De verantwoordelijkheid van hen die wijze raad geven
WIJZE raad is van grote waarde. In het verleden en thans zijn mensen bereid geweest veel geld te betalen voor goede raad, niet alleen in zaken die de wet betreffen, maar ook in vele andere facetten van het leven. Koningen en regeerders hebben mensen die wijze raad kunnen geven zeer gewaardeerd en in dienst genomen.
De waardevolste raad is de raad die heeft te maken met het vinden en blijven bewandelen van de weg des levens in Gods gunst. En evenals het Israël uit de oudheid bekwame raadgevers had om de mensen te helpen, zijn er ook thans in de gemeente van Gods volk op aarde geestelijk oudere mannen die de verantwoordelijkheid hebben raad te geven. Zij doen dit om hun christelijke broeders leiding te geven, te versterken en te beschermen. — 1 Petr. 5:2, 3.
Het geven van een dergelijke raad is een voorrecht maar ook een zware verantwoordelijkheid. Raad geven is een vorm van onderwijs, en zij die onderwijzen, worden aansprakelijk voor wat zij onderwijzen en voor de uitwerking die dit heeft op degenen die onderwezen worden. — Jak. 3:1.
Raad kan corrigerend zijn, in de vorm van een terechtwijzing. Spreuken 25:12 zegt: „Een oorring van goud, en een sieraad van speciaal goud, is een wijze terechtwijzer bij het horende oor.” Merk echter op dat er staat een wijze terechtwijzer. Niet alleen de bereidheid raad te geven is belangrijk. Iemand die jong en onervaren is, zou bereid kunnen zijn raad te geven of kunnen trachten raad te geven. Is hij er echter toe in staat? Toen de apostel Paulus aanspoorde broeders te helpen die misschien een misstap hadden gedaan, zei hij: „Tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand . . . terecht te brengen” (Gal. 6:1, NW, Eng. uitgave van 1971). Niet allen bezitten geestelijke hoedanigheden. Toen God dus Mozes mannen liet aanstellen om problemen onder de vleselijke Israëlieten te behandelen, beval Mozes dat het „wijze en beleidvolle en ervaren mannen” moesten zijn (Deut. 1:13-15). Zij die als herders en opzieners in de christelijke gemeente dienen, moeten eveneens mannen zijn die geestelijke wijsheid en oordeel des onderscheids tonen en die ervaring hebben.
KENNIS ONONTBEERLIJK VOOR WIJZE RAAD
Er zijn voornamelijk twee soorten van raad, of deze nu aan een enkeling of aan een groep wordt gegeven: Raad die wordt gegeven als antwoord op verzoek om verlichting of leiding, en ongevraagde raad, omdat duidelijk blijkt dat deze nodig is. In beide gevallen is gepaste voorzichtigheid noodzakelijk.
Vooral met betrekking tot ongevraagde raad dient men eerst na te gaan in hoeverre deze eigenlijk nodig is. Hoe ernstig is de situatie? Bedenk dat de Farizeeën uit Jezus’ tijd grote vraagstukken maakten van kleine dingen, soms van het overtreden van regels die op menselijke maatstaven en niet op de instructies of beginselen van Gods Woord waren gebaseerd. Door eenzijdig de nadruk te leggen op kleine dingen, verdoezelden zij de belangrijkere dingen van Gods Woord (Mark. 7:1-9, 14, 15, 20-23; Matth. 23:23). Ga ook na of de omstandigheden en de tijd juist zijn voor het geven van zulk een ongevraagde raad. Denk hieraan: „Als gouden appels in zilver beeldsnijwerk is een woord, gesproken op de juiste tijd ervoor.” — Spr. 25:11.
In het geval van beide soorten van raad, gevraagde en ongevraagde raad, tracht de wijze raadgever over voldoende kennis te beschikken — hij wil er zeker van zijn dat hij alle erbij betrokken feiten volledig begrijpt om raad te kunnen geven die juist en goed gefundeerd is — niet slechts voor de helft juist of eenzijdig (Spr. 9:9; 18:17). Hij is niet lichtgelovig of naïef (Spr. 14:15). Hij luistert goed en is „vlug . . . om te horen, langzaam om te spreken”, want „wanneer iemand antwoord geeft op een zaak voordat hij ze hoort [dat wil zeggen, voordat hij de volledige verklaring hoort en begrijpt waarom het gaat], is dat dwaasheid van zijn kant en schande”. (Jak. 1:19; Spr. 18:13; zie ook 29:20.) Deze belangstelling voor het ’hele beeld’ is onontbeerlijk wil hij, bij het behandelen van welke vraag of van welk probleem maar ook, werkelijk begrip, inzicht en onderscheidingsvermogen aan de dag leggen. — Spr. 15:14; 18:15.
