienst zou worden ontnomen. Sinds die verschrikkelijke verwoesting in 70 G.T. heeft geen enkele Aäronische hogepriester meer ten behoeve van de natie Israël dienst verricht (Matth. 23:27 tot 24:3, 15-20). Vandaar dat geen enkel volk, of het nu joods is of heidens, van welke hedendaagse joodse religieuze leiders maar ook enige werkelijke, blijvende hulp kan verwachten.
32. Sinds wanneer is Jezus Jehovah’s Hogepriester, en voor hoe lang?
32 Bleef de God van de bijbel door de verwoesting van de joodse priesterschap zonder hogepriester achter? Neen, beslist niet! Op de opstandingsdag, 16 Nisan in het jaar 33 G.T., wekte God zijn eeuwige hogepriester, Jezus Christus, ten aanzien van wie Jehovah God had gezworen dat hij een „priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchizédek” zou zijn, uit de doden op! Aldus overleefde hij het jaar 70 G.T.
33, 34. (a) Wat wist Jehovah over de Aäronische priesters en hun slachtoffers? (b) Waarvan waren de Aäronische priesterschap en de slachtoffers een profetisch beeld?
33 Jehovah God had werkelijk de belangen van de mensen op het oog. Hij wist dat de Aäronische priesters, die hij in het Israël uit de oudheid had geordineerd, als onvolmaakte mensen allen aan de dood onderhevig waren. Hij wist dat de slachtoffers die hij hun had opgedragen op zijn tempelaltaar te offeren, slechts in viervoetige dieren en vogels bestonden, wier levenswaarde minder was dan dat van een menselijk schepsel. Al werd het bloed van deze dierlijke slachtoffers vergoten, toch wist hij dat hierdoor nooit menselijke zonden konden worden weggenomen en het doodsoordeel dat op de gehele zondige mensheid rustte, teniet gedaan kon worden. Het bloed van die dierlijke slachtoffers kon voor de mensen derhalve nooit de weg openen tot eeuwig leven op aarde onder een volmaakte hemelse regering (Hebr. 10:1-4). Wat deed hij derhalve?
34 Vanaf het jaar 1512 v.G.T. tot op 33 G.T. gebruikte Jehovah God de Aäronische hogepriester als een profetisch beeld of type van de komende volmaakte Hogepriester, die God werkelijk het slachtoffer zou verschaffen waarmee de zonde van de mensenwereld weggenomen zou kunnen worden. Hij gebruikte die dierlijke slachtoffers als een beeld van het volmaakte, zonden wegnemende slachtoffer dat door Gods ware Hogepriester verschaft zou worden. Daarom wees Jezus’ voorloper, Johannes de Doper, op Jezus Christus en verkondigde hij aan de mensen: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” (Joh. 1:29) Jezus Christus is echter niet Gods Hogepriester doordat hij in de geslachtslijn van de leviet Aäron is geboren; hij is de onsterfelijke Hogepriester krachtens de gezworen eed van Jehovah God (Ps. 110:4; Hebr. 7:15-17). Hij is veel hoger en waardevoller dan de joodse hogepriester Aäron en al zijn opvolgers tot en met het jaar 70 G.T. Dit werd afgebeeld toen de in de oudheid levende priester Melchizédek, koning van Salem, Abraham, de voorvader van de leviet Aäron, zegende. Aldus werd Aäron, als iemand die zich nog ongeboren in de lendenen van Abraham bevond, door Melchizédek gezegend en aldus bleek Aäron inferieur aan of minder dan de priester Melchizédek te zijn. — Hebr. 7:4-10.
35. Waarom heeft Jezus, Jehovah’s Hogepriester, geen aardse tempel nodig, en wat bood hij Jehovah aan waardoor zonden werden weggenomen?
