’Voeg bij uw kennis zelfbeheersing’
„Juist om deze reden moet gij, doordat gij als weerklank van uw zijde ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, bij uw geloof deugd voegen, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing.” — 2 Petr. 1:5, 6.
1, 2. (a) Waarom is Petrus’ vermaning om bij onze kennis zelfbeheersing te voegen zo passend? (b) Waarom is het oefenen van zelfbeheersing geen gemakkelijke zaak?
GODS Woord legt er grote nadruk op dat wij de kennis moeten verwerven die het bevat. Volgens Jezus’ woorden is zulk een kennis onontbeerlijk voor het verkrijgen van eeuwig leven: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Joh. 17:3). Zoals wij echter pas hebben gezien, zal kennis zonder zelfbeheersing ons geen leven geven en daarom geeft de apostel Petrus ons de zeer passende raad: „Juist om deze reden moet gij, doordat gij als weerklank van uw zijde ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, bij uw geloof deugd voegen, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing.” — 2 Petr. 1:5, 6.
2 Zo groot als de waarde en noodzaak van het oefenen van zelfbeheersing is, zo groot, kan men zeggen, is ook de krachtsinspanning die ervoor nodig is om zelfbeheersing te oefenen. Waarom? Waarom moeten zelfs rijpe christenen er altijd voor zorgen dat zij „voortgaan te wandelen op een wijze welke God . . . waardig is”, hoewel wij toegeven dat dit de een meer moeite kost dan de ander? (1 Thess. 2:12) Omdat, onder de huidige omstandigheden, het vasthouden aan een rechtschapen handelwijze precies het tegenovergestelde is van het volgen van de weg van de minste weerstand, hetgeen weer is toe te schrijven aan de drie vijanden, namelijk het vlees, de wereld en de Duivel, waartegenover wij ons als christenen gesteld zien.
3. Welke vijand binnen in ons maakt zelfbeheersing moeilijk, zoals uit welk schriftuurlijke getuigenis blijkt?
3 Allereerst hebben wij de overgeërfde neigingen van het gevallen vlees. Ja, evenals wij verschillende lichamelijke gebreken van onze voorvaders hebben geërfd, hebben wij ook morele zwakheden of fouten in onze persoonlijkheid geërfd. Wij kunnen er niet aan ontkomen: „De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden.” Zoals Jehovah vlak na de vloed zelf over het mensdom heeft gezegd, is „het voortbrengsel van des mensen hart boos . . . van zijn jeugd aan”. Het schijnt ook dat hoe begaafder of hoe sterker de persoonlijkheid is, hoe moeilijker het voor de bezitter ervan is zelfbeheersing te oefenen, een feit dat niet alleen talloze malen door de wereldlijke geschiedenis wordt bevestigd maar waarvan ook vele schriftuurlijke voorbeelden bestaan. Het probleem dat alle dienstknechten van Jehovah bij het oefenen van zelfbeheersing hebben, wordt vooral door de apostel Paulus goed onder woorden gebracht: „Want ik weet dat er in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, niets goeds woont; want het vermogen om te wensen is wel bij mij aanwezig, doch niet het vermogen om het voortreffelijke uit te werken. Want het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dát beoefen ik.” Het lijdt geen twijfel dat Paulus besefte dat het hem strijd kostte zelfbeheersing te oefenen. Zowel uit zijn eigen woorden als uit zijn bericht blijkt echter dat hij het nooit heeft opgegeven tegen de zwakheden van het vlees te strijden en dat ze hem niet de baas werden, want anders had hij nooit kunnen schrijven: „In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden.” Hij was hard voor zijn lichaam en hield het in bedwang. Er kan gezegd worden dat, door tegen zelfzucht en gebrek aan zelfbeheersing in kleine dingen te blijven strijden, het niet zo waarschijnlijk is dat wij aanleiding tot struikelen geven door voor ernstige zonden te zwichten. — Jer. 31:29; Gen. 8:21; Rom. 7:18, 19; 2 Kor. 6:3; 1 Kor. 9:27; Ps. 51:7 5; Mark. 14:72.