Alleen wanneer een verstandig mens zulk een inzicht — met betrekking tot de omstandigheden die aan een probleem ten grondslag liggen en de oorzaken ervan — ontwikkelt, „verkrijgt hij kennis”, dat wil zeggen, hij weet nu wat voor gevolgtrekkingen hij moet maken en welke raad hij moet geven (Spr. 21:11). Hoewel dit misschien tijd kost, heeft het ook nog andere voordelen. Als blijkt dat de raadgever de feiten begrijpt, een evenwichtige kijk op de dingen heeft en begrip heeft voor het probleem van de persoon in kwestie en voor de omstandigheden die tot zijn probleem bijdragen, is het veel waarschijnlijker dat degene aan wie raad wordt gegeven, ontvankelijk is voor de gegeven raad. Ja, want hij zal beseffen dat de raadgever het oprechte verlangen heeft oordeelkundige hulp te geven — hij praat niet alleen maar woorden na, waarbij hij in algemeenheden vervalt of feiten negeert die het geval van deze persoon misschien doet verschillen van dat van anderen met een soortgelijk probleem. Dit alles voegt ware overredingskracht, ja, aantrekkelijke ’zoetheid’ aan de woorden van de raadgever toe. — Spr. 16:20, 21, 23.
Dit bijeenbrengen van inlichtingen moet natuurlijk niet tot het uiterste worden gevoerd, want anders zou men nooit aan het geven van raad toekomen. Enkele vragen brengen wellicht de nodige feiten aan het licht. En als degene die raad geeft het gevoel heeft dat er inlichtingen worden achtergehouden, kan hij zeggen: ’Wel, op grond van wat je mij hebt verteld, zou ik dit zeggen. . . . Maar indien er nog andere factoren zijn die je niet hebt genoemd, zou dit de dingen kunnen veranderen.’ Men dient iets niet zó uit te rafelen dat het onnodige verlegenheid veroorzaakt Op de man af gestelde vragen die verdenking van immorele of lage daden te kennen geven, kunnen, als de verdenking ongerechtvaardigd is, ernstige wonden veroorzaken die misschien niet snel zullen genezen (Spr. 12:18). Bedenk dat de autoriteit van een ouderling om raad te geven, gebruikt dient te worden om „op te bouwen en niet om af te breken” (2 Kor. 13:10). Het is ook verstandig om zich niet al te zeer met het privé-leven van anderen bezig te houden.
„Het hart van de rechtvaardige mediteert om te antwoorden” (Spr. 15:28). Raad die de verhouding van mensen tot God betreft, maakt een dergelijk mediteren noodzakelijk. Wil raad nuttig zijn, dan moet deze juist zijn, en dat betekent dat de raad in overeenstemming met Gods Woord moet zijn. Als vragen over het huwelijk, echtscheiding, christelijke neutraliteit en andere ernstige aangelegenheden verkeerd worden beantwoord, kan dit veel kwaad berokkenen. Het kan een averechtse invloed op iemands hele leven hebben. Niet menselijke wijsheid en filosofie maar de wijsheid van de hoogste Raadgevers, Jehovah God en Christus Jezus, is betrouwbaar, houdt stand en is eeuwig nuttig. — 1 Kor. 2:4, 5; Ps. 33:11; Spr. 21:30; Jes. 9:6.
Twijfel er nooit aan dat er geen omstandigheid in het leven is waarvoor Gods Woord, de bijbel, geen beginselen als richtsnoer heeft, waardoor een christen in staat wordt gesteld „volkomen bekwaam [te zijn], volledig toegerust tot ieder goed werk” (2 Tim. 3:16, 17). Er is dus nooit een gerechtvaardigde reden om bij het geven van raad op ons eigen verstand te steunen (Spr. 3:5-7). Houd, in plaats van de kant van uw eigen gedachten en theorieën op te gaan, goed het ’midden van de weg’ door duidelijk binnen de grenzen van schriftuurlijke raad te blijven (Spr. 8:20). Wie in wijsheid tracht raad te geven, dient voortdurend zijn toevlucht te nemen tot een nederig gebed tot God. — Jak. 1:5; 1 Kon. 3:7-12.
Christelijke raadgevers die tonen dat zij zich zelf aan de raad van Gods Woord onderwerpen, zullen een ware zegen voor hun broeders zijn. Zij zullen bovendien door de grote Koningen, Jehovah God en zijn Zoon Christus Jezus, gewaardeerd worden. — Spr. 27:9; 14:35; 16:13.