35 Jezus Christus heeft geen stoffelijke aardse tempel nodig, zoals de Aäronische hogepriesters deze gebruikten om in het Jeruzalem uit de oudheid slachtoffers te brengen. Nadat hij zijn eigen volmaakte menselijke leven in onschuld als een slachtoffer had afgelegd, werd hij op de derde dag uit de doden opgewekt, waarna hij naar de hemel opsteeg om in de werkelijke tegenwoordigheid van God te verschijnen. Daarboven bood hij aan de enige levende en ware God de volledige waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer ten behoeve van de mensen aan. De Aäronische hogepriesters droegen slechts het bloed van stieren en bokken het Allerheiligste van de aardse tempel binnen, welk bloed slechts voorbeeldig was en menselijke zonden nooit voor eeuwig kon wegnemen. Jezus Christus steeg echter in Gods hemelse tegenwoordigheid op met de waarde van zijn eigen bloed, de waarde van een volmaakt menselijk leven. — Hebr. 9:22-26.
36, 37. Wat wilde Jezus bereidwillig doen om de naam en soevereiniteit van zijn Vader te rechtvaardigen, en wat heeft Jehovah God, als een bewijs van Jezus’ onschuld, voor hem gedaan?
36 Evenals Melchizédek uit de oudheid hoger was dan Abraham en zijn nog ongeboren nakomeling, de leviet Aäron, is Jezus Christus, Jehovah’s Hogepriester „naar de wijze van Melchizédek”, hoger dan de joodse hogepriester uit de oudheid. Hij is in werkelijkheid de Zoon van God, die door zijn hemelse Vader uit de hemel werd gezonden om een volmaakt mens te worden. Dit vormde een enorme vernedering voor de Zoon van God, maar hij was gaarne bereid zich voor de rechtvaardiging van Gods naam en universele soevereiniteit te vernederen. Als mens werd hij blootgesteld aan de grootste verleidingen door Satan de Duivel en ook aan een gewelddadige vervolging door de religieuze leiders van zijn eigen natie, met inbegrip van de Aäronische hogepriesters. Ondanks dit alles heeft hij, in absolute loyaliteit en gehoorzaamheid aan God, zijn rechtschapenheid gehandhaafd, terwijl hij Gods koninkrijk predikte en de mensen goed deed op een wijze waartoe de religieuze priesters van alle natiën nooit in staat zouden zijn. Wegens zijn volmaakte gehoorzaamheid aan God en onwrikbare toewijding aan Gods koninkrijk, werd hij ter dood gebracht, een absoluut onschuldig man, die evenwel op valse wijze van godslastering en politieke opruiing was beschuldigd. Op deze wijze stierf hij als een volmaakt menselijk slachtoffer dat volledig aanvaardbaar was voor God.
37 Als een bewijs van de onschuld van zijn Zoon wekte de Almachtige God Jezus Christus op de derde dag uit de doden op. Vandaar dat de apostel Petrus over hem schrijft dat hij „ter dood gebracht [is] in het vlees, maar levend gemaakt in de geest” (1 Petr. 3:18). In deze toestand is hij als een geestelijk persoon rechtstreeks naar Gods tegenwoordigheid in de hemel opgestegen, ten einde de volledige waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer voor het loskopen van de mensen aan de God van gerechtigheid aan te bieden. Jehovah God behoefde er derhalve geen spijt van te hebben dat hij had gezworen dat zijn Zoon Jezus Christus „priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek” zou zijn! — Ps. 110:4, NW; Fil. 2:5-11; Joh. 3:15-17.