4, 5. (a) Welke zichtbare vijanden moeten wij bij onze krachtsinspanningen om zelfbeheersing te oefenen het hoofd bieden? (b) Welke onzichtbare vijanden?
4 En ten tweede staan wij bij onze krachtsinspanningen om zelfbeheersing te oefenen, tegenover dit uit goddeloze, zelfzuchtige mensen bestaande goddeloze samenstel van dingen. Zij trachten ons uit te buiten door in hun eigen zelfzuchtige belang een beroep te doen op onze zwakheden (1 Joh. 2:15, 16). Zij hebben er belang bij dat wij toegeven aan onze hartstochten, dat wij overmatig eten en drinken, een losbandig en onrein gedrag aan de dag leggen, zinnenprikkelende lectuur lezen, naar immorele films gaan, sportfanatici worden of ons nodeloos in de schulden steken omdat wij dingen kopen die wij ons eigenlijk niet kunnen veroorloven. Dan hebben wij ook nog het voorbeeld van degenen om ons heen die voor zulke verleidingen zwichten.
5 Ten derde moeten wij ook strijden tegen degenen die onzichtbaar heerschappij over dit huidige goddeloze samenstel van dingen uitoefenen, Satan, de god ervan, te zamen met zijn demonen (2 Kor. 4:4; Ef. 6:12). Hij is erin geslaagd Eva zonder zelfbeheersing te doen handelen en heeft zijn uiterste best gedaan ditzelfde van Jezus gedaan te krijgen (Matth. 4:1-10). Wij mogen nooit vergeten dat wij niet alleen te maken hebben met zichtbare vijanden maar, bovenal, met onzichtbare vijanden, wier leider „rond[gaat] als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden”. — 1 Petr. 5:8.
GODS GEEST EN WOORD ONZE HELPERS
6. (a) In welke sterke kracht heeft Jehovah voorzien om ons te helpen zelfbeheersing te verkrijgen? (b) Hoe vooral kan die kracht verkregen worden?
6 Evenals er sterke krachten zijn die ons bij het oefenen van zelfbeheersing tegenwerken, hebben wij echter nog krachtiger hulpmiddelen om zelfbeheersing te oefenen, waarvan de voornaamste Gods heilige geest en zijn Woord zijn. Wij lezen hierover: „Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest”, zegt Jehovah (Zach. 4:6). Welk een grote hulp Gods heilige geest bij het oefenen van zelfbeheersing is, maakt Paulus duidelijk: „Blijft door geest wandelen en gij zult in het geheel geen vleselijke begeerte volvoeren.” Dat IS zelfbeheersing! Meer dan op enige andere manier, kan die heilige geest verkregen worden door zich geregeld en ijverig met het van Gods geest vervulde Woord te voeden. Van Genesis tot Openbaring staat het vol met de rechtstreekse en indirecte raad om zelfbeheersing te oefenen. Zoals wij hebben gezien, geeft het ons vele waarschuwende voorbeelden van het kwaad dat uit gebrek aan zelfbeheersing voortvloeit en tal van voortreffelijke voorbeelden die de wijsheid van het oefenen van zelfbeheersing en de beloningen ervoor laten zien. — Gal. 5:16.
7-9. (a) Welke raad geeft Gods Woord ons met betrekking tot het beheersen van onze gedachten? (b) Onze geest of emoties? (c) Onze genegenheden, verlangens of begeerten?
7 Een van de dingen die Gods Woord ons rechtstreeks aanraadt, is onze gedachten te beheersen. Ten gevolge van overgeërfde zwakheden en de onvolmaakte en goddeloze toestanden overal om ons heen, is het zeer gemakkelijk verkeerde gedachten, trotse, bittere, haatdragende, onzuivere gedachten en gedachten van zelfbeklag te koesteren. Daarom wordt ons de raad gegeven ’onze geest te hervormen’ en deze erin te oefenen ’dingen die waar, rechtvaardig, eerbaar, liefelijk, deugdzaam en prijzenswaardig zijn te blijven bedenken’. Het doel waarnaar wij in ons denken moeten streven, is „elke gedachte in gevangenschap [te brengen] ten einde ze gehoorzaam te maken aan de Christus”. Welk een hoge maatstaf wordt ons hierdoor gesteld! — Rom. 12:2; Fil. 4:8; 2 Kor. 10:5.
