„De liefde faalt nimmer”
„De liefde faalt nimmer.” — 1 Kor. 13:8, NW.
1. Waarmee kan liefde worden vergeleken? Wat moeten wij doen om haar schoonheid te verhogen?
LIEFDE is als een edelsteen van onschatbare waarde, als een diamant met vele facetten. Van welke kant men de liefde ook bekijkt, ze is iets prachtigs. In poëtische bewoordingen is dan ook wel gezegd: „Jeugd is van korte duur, Schoonheid is een bloem, Maar liefde is het juweel dat de wereld verovert.” Zo talrijk als de geslepen vlakjes van een diamant kunnen zijn, zo veel aspecten heeft de liefde, alle goed, alle wenselijk, alle treffend en hart verwarmend. In het begin kan de liefde echter worden vergeleken met een ruwe doch kostbare steen. Het latente vermogen anderen aan te trekken, een zegen voor hen te zijn en hen hartelijk te bejegenen, is aanwezig, in ruwe staat. Hoe kunnen wij deze steen nu slijpen om zijn glans te verhogen? Hoe zouden wij, als christenen, deze ruwe diamant als het ware, kunnen doen fonkelen van luisterrijke schoonheid? In de eerste plaats moeten wij het licht van Gods Woord op de edelsteen der liefde laten schijnen.
2. (a) Ondanks wat heeft Jehovah liefde ten toon gespreid? (b) Hoe hebben God en Christus in verband met de losprijs liefde aan den dag gelegd?
2 Jehovah munt uit in het betonen van liefde. Reeds duizenden jaren en ondanks de eigenzinnigheid van de mensheid spreidt de Schepper getrouw en nooit aflatend deze alles overtreffende eigenschap ten toon — ofschoon de mensheid het niet verdient. Jehovah „laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen”. De Allerhoogste is goed geweest „voor de ondankbaren en goddelozen”. Van dit alles kon Jezus Christus in zijn bergrede getuigen (Matth. 5:45; Luk. 6:35, NW). Feitelijk hebben zowel Jehovah als Christus in verband met de losprijs grote liefde aan den dag gelegd. „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16, NW). En Jezus zei tot zijn volgelingen: „Iemand kan geen grotere liefde hebben dan dat hij afstand doet van zijn ziel ten behoeve van zijn vrienden” (Joh. 15:13, NW). Juist dit heeft Jezus Christus voor met schapen te vergelijken personen gedaan, in overeenstemming met zijn eigen woorden: „Ik ben de voortreffelijke herder . . . ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen” (Joh. 10:11, 15, NW). Wat een prachtige voorbeelden van liefde hebben wij in Jehovah en Zijn Zoon!
3. Van welke eigenschap moeten wij blijk geven, willen wij Jehovah’s gunst genieten, en tegenover wie?
3 Willen wij Jehovah’s gunst genieten, dan moeten wij, evenals God en Zijn Zoon, van liefde blijk geven (1 Joh. 3:21-23, NW). Ware christenen houden zich dan ook aan de twee grote geboden die Christus heeft verkondigd: „’Gij moet Jehovah, uw God, lief hebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf’” (Matth. 22:37-39, NW). Christenen kunnen een dergelijke liefde betonen, want zij bezitten Gods geest en brengen de vruchten ervan voort, waarvan de liefde er één is. — Gal. 5:22, NW.
4. Wat is liefde, zoals Paulus schrijft?
4 Liefde is een eigenschap die moeilijk beschreven kan worden. Een volledige definitie is onmogelijk. Toch schreef Paulus onder inspiratie over liefde: „De liefde is lankmoedig en vriendelijk. De liefde is niet jaloers, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen, gedraagt zich niet onbetamelijk, zoekt niet haar eigen belang, wordt niet geërgerd. Ze rekent het kwade niet aan. Ze verheugt zich niet over onrechtvaardigheid, maar verheugt zich met de waarheid. Ze verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen, verduurt alle dingen. De liefde faalt nimmer” (1 Kor. 13:4-8, NW). Het is niet moeilijk hieruit op te maken dat de liefde onmogelijk afstotend kan werken, maar wel móet aantrekken. Ze zal als vanzelf aantrekkingskracht uitoefenen en mensen nader tot elkaar brengen. Dit is in de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen die over de gehele wereld verenigd is, stellig gebeurd. Laten wij nu echter de diverse aspecten, de verschillende facetten, van deze edelsteen, de liefde, eens aan een diepgaand onderzoek onderwerpen.