GEEN PRIESTER ALS HIJ
38. Welke beweringen doen sommige priesters in de christenheid, maar wat kunnen zij niet doen?
38 Zegt u ons eens: Welke aardse priester — joods of anderszins — heeft dat voor de mensen kunnen doen? Er zijn bepaalde priesters in de christenheid die beweren dat zij, door de woorden te herhalen die Jezus uitsprak toen hij het Avondmaal des Heren instelde, doodgewoon brood en wijn letterlijk veranderen in het werkelijke bloed en vlees van Jezus Christus, zodat dit steeds opnieuw geofferd kan worden. Zij beweren ook dat hij God is en niet alleen de Zoon van God. Vervolgens beweren zij dat zij het vlees van Christus eten en zijn bloed drinken door tijdens hun kerkelijke ceremonie het brood te eten en de wijn te drinken. Dit zou hen tot kannibalen maken. En, zoals iemand die dit gebruik van die priesters van de christenheid gadesloeg, opmerkte, „eten zij de God die zij hebben geschapen op”. Laten wij echter eens even veronderstellen dat zulke priesters werkelijk het lichaam en het bloed van Jezus Christus herscheppen, om dit ten offer te brengen, wíe van die priesters is dan ooit naar de hemel opgestegen in Gods tegenwoordigheid om hem in de hemel de waarde van dat religieuze offer aan te bieden? Geen enkele! De mensen verkrijgen daarom geen werkelijk voordeel van zulke religieuze offers die door hun priesters steeds worden herhaald. Hun priesters kunnen niet doen wat Jezus voor de mensen deed.
39. Waarom is de bewering van priesters in de christenheid dat het offer van Jezus herhaling behoeft, vals gebleken?
39 De joodse priesters moesten elk jaar hun dierlijke offers herhalen, omdat die offers minder dan menselijk waren en niet voldoende waarde hadden om de mensheid los te kopen. De priesters van de christenheid herhalen dagelijks hun offers omdat zij beweren dat het offer van Jezus Christus op zich slechts een beperkte waarde had en herhaald diende te worden, door bemiddeling van aardse priesters. Doch in tegenstelling hiermee verklaart Gods geschreven Woord duidelijk en herhaaldelijk dat het volmaakte menselijke offer volkomen toereikend en voldoende was en nooit meer herhaald behoeft te worden (Hebr. 9:27, 28; 10:10). Hierom verklaart de christelijke apostel Paulus dat „Christus, nu hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft; de dood is geen meester meer over hem”, zelfs niet in het religieuze misoffer (Rom. 6:9). Hij is thans een hemelse, onsterfelijke priester, en wegens zijn onsterfelijkheid blijft hij voor altijd Hogepriester. Te allen tijde is hij in staat persoonlijk dienst te verrichten ten behoeve van de eeuwige redding van de mensen voor wie hij zijn volmaakte menselijke leven heeft afgelegd. — Hebr. 7:19-28.
EEN HOGEPRIESTER DIE BEVRIJDING BRENGT
40. Wat is dan wel de waarde van alle andere offers, hetzij dieren- of mensenoffers, door priesters van de valse religie?
40 Wat houdt dit dan wel in? Welnu, sinds Christus’ offer in het jaar 33 G.T. in de hemel is aangeboden, zijn alle andere offers, hetzij dieren- of mensenoffers, door priesters van het wereldrijk van religie gebracht, waardeloos en onaanvaardbaar voor God geworden. In harmonie hiermee heeft Jehovah God de offers die door de Aäronische priesters van Israël werden gebracht, tot een tragisch einde laten komen toen de heidense Romeinen in het jaar 70 G.T. zowel Jeruzalem verwoestten als zijn tempel, die nooit weer opgebouwd zou worden.
41. Wat hebben de priesters der christenheid gedaan waardoor zij tonen geen onderpriesters van Jezus Christus te zijn?
41 Jezus Christus is niet de Hogepriester van de priesters der christenheid, en zij zijn niet zijn onderpriesters. Laten de mensen Jezus Christus niet verkeerd beoordelen op grond van de handelingen van hen die beweren zijn plaatsbekleders en stedehouders en kerkelijke priesters in de christenheid te zijn. De religieuze geestelijken der christenheid hebben verbintenissen tussen Kerk en Staat gevormd en hebben zich in de politiek gemengd en moedigen hun kerkmensen aan hetzelfde te doen. Zij hebben de natiën der christenheid gezegend als deze met elkaar in oorlog waren en hebben hun kerkmensen gezegend als zij aan zulk een vleselijke oorlogvoering deelnamen. Zijn zij daardoor echter vertegenwoordigers van Jezus Christus, Gods Hogepriester?