8 Door Gods Woord geregeld te lezen, krijgen wij ook veel rechtstreekse raad met betrekking tot het beheersen van onze geest, ons humeur, onze emoties. „Hij die langzaam tot toorn is, is beter dan een sterke man” die niet langzaam tot toorn en daarom zonder zelfbeheersing is, „en hij die zijn geest beheerst dan wie een stad inneemt” doch die zijn geest niet in bedwang heeft gehouden. Ja, „als een opengebroken stad, zonder muur”, en dus zonder enige verdediging, „is de man die zijn geest niet in bedwang heeft”. — Spr. 16:32; 25:28, NW.
9 Gods Woord geeft ons ook de rechtstreekse raad onze genegenheden en onze verlangens en begeerten — de dingen waarop wij ons hart zetten — te beheersen, hetgeen zo belangrijk is omdat daar alle moeilijkheden beginnen. Wie zou zich ooit schuldig maken aan een zonde waarop uitsluiting uit de christelijke gemeente staat, als hij deze dingen altijd zou beheersen? Jezus heeft dan ook met recht de waarschuwing gegeven: „Uit het hart komen . . . goddeloze overleggingen, moord, overspel, hoererij, diefstal, valse getuigenissen en lasteringen voort”, allemaal dingen die de mens verontreinigen en slechte vruchten voortbrengen (Matth. 15:19, 20). Wij krijgen de wijze raad: „Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens.” Ja, de eerste stap in de verkeerde richting wordt gedaan als iemand zijn hart laat stilstaan bij dingen die aangenaam zijn maar die slecht zijn in Gods ogen, zoals de discipel Jakobus met de volgende woorden aantoont: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt”, met andere woorden, blijft stilstaan bij dingen die God verbiedt. „Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” Door Gods Woord nauwkeurig te lezen, krijgen wij werkelijk veel voortreffelijke raad met betrekking tot het beheersen van onze gedachten, onze geest en onze begeerten! — Spr. 4:23; Jak. 1:14, 15.
10. Wat heeft Gods Woord over het beheersen van onze tong te zeggen?
10 In Gods Woord treffen wij ook veel raad aan met betrekking tot de noodzaak onze tong te beheersen. De wijze koning Salomo geeft ons in dit opzicht herhaaldelijk raad, zoals in Spreuken 10:19: „In veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen bedwingt, is verstandig.” De geïnspireerde christelijke schrijvers geven ons eveneens de raad: „Laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder u zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past; ook geen schandelijk gedrag noch dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, welke dingen niet welvoeglijk zijn, doch veeleer dankzegging” (Ef. 5:3, 4). Vooral de discipel Jakobus heeft veel te zeggen over de noodzaak de tong te beheersen, en hij verklaart zelfs dat als wij onze tong niet beheersen, onze vorm van aanbidding waardeloos is. Wat een krachtige raad onze tong te beheersen! — Jak. 1:26; 3:1-12.