„DE LIEFDE IS LANKMOEDIG EN VRIENDELIJK”
5. (a) Wat heeft Jehovah’s lankmoedigheid voor velen betekend? Duldt Hij overtredingen tot in het oneindige? (b) Op welke manieren kunnen wij lankmoedigheid betonen?
5 Paulus zei: „De liefde is lankmoedig en vriendelijk.” Lankmoedig zijn houdt in, dat wij de zwakheden en onvolmaaktheden van anderen verdragen. Jehovah heeft dit ook gedaan, wat voor velen redding heeft betekend (Rom. 2:4; 2 Petr. 3:9, 15, NW). Natuurlijk duldt hij overtredingen niet tot in het oneindige. Paulus vertelde de afgodische Atheners: „God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, maar zegt de mensen thans dat zij allen en overal berouw moeten hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld” (Hand. 17:29-31, NW). In navolging van het goddelijke voorbeeld dienen wij geduld te hebben met anderen die soms lichamelijk of geestelijk wat langzamer zijn, misschien door hun hoge leeftijd. De liefde zoekt wegen om op welwillende wijze blijk te geven van consideratie jegens anderen. Dat betekent niet dat wij ons voortdurend onrecht moeten laten welgevallen of dat wij zelf schriftuurlijke beginselen mogen overtreden. Sommige dingen kunnen echter op verschillende manieren worden gedaan, zonder dat er een bijbels beginsel bij betrokken is. Waarom zouden wij in dergelijke gevallen dan stijf en strak volhouden dat onze manier de enig juiste is? Dat zou wellicht alleen tot een liefdeloos optreden en woordenstrijd leiden en zou afbreuk doen aan ons geluk (1 Kor. 9:22, NW). Dat wij geduldig en vergevensgezind moeten zijn, werd beklemtoond door Jezus, die tot Petrus zei „niet tot zevenmaal toe, maar tot zevenenzeventig maal toe” te vergeven (Matth. 18:21, 22, NW). Wij zouden ons dus terecht kunnen afvragen: „Ben ik werkelijk geduldig? Ben ik welwillend jegens anderen? Denk ik mij in de toestand van een ander in? Ben ik vergevensgezind?” Als u lankmoedig bent en hierop Ja kunt antwoorden, moet dit facet van uw liefde helder schitteren!
6. (a) Geef voorbeelden van „menslievendheid”. (b) Waarom kunnen wij zeggen dat het leven van een christen door vriendelijkheid en menslievendheid wordt gekenmerkt?
6 Wat valt er echter van vriendelijkheid te zeggen? De liefde is vriendelijk. Vele mensen zijn buitengewoon vriendelijk en wanneer er een ramp is gebeurd, wordt er zelfs vaak heel menslievend gereageerd. De bewoners van Malta betoonden de schipbreukeling Paulus en anderen „buitengewone menslievendheid” (Hand. 28:2, NW). Dit deden zij echter niet omdat Paulus een dienstknecht van Jehovah God was; zij gaven eenvoudig blijk van liefdadigheid, zij het dan in overvloedige mate. Ook wanneer er thans rampen toeslaan, reageren velen vol „menslievendheid”. Zij helpen hun zwaar getroffen medemensen. Zo werd Nederland bijvoorbeeld in februari 1953 door een ramp getroffen toen de dijken doorbraken en het land onder water kwam te staan. Een schrijver zei in een overzicht van deze gebeurtenis en soortgelijke voorvallen: „Het komt soms voor dat het publiek te edelmoedig is. De slachtoffers van de overstroming in Nederland ontvingen voldoende dekens om er het gehele Nederlandse volk een jaar mee toe te dekken.” Wanneer hun geestelijke broeders en zusters ergens ter wereld met ontberingen te kampen hebben, zetten vriendelijkheid en liefde ware christenen tot actie aan. Er wordt op stoffelijk gebied, in de vorm van kleding en andere benodigdheden, veel geschonken door medegelovigen in niet-getroffen gebieden. Voor christenen is het betonen van vriendelijkheid en menslievendheid echter hun levenswerk, want zij doen dit niet alleen in stoffelijk maar vooral in geestelijk opzicht. Zij gebruiken hun tijd en andere middelen, en hun energie, om, als uitingen van vriendelijkheid en liefde, mensen langs geestelijke weg te helpen door middel van hun bediening. De opgedragen christen beperkt zich dus niet tot gelegenheidsfilantropie of een tijdelijke vrijgevigheid, tot „menslievendheid” van voorbijgaande aard. Vriendelijkheid en menslievendheid vormen een kenmerk van zijn leven. — 1 Tim. 4:16, NW.