42. Wat heeft Jezus vermeden toen hij op aarde was, en wat vermijden zijn volgelingen daarom?
42 Jezus Christus mengde zich niet in de aardse politiek, zelfs niet in de joodse pogingen van zijn dagen om zich met politieke activiteiten bezig te houden (Joh. 6:14, 15). In plaats van zelfs ook maar een aards joods koninkrijk te prediken, begon hij met dezelfde woorden als die van Johannes de Doper te prediken: „Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matth. 4:12-17). Toen hij op grond van de valse beschuldiging van opruiing voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus stond, zei Jezus: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36). Om deze krachtige reden predikten de trouwe volgelingen van Jezus Christus eveneens slechts „het koninkrijk der hemelen”, „het koninkrijk van God”. Zij zijn niet verantwoordelijk geworden voor énig bloedvergieten waardoor de aarde ten gevolge van de conflicten tussen de koninkrijken van deze wereld is bezoedeld. — 2 Kor. 10:3, 4.
43, 44. Welke rol vervult Jezus nog meer behalve dat hij Hogepriester is, en wat zal hij met de goddelozen doen?
43 Vandaag de dag zuchten de volken onder de druk die door de koninkrijken van deze wereld wordt uitgeoefend. Laten zij bedenken dat Jezus Christus, evenals Melchizédek uit de oudheid, niet slechts de Hogepriester van de Allerhoogste God is, maar ook een Koning, de Koning die is gezalfd met de heilige geest van de Allerhoogste God. Als hemelse Koning heeft hij een rol te vervullen. De 110de Psalm voorzegt dit op aanschouwelijke wijze. Direct nadat er staat: „Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ’Gij zijt priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek’”, gaat de 110de Psalm verder met te zeggen:
44 „Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn. Hij zal gericht houden onder de natiën; hij zal een volheid van dode lichamen veroorzaken. Hij zal stellig degene verpletteren die het hoofd is over een volkrijk land.” — Ps. 110:4-6, NW.
45. Hoe beschrijft Openbaring 19:11-21 het krachtdadige optreden van Jehovah’s Hogepriester en Koning?
45 In de twintigste eeuw vóór onze Gewone Tijdrekening was Jehovah God stellig aan de rechterhand van de getrouwe Abraham toen deze tegen de plunderende koningen streed en Gods dienstknechten uit hun greep redde, vervolgens terugkeerde en een zegen ontving van Melchizédek, koning van Salem (Gen. 14:13-20; 15:1; Hebr. 7:4-10). Niet minder zal Jehovah God, volgens de profetische Psalm 110, „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon zich aan de rechterhand van zijn Hogepriester en Koning Jezus Christus bevinden (Openb. 16:14, 16). Het laatste boek van de bijbel beschrijft in hoofdstuk negentien, hoe deze Hogepriester en Koning op die dag van Gods toorn door tussenkomst van Jehovah God koningen zal verpletteren; hoe hij „gericht [zal] houden onder de natiën” en de verdrukkers uit de weg zal ruimen; hoe hij wegens de wereldomvattende tegenstand tegen Gods koninkrijk „een volheid van dode lichamen [zal] veroorzaken” over de hele aarde, waarbij hij geen enkele vijand laat ontsnappen; ook zal nu geen enkele regeerder, ook al is het land waarover hij het hoofd is nog zo volkrijk en machtig, eraan ontkomen dat hij verpletterd wordt, tot opluchting van het gekwelde volk (Openb. 19:11-21). De mensen hebben het nodig dat hij dit ten behoeve van hen doet.