11. Welke raad geeft de Schrift ons met betrekking tot hoe wij dienen te wandelen?
11 Gedachten, woorden — en daden. Ja, door ons met Gods Woord te voeden, zullen wij door de voortreffelijke raad die ons daarin wordt gegeven, ook geholpen worden onze daden te beheersen. Een van de manieren waarop Gods Woord ons hierbij helpt, is door ons raad te verschaffen met betrekking tot de wijze waarop wij dienen te wandelen, waarop wij ons dienen te gedragen. De apostel Paulus achtte dit zo belangrijk dat hij er aan iedere gemeente waaraan hij schreef iets over had te zeggen. Zo gaf hij de christenen in Rome de raad: „Laten wij betamelijk wandelen, zoals overdag.” De christenen te Éfeze vermaande hij: „Ziet er . . . nauwlettend op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend, omdat de dagen goddeloos zijn.” Met betrekking tot de Kolossenzen bad hij dat „gij vervuld moogt worden met de nauwkeurige kennis van zijn wil in alle wijsheid en geestelijk onderscheidingsvermogen, opdat gij moogt wandelen op een wijze die Jehovah waardig is, ten einde hem volledig te behagen, terwijl gij in ieder goed werk vrucht blijft dragen”. Aan de pas gevormde gemeente te Thessaloníka schreef hij: ’Wij bleven een ieder van u vermanen opdat gij zoudt voortgaan te wandelen op een wijze welke God waardig is’, opdat „gij betamelijk moogt wandelen”. Om betamelijk te kunnen wandelen, te wandelen op een wijze die God waardig is en er nauwlettend op toe te zien hoe wij wandelen, hebben wij zelfbeheersing nodig! — Rom. 13:13; Ef. 5:15, 16; Kol. 1:9, 10; 1 Thess. 2:11, 12; 4:12; 1 Kor. 3:3; Gal. 5:16, 25; Fil. 3:16.
ANDERE ACTIVITEITEN DIE BEVORDERLIJK ZIJN VOOR ZELFBEHEERSING
12. Hoe worden wij door op onze omgang te letten, geholpen zelfbeheersing te hebben?
12 Ten einde zelfbeheersing te bevorderen, is het niet alleen noodzakelijk Gods Woord te bestuderen, maar in gehoorzaamheid aan de raad in Hebreeën 10:23-25 is het ook goed met medechristenen om te gaan. Door omgang met onze christelijke broeders, die eveneens de noodzaak voor zelfbeheersing inzien, zullen wij worden geholpen deze ook zelf te oefenen. Het is niet zo waarschijnlijk dat zij ons ertoe zullen verleiden ons over te geven aan losbandig gedrag. Dit geldt vooral als het vakanties betreft. Vakanties die op de Koninkrijksbedieningsschool, op kring- en districtsvergaderingen en op congressen worden doorgebracht of die wij besteden om te dienen waar de behoefte groter is, zoals in geïsoleerd gebied, vormen een bescherming voor ons. Of het nu echter tijdens onze vakantie of op een ander tijdstip is, als wij verkiezen om te gaan met hen die niet dezelfde hoge maatstaven met betrekking tot zelfbeheersing hebben als wij, zouden wij hen wel eens kunnen gaan nabootsen en aldus onze nuttige gewoonten bederven. Wij krijgen de verstandige waarschuwing: „Ga niet om met een driftkop en laat u niet in met een heethoofd, opdat gij niet gewend raakt aan zijn paden en uzelf een strik spant.” Het is verkeerd vrijwillig met zulke personen om te gaan! — Spr. 22:24, 25; 1 Kor. 15:33.
13. Hoe worden wij door getrouwe velddienst geholpen zelfbeheersing aan te kweken?
13 Bovendien is getrouwe, geregelde, ijverige activiteit in de christelijke bediening bevorderlijk voor zelfbeheersing. Er is zelfbeheersing voor nodig om ’s zaterdagsavonds bijtijds naar bed te gaan om een goede nachtrust te krijgen ten einde in prima conditie te zijn voor de theocratische activiteiten van de zondag. Het kost zelfbeheersing om ’s zondagsmorgens vroeg op te staan om met andere christenen voor de velddienst te kunnen samenkomen. Het kost zelfbeheersing om, als het guur weer is en men aan de deuren van de mensen weinig belangstelling aantreft, zo lang in de dienst te blijven als men weet dat het eigenlijk moet. En als men van deur tot deur gaat, komt men tal van moeilijke situaties tegen die wellicht een uitdaging voor iemands zelfbeheersing vormen. Misschien wordt men beledigd, op de wang geslagen als het ware, doch ter wille van het goede nieuws zal men hen die dit doen de andere wang toekeren — dat kost zelfbeheersing! Er is ook zelfbeheersing voor nodig om met zachtaardigheid en diepe achting te antwoorden als een gezagdrager een reden voor uw hoop eist, zoals men ook zelfbeheersing nodig heeft om met zachtaardigheid te antwoorden als men een woedende huisbewoner voor zich heeft. — Matth. 5:39; 1 Petr. 3:15; Spr. 15:1.