7. Geef een voorbeeld waaruit de noodzaak vriendelijk te zijn, blijkt.
7 Stel nu eens dat u in de vergaderplaats van de gemeente, de Koninkrijkszaal, bent. Wat ziet u als u om u heen kijkt? U wordt begroet door glimlachende gezichten. Alleen af en toe bespeurt u even een andere gemoedstoestand. Moedig tracht uw christelijke zuster die in een verdeeld huisgezin leeft, het leed dat haar is aangedaan te verbergen. Wanneer zij thuiskomt, staan haar misschien nog meer onaangenaamheden te wachten. Wellicht gaat haar aanwezigheid op deze vreedzame, geestelijk opbouwende vergadering ten koste van niet weinig verdriet. Voordat zij van huis wegging, heeft zij gehuild vanwege haar echtgenoot, die een tegenstander is, alhoewel u dit misschien nooit te weten zult komen. Van wat een liefde en bezorgdheid zou u tegenover dit „schaapje” van God blijk geven als u haar omstandigheden kende! Wat zou uw hart naar haar uitgaan! U zou haar stellig niet negeren of in een onbezonnen ogenblik een onvriendelijk woord toevoegen. Het kan zelfs zijn dat deze zuster het nodig oordeelt haar aanwezigheid op de vergaderingen wat te beperken met het oog op de eisen die haar echtgenoot stelt, alhoewel zij het bijeenkomen met haar medechristenen niet geheel en al nalaat. Gaan wij nu op haar neerkijken? In geen geval, want als zij haar best doet, weet Jehovah dit en is hij niet ontevreden over haar. Houd in gedachten dat God ’het hart aanziet’ (1 Sam. 16:7). Het zou beslist onvriendelijk zijn aanmerkingen te maken op haar afwezigheid. Zij heeft hulp, geen ontmoediging nodig; vriendelijkheid, geen kritiek. Wanneer wij bemoedigend met haar spreken, verwarmen wij haar hart en zal zij zich werkelijk gelukkig voelen dat zij deel uitmaakt van zo’n prachtige, liefdevolle organisatie. En door vriendelijkheid te betonen, slijpen wij een ander vlakje van de edelsteen der liefde.
8. Hoe komt vriendelijkheid tot uiting in onze bediening?
8 Vriendelijkheid komt ook tot uiting wanneer wij de mensen bij het verrichten van onze bediening geduldig allerlei waarheden uitleggen, ook al valt het hun in het begin moeilijk sommige dingen te begrijpen of zich in hun leven en denkwijze door schriftuurlijke beginselen te laten leiden. Of wij nu echter thuis zijn, een aandeel hebben aan de bediening of de gemeentevergaderingen bijwonen, het is uiterst noodzakelijk van vriendelijkheid blijk te geven. Vriendelijkheid is een belangrijk aspect van onze liefde. Daarom wordt ons de dringende raad gegeven: „Wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft.” — Ef. 4:32, NW.
DE LIEFDE IS NIET JALOERS OF POCHERIG
9. (a) Hoe dienen wij te reageren wanneer iemand een verantwoordelijke positie in de gemeente wordt toevertrouwd? (b) Hoe dienen wij, omdat ’de liefde niet jaloers is’, afgunst te bezien?
9 „De liefde is niet jaloers.” Daarom zullen wij als wij liefde bezitten, niet door afgunst worden verteerd. Wij zullen onze liefde niet laten verstikken als een ander een verantwoordelijke positie in de christelijke gemeente wordt toevertrouwd. Wij zullen hem niet uit jaloezie onze actieve steun onthouden. In plaats daarvan zullen wij Jehovah ervoor danken dat onze geestelijke broeder zijn goede eigenschappen en bekwaamheden voor de vooruitgang van Gods aardse organisatie kan aanwenden. Wij zullen blij zijn om zijn succes. Wij zullen inzien wat afgunst in feite is — een zonde. De raad in Galáten 5:26 (NW) zal een plaatsje in ons hart vinden: „Laten wij niet egotistisch worden, onderlinge wedijver aanwakkerend, elkaar benijdend.”