46, 47. (a) Wat betekent de naam Melchizédek? (b) Wat zal de Grotere Melchizédek derhalve doen waartoe de Volkenbond niet in staat is geweest en ook de Verenigde Naties niet in staat zijn?
46 Wat zal hiervan het resultaat zijn voor de mensen? Een aanduiding hieromtrent vinden wij in de naam van de stad waarover Melchizédek uit de oudheid koning was in het Midden-Oosten. De geïnspireerde verklaring in Hebreeën 7:1-3 luidt in dit verband: „Deze Melchizédek, koning van Salem, priester van de Allerhoogste God, . . . is in de eerste plaats, zoals de vertaling [van zijn naam] luidt, ’Koning van rechtvaardigheid’, en vervolgens ook koning van Salem, dat wil zeggen, ’Koning van vrede’. . . . de Zoon van God gelijk . . . gemaakt.”
47 O, dus Jezus Christus, de Grotere Melchizédek, zal geen Koning zijn van een of ander Salem daar in het Midden-Oosten op aarde, maar zal een hemelse Koning van Vrede zijn, want de naam Salem betekent „Vrede”. Tot op de dag van vandaag hebben de Verenigde Naties, de volkerenorganisatie die de Volkenbond opvolgde, geen vrede en zekerheid gebracht en gehandhaafd ten behoeve van de mensenwereld; en geen menselijke organisatie voor wereldvrede en -zekerheid zal dit ooit doen. De Grotere Koning van Salem kan en zal dit echter wèl doen en heeft hiertoe de aanstelling ontvangen. Geen wonder dan ook dat Psalm 110 voorzegt dat Jehovah God door bemiddeling van hèm alle regerende elementen der aarde die de vrede verstoren en de zekerheid van de mensen bedreigen, zou verpletteren.
48. Wie zullen met Jezus in zijn hemelse koninkrijk zijn, en welke positie zullen zij daar hebben?
48 In overeenstemming met de edelmoedigheid van Jehovah God, zal zijn Zoon Jezus Christus niet alleen zijn in het hemelse koninkrijk. Hij zal een vaststaand, vooraf bepaald aantal deelgenoten in die hemelse regering hebben, 144.000 volgens het laatste boek van de bijbel (Openb. 7:4-8; 14:1-3). Over deze getrouwe volgelingen van Jezus Christus die in zijn voetstappen treden zegt Openbaring 20:5, 6: „Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” Volgens de bijbel staat dus vast dat Jezus Christus, de Grotere Melchizédek, na de oorlog van Armageddon en het binden van Satan de Duivel en zijn demonen, duizend jaar ten behoeve van de mensen op aarde als hemelse Koning zal regeren en als Gods Hogepriester zal optreden. — Luk. 22:28-30; 2 Tim. 2:11, 12.
49. Wat zal er met de priesters van het Babylonische wereldrijk van valse religie gebeuren, en wie zullen dienst verrichten tot eeuwige zegening van de mens?
49 Wanneer deze christenen die getrouw zijn geweest tot de dood, bij de „eerste opstanding” naar de hemel worden overgebracht om „priesters van God en van de Christus” te zijn en „de duizend jaren met hem als koningen [te] regeren”, zullen er derhalve geen geordineerde priesters van Jehovah God meer hier op aarde zijn. De priesters van het valse christendom der christenheid, ja, alle priesters van het Babylonische wereldrijk van valse religie, zullen uit hun ambt ontzet en terechtgesteld zijn op de naderende dag van Jehovah’s toorn, wanneer hij gericht zal houden onder de natiën (Ps. 110:4-6). Ten gevolge hiervan zullen de bewoners der aarde slechts Gods Hogepriester en zijn ware onderpriesters hebben om ten behoeve van hen in hemelse macht te dienen, in rechtstreeks contact met God. Wat een eeuwige zegen zal dat voor alle mensen zijn, want Gods Hogepriester en zijn hemelse onderpriesters zijn werkelijk dat beloofde „zaad” van Abraham, waarvan het aantal eens even onbekend was als het aantal sterren en waarin alle natiën van de aarde voor eeuwig gezegend zullen worden! (Gen. 22:17, 18) Zij zullen de voordelen van Christus’ slachtoffer voor allen aanwenden.