14. Welke hulp is het gebed voor het verkrijgen van zelfbeheersing?
14 Nog iets anders dat bevorderlijk is voor het aankweken van zelfbeheersing, is het gebed. Het is een werkelijke hulp als men zich geregeld in gebed tot God wendt. Zie in tijd van nood of druk of verzoeking naar hem op voor hulp. Veronachtzaam het gebed nooit, doch maak er een gewoonte van, niet een mechanische, maar een ernstige, oprechte gewoonte die uit het hart komt. Vraag God om hulp, blijf hem vragen, smeek hem om vergeving als u in gebreke bent gebleven zelfbeheersing te oefenen. Vertel hem elke keer ernstig dat u ernaar zult streven het de volgende keer beter te doen. Ja, blijf bidden ’breng mij niet in verzoeking’; „bidt zonder ophouden”, „houdt aan in gebed” met betrekking tot het verkrijgen van zelfbeheersing. — Matth. 6:13; 1 Thess. 5:17; Rom. 12:12.
HOEDANIGHEDEN DIE EEN HULP ZIJN BIJ HET AANKWEKEN VAN ZELFBEHEERSING
15. Wat kan er worden gezegd over de vrees voor Jehovah voor het bevorderen van zelfbeheersing?
15 Ook zulke voortreffelijke christelijke geesteshoudingen of hoedanigheden zoals vrees voor Jehovah, nederigheid, geloof en liefde, zijn een grote hulp bij het aankweken van zelfbeheersing. Het lijdt geen twijfel dat vrees voor Jehovah ons helpt bij het aankweken van zelfbeheersing. Wij vrezen Jehovah met recht vanwege zijn positie en eigenschappen. Wij zijn hem als de universele Soeverein rekenschap verschuldigd en „geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen”. Wij vrezen met recht hem te mishagen, want hij is volmaakt in rechtvaardigheid, terwijl wij onvolmaakt en zondig zijn, geneigd de verkeerde weg op te gaan. Wij vrezen hem ook met recht vanwege zijn onbeperkte macht: „Het is iets vreselijks in de handen van de levende God te vallen.” Deze vrees voor God is „het begin der wijsheid”, want het betekent „het kwade te haten”. Ja, het is niet voldoende als wij waarheid en rechtvaardigheid liefhebben, maar evenals Jezus, moeten wij ook alle wetteloosheid — hoe aangenaam, begeerlijk of aanlokkelijk deze ook voor het gevallen vlees mag zijn — haten en verafschuwen en er een hevige afkeer van hebben. Dat betekent dat wij ’de oude persoonlijkheid met haar praktijken door de nieuwe persoonlijkheid moeten vervangen’. — Hebr. 4:13; 10:31; Ps. 111:10; Spr. 9:10; 8:13; Kol. 3:9, 10.
16. In welke opzichten is nederigheid bevorderlijk voor zelfbeheersing?
16 Nog een hoedanigheid die een grote hulp is bij het oefenen van zelfbeheersing is nederigheid. Geen wonder ook, want een van de grootste hinderpalen voor zelfbeheersing is trots. Iemand die nederig is, is immers niet gauw beledigd en wordt er daarom niet zo gauw toe gebracht onbeheerst te handelen. Iemand die nederig is, is in de omgang met anderen allicht geduldig en dientengevolge lankmoedig, hetgeen zelfbeheersing bevordert. Bij ons pogen zelfbeheersing aan te kweken, hebben wij Jehovah’s hulp, zijn onverdiende goedheid, nodig, en die is beschikbaar, niet voor de trotsen maar voor de nederigen: „God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.” De door Judas genoemde goddelozen, die „de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag”, en derhalve geen zelfbeheersing bezitten, zijn bovendien trots, „minachten heerschappij en spreken schimpend over heerlijkheden”. — Jak. 4:6; Jud. 4, 8; 1 Petr. 5:5.