10. Waarom zouden wij in Jehovah en niet in onszelf roemen?
10 Stel echter dat wij een verantwoordelijke positie bekleden. Hebben wij reden ons op onze talenten te beroemen? De liefde „snoeft niet”. Wij hebben niets wat wij niet hebben ontvangen (1 Kor. 13:4; 4:7, NW). Wij mogen dan herders zijn en toezicht uitoefenen, maar vergeet niet dat wij nooit onze positie als schapen verliezen wegens een dergelijke aanstelling. Als schapen dienen allen te roemen, niet in zichzelf, maar in wie dan wel? Eén Korinthiërs 1:31 (NW) geeft ons het antwoord: „Wie roemt, roeme in Jehovah.” Hoe passend is het dat alle schapen roemen in de Grote Herder van alle schapen! En waarom zouden wij niet in Jehovah roemen? Wij mogen dan planten en begieten, zoals Paulus en Apóllos, „maar God bleef het wasdom geven; zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft” (1 Kor. 3:6-9, NW). En bovendien, wie weet wat er morgen zal gebeuren? Als wij vandaag pochen en ons alleen op onszelf verlaten, kunnen de gevolgen fataal zijn. Denk aan de waarschuwing van de apostel: „Wie daarom denkt te staan, passe op dat hij niet valt” (1 Kor. 10:12, NW). Vergeet niet dat „indien iemand denkt dat hij iets is, terwijl hij niets is, . . . hij zijn eigen geest [bedriegt]” (Gal. 6:3; Rom. 11:18, NW). Als wij in Jehovah en niet in onszelf roemen, zullen wij dus liefdevol en niet trots handelen. Op die manier zullen wij nog een ander facet van de liefde slijpen en doen schitteren. Hoe dat zo?
11. (a) Hoe zou iemand er blijk van kunnen geven een „vleselijke gezindheid” te bezitten? (b) Hoe dient onze houding tegenover anderen te zijn?
11 De apostel wees er verder op dat liefde „niet opgeblazen” wordt. Wij kunnen dit facet, een van de vele aspecten van liefde niet negeren. Iemand kan te ambitieus zijn of zichzelf te gewichtig vinden. Hij kan van mening zijn dat hij in het leven van anderen allerlei dingen recht moet zetten. Om het maar ronduit te zeggen, hij vindt zichzelf misschien wel beter dan zijn naaste. Zou het hem wat dit betreft echter niet aan liefde ontbreken? Ja, want hij bezit een „vleselijke gezindheid” (Kol. 2:18, NW). Dit wil natuurlijk niet zeggen dat een opziener gelegenheden moet laten voorbijgaan om personen in geestelijk opzicht te helpen of dat ook anderen met betrekking hiertoe nalatig moeten zijn. Sommige dingen liggen echter in het persoonlijke vlak en daarmee mogen anderen zich niet bemoeien (Gal. 6:5, NW). Hierbij komt de raad in Kolossenzen 3:12 (NW) goed van pas: „Bekleedt u dan, als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid.” Controleer uw geestelijke kleding. Handel liefdevol, „met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf achtend”. — Fil. 2:3, NW.
DE LIEFDE IS NIET ONBETAMELIJK OF ZELFZUCHTIG
12. Hoe dienen wij ons te gedragen, gezien het feit dat de liefde ’zich niet onbetamelijk gedraagt’?
12 Terwijl wij dit facet van de edelsteen der liefde slijpen, doen wij er goed aan in gedachten te houden dat de liefde ’zich niet onbetamelijk gedraagt’. Dit houdt in dat wij thuis, in de gemeente en in de bediening welgemanierd zullen zijn. Wij zullen niet grof en onchristelijk zijn. Ook zullen wij niet immoreel handelen, in een zelfzuchtige poging iemand anders op het verkeerde pad te brengen (1 Kor. 10:8; 2 Petr. 2:9, 10, NW). Om juist te kunnen handelen, moeten wij echter juist denken. Onzedelijkheid moeten wij mijden. Tot de Efeziërs werd gezegd: „Laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder u zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past; ook geen schandelijk gedrag noch dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, welke dingen niet welvoeglijk zijn, doch veeleer dankzegging” (Ef. 5:3, 4; Kol. 3:5-8, NW). Christenen staan in het middelpunt van de belangstelling. Wij zijn een theatraal schouwspel voor mensen en engelen (1 Kor. 4:9, NW). Wat voor soort van rol zullen wij in het huidige drama spelen als wij vergeten ons liefdevol te gedragen, als wij Jehovah, die wij toch in de allereerste