50. Hoe zullen zonden dan werkelijk vergeven worden, en waarmee kan die vergeving dan gepaard gaan?
50 Dan zullen de zonden van de mensheid werkelijk vergeven worden, niet doordat zij in een biechtstoel in een religieus gebouw plaatsnemen en hun zonden tegenover een onvolmaakte, zondige priester belijden, maar doordat zij van berouw blijk geven en persoonlijk tot God in gebed gaan door bemiddeling van Zijn Hogepriester Jezus Christus en om vergeving vragen (Matth. 6:9-12; 1 Joh. 1:9; 2:1, 2). Hun zonden zullen werkelijk vergeven worden in de hemel. Deze vergeving vanuit de hemel kan zelfs met voordelen in de vorm van genezing voor het menselijk lichaam gepaard gaan.
51. (a) Wat deed Jezus om te laten zien dat de zonden van een bepaalde man vergeven waren? (b) Wat waren enkele verplichtingen van de hogepriester en onderpriesters in Israël, en waarnaar kunnen wij dus uitzien onder de Grotere Melchizédek?
51 Bedenk eens hoe Jezus Christus op aarde bij een bepaalde gelegenheid een man van zijn kwaal genas om tot uitdrukking te brengen dat zijn zonden vergeven waren (Matth. 9:1-8). Bedenk ook dat onder Gods uitverkoren volk, Jehovah’s hogepriester en zijn onderpriesters krachtens de wet van de profeet Mozes toezagen op de gezondheidstoestand van het volk en de hygiënische voorschriften in Gods wet ten uitvoer brachten (Lev. 13:1-8; 14:1-32; Matth. 8:1-4; Luk. 17:11-19). Op een nog krachtiger en doeltreffender wijze zal Gods Hogepriester gelijk Melchizédek toezien op de gezondheid van de mensen hier op aarde onder zijn koninkrijk. Zij die godvrezend en gehoorzaam zijn, zullen gezegend worden met een geleidelijk herstel tot volle, volmaakte menselijke gezondheid en lichamelijke volkomenheid, daar al hun zondigheid wordt weggenomen door Christus’ bloed en rechtvaardige strenge onderricht.
52. (a) Welke zorgzame, liefdevolle vraag wordt nu gesteld? (b) Hoe hebben de priesters der christenheid bewezen dat zij de mensen niet kunnen helpen?
52 Misschien komt nu de vraag bij u op: „Ontbreekt hier niet nog iets aan?” En u zou er misschien nog bij willen zeggen: „Dit is allemaal onuitsprekelijk geweldig en prachtig voor alle mensen van goede wil die de oorlog van de grote dag van God de Almachtige te Armageddon zullen overleven, maar — hoe staat het met de duizenden en nog eens duizenden miljoenen die zijn gestorven en sedert de tijd dat de zonde en de straf erop, de dood, zo’n zesduizend jaar geleden hun intrede op aarde hebben gedaan, tot het stof der aarde zijn weergekeerd?” Dat is beslist een zeer zorgzame en liefdevolle vraag! Hoe machteloos zouden de priesters en predikanten der christenheid en de priesters van de zogenoemde heidense wereld zijn indien zij voor zo’n situatie op aarde zouden staan! Daar zij in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel geloven, hebben zij de doden onmiddellijk een geestenwereld ingepredikt waar zich engelen of demonen bevinden, en zij hebben religieuze ceremoniën voor hen verricht of zelfs een soort van „offer” voor de doden gebracht, zoals het „misoffer”, wat niet zonder kosten voor de achtergeblevenen is gebeurd. Wat hebben zij op die manier werkelijk voor de mensen gedaan? Maar hoe staat het met Gods Hogepriester?
53, 54. Wat zal Jehovah’s grote Hogepriester doen voor de doden in de graven?
53 Jezus Christus, de Grotere Melchizédek, heeft zijn volmaakte menselijke leven niet alleen voor de verlossing van de overlevenden van de strijd van Armageddon en het binden van Satan en zijn demonen ten slachtoffer afgelegd, maar ook voor allen die vóór die tijd zijn gestorven doordat zij onvolmaaktheid en zonde hebben geërfd van hun oorspronkelijke aardse ouders, die in de tuin van Eden hebben gezondigd (Rom. 5:12-18). Wanneer hij de voorzegde duizend jaar als Koning en Hogepriester dient, zal hij erop toezien dat al deze mensen die onder het voordeel van zijn loskoopoffer vallen, er ten volle profijt van zullen trekken. Maar hoe? Door hen uit de doden op te wekken tot leven op aarde onder het hemelse koninkrijk. Hijzelf zei dit toen hij op aarde was, en om zijn macht hiertoe te illustreren, wekte hij een aantal personen uit de doden op, en zijn getrouwe apostelen deden dit eveneens (Joh. 5:28, 29; Hand. 24:15). Aldus zullen voor deze uit de doden opgewekte personen de gelegenheden worden geschapen om eeuwig volmaakt leven op een gereinigde, paradijsachtige aarde te verwerven. Uiteindelijk zal volkomen verwezenlijkt zijn wat God in Openbaring 21:4 heeft beloofd:
54 „Hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.”
55. Aan welke maatstaf, waarover in Maleachi 2:7 wordt gesproken, voldeed Jezus, en wat zijn derhalve de vooruitzichten voor de toekomst onder Gods Hogepriester, Jezus Christus?
55 Leren de priesters binnen en buiten de christenheid de mensen deze vertroostende dingen thans? U kunt deze vraag voor uzelf beantwoorden. U weet of die priesters voldoen aan Gods maatstaf voor een priester die in het laatste Hebreeuwse profetische boek vóór de eerste komst van Christus, in Maleachi 2:7, staat vermeld met de woorden: „De lippen van den priester bewaren kennis en uit zijn mond zoekt men onderricht in de wet, want een bode van den HERE der heerscharen is hij.” Op aarde als mens voldeed Jezus Christus aan die maatstaf. In de hemel als Gods Hogepriester zal hij de mensen in dit opzicht ook niet teleurstellen. Allen zullen worden onderricht omtrent de ene levende en ware God en zijn voorziening voor de bevrijding der mensheid van zonde en dood. Het in zich opnemen van deze kennis en gehoorzaam in harmonie daarmee te leven, zal voor de mensheid eeuwig leven betekenen in een aards paradijs van vrede en geluk onder het hemelse koninkrijk van Jehovah God en zijn Hogepriester. — Joh. 17:3; Jes. 11:9.
[Voetnoten]
a Zie het boek getiteld „The Pope the Vicar of Christ, the Head of the Church”, door de rooms-katholieke monseigneur Capel; ook blz. 306, 307 van „The Time Is at Hand”, in 1889 uitgegeven door de Watch Tower Bible and Tract Society. Merk op blz. 308 de brief op die St. Bernard, abt van Clairvaux, in 1150 aan paus Eugenius III heeft geschreven.
b Volgens de bijbel, de geschiedschrijver Josephus en een oude Hebreeuwse kroniek, de Seder Olam. Zie ook M’Clintock & Strong’s Cyclopædia, Deel 8, bladzijde 58, en Deel 4, bladzijde 251. Zie ook The Jewish Encyclopedia, Deel 10, bladzijde 21, onder „Phinehas ben Samuel”.