17, 18. (a) Hoe kan de vrucht van de geest, geloof, ons bij het oefenen van zelfbeheersing helpen? (b) Hoe kan liefde dit?
17 Wat ons ook bij het aankweken van zelfbeheersing kan helpen, is geloof in God en in zijn beloften. Hoe vaak worden wij niet van streek gebracht door gebrek aan geloof in God, hetgeen het ons moeilijk maakt zelfbeheersing te oefenen! Job was dank zij zijn geloof in staat te volharden. Er was echt zelfbeheersing voor nodig om niet ’God te vervloeken en te sterven’, en door zijn geloof was hij in staat zelfbeheersing te oefenen, waardoor hij kon zeggen: „Zelfs al zou hij mij doden, zou ik niet wachten?” Geloof zal ons in staat stellen niet vanwege kwaaddoeners driftig te worden doch zelfbeheersing te oefenen en op Jehovah te wachten, wetend dat de wraak hem toekomt en dat hij het zal vergelden. Geloof zal ons helpen zelfbeheersing te oefenen en niet te zwichten voor de verleidingen van het materialisme, wetend dat deze wereld en haar begeerte weldra zullen voorbijgaan. Geloof zal ons in staat stellen zelfbeheersing te oefenen als wij vervolgd worden, wetend dat de mens in het allerergste geval hoogstens het lichaam kan doden. — Job 2:9; 13:15, NW; Ps. 37:1; Rom. 12:19; 1 Joh. 2:15-17; Matth. 10:28.
18 En bovenal zal liefde ons helpen zelfbeheersing aan te kweken. Indien wij Jehovah met geheel ons hart, onze ziel, ons verstand en onze kracht liefhebben, zullen wij stellig trachten hem te behagen door zelfbeheersing te oefenen. Wij zullen er daardoor voor oppassen dat wij geen smaad op zijn naam brengen door een slecht gedrag aan de dag te leggen. En willen wij onze naaste liefhebben als onszelf, dan zal het eveneens noodzakelijk zijn zelfbeheersing te oefenen, ten einde hem geen leed of kwaad te berokkenen, en vooral opdat wij hem niet tot struikelen brengen. Paulus toont met de volgende woorden het verband tussen liefde en zelfbeheersing aan: „Want dít wil God, de heiliging van u, dat gij u onthoudt van hoererij; dat een ieder van u weet hoe in heiliging en eer in het bezit te komen van zijn eigen vat [daarvoor is zelfbeheersing nodig], niet in hebzuchtige seksuele begeerte, zoals ook de natiën die God niet kennen; dat niemand zo ver gaat dat hij schade aanricht en inbreuk maakt op de rechten van zijn broeder in deze aangelegenheid, want Jehovah is iemand die voor al deze dingen straf eist.” Liefde voor onze broeders zal ons ervoor behoeden in zulke aangelegenheden door gebrek aan zelfbeheersing te zondigen, en ze zal ons ook in staat stellen de raad te gehoorzamen: „Blijft rechte paden voor uw voeten maken, opdat wat kreupel is niet ontwricht raakt, maar veeleer gezond gemaakt wordt.” Paulus heeft ons hierin een voortreffelijk voorbeeld gesteld: „Indien daarom voedsel mijn broeder doet struikelen, zal ik nooit en te nimmer meer vlees eten, om mijn broeder niet te doen struikelen.” — 1 Thess. 4:3-8; Hebr. 12:13; 1 Kor. 8:13.
ZEGENINGEN EN BELONINGEN ALS GEVOLG VAN ZELFBEHEERSING
19. Welke voordelen voor lichaam en geest spruiten er uit zelfbeheersing voort?
19 De zegeningen en beloningen voor het oefenen van zelfbeheersing zijn werkelijk groot. Zo dient het ook te zijn, aangezien Jehovah, de rechtvaardige God, de universele Soeverein is. Evenals in gebreke blijven zelfbeheersing te oefenen nadeel tot gevolg heeft dat in geen enkele verhouding staat tot de onmiddellijke voordelen of genoegens die men ondervindt, kan gezegd worden dat het oefenen van zelfbeheersing zegeningen tot gevolg heeft die in geen enkele verhouding staan tot de krachtsinspanningen die ermee gemoeid zijn. Om te beginnen bevordert zelfbeheersing de gezondheid van lichaam en geest. Zo heeft een vooraanstaande Amerikaanse voedseldeskundige verklaard dat „gezondheid de beloning voor matigheid”, of zelfbeheersing, is en dat „mager zijn met een bezadigd temperament een lang leven betekent”, en een recent onderzoek heeft aangetoond dat het aantal zielszieken onder meisjesstudenten die zich overgeven aan vrij geslachtelijk verkeer veel groter is dan onder degenen die hun deugdzaamheid bewaren.
20. Welke geestelijke voordelen levert het oefenen van zelfbeheersing op?
20 Wat nog belangrijker is: zelfbeheersing helpt ons zelfrespect te hebben. Wij weten allen wat God van ons persoonlijk eist, en naar de mate waarin wij ernstig en eerlijk trachten aan die maatstaf te voldoen, zullen wij een zuiver geweten en zelfrespect hebben (1 Petr. 3:16). Het zal ons er ook voor behoeden „de meerderheid in het kwade” te volgen (Ex. 23:2). Bovendien zullen wij door zelfbeheersing te oefenen zeer worden geholpen ook de andere vruchten van de geest aan te kweken. Wij kunnen geen vreugde hebben als wij onze geest, ons hart en ons lichaam niet onder tucht brengen, want christelijke vreugde is niet louter een gevoel maar ze is gebaseerd op beginselen. Hetzelfde geldt voor vrede. Hoe kunnen wij vrede hebben als wij steeds maar in moeilijkheden komen omdat wij in gebreke blijven zelfbeheersing te oefenen? En zoals reeds is opgemerkt, gaat lankmoedigheid hand in hand met zelfbeheersing. Zo eist het ook grote zelfbeheersing vriendelijk en zachtaardig te zijn als het er werkelijk opaan komt, zoals onder moeilijke situaties, evenals er ook zelfbeheersing voor nodig is om, als men in de verleiding komt toe te geven aan zelfzucht, aan goedheid vast te houden. — Gal. 5:22, 23.
21. Hoe strekt het anderen tot voordeel als wij zelfbeheersing oefenen?
21 Zelfbeheersing heeft zegeningen tot gevolg, niet alleen voor onszelf, maar ook voor anderen. In de eerste plaats behoedt ze ons ervoor anderen tot struikelen te brengen (Fil. 1:9, 10). Ze zal ons helpen goede voorbeelden voor hen te worden. Ze bevordert een goede verstandhouding in ons eigen gezin, waar de noodzaak voor zelfbeheersing zo vaak over het hoofd wordt gezien, en het bevordert ook een goede verhouding in de christelijke gemeente, op ons werk en op school. In de mate dat wij verantwoordelijke posities bekleden of daarnaar streven, in die mate moeten wij er zelfs nog meer naar streven zelfbeheersing te oefenen, omdat dit voor zulke posities nog harder nodig is. Zo is een kardinale vraag aan de hand waarvan de leden van een symfonieorkest dirigenten beoordelen: „Bewaart hij onder druk zijn zelfbeheersing?” Ja, de christelijke opziener moet „matige gewoonten” hebben en hij moet „ordelijk, . . . redelijk” zijn, hetgeen allemaal betekent dat hij „zelfbeheersing” moet hebben. — 1 Tim. 3:1-7; Tit. 1:6-9.
22. Wat heeft het bovenal tot gevolg als wij zelfbeheersing oefenen?
22 Zelfbeheersing bevordert bovenal goede betrekkingen met Jehovah God en draagt bij tot de rechtvaardiging van zijn naam. Alleen door zelfbeheersing te oefenen, kunnen wij er blijk van geven wijs te zijn en zijn hart te verheugen, zodat hij een antwoord heeft voor wie hem smaadt. Werkelijk, er kan niet genoeg de nadruk worden gelegd op de noodzaak van zelfbeheersing. — Spr. 27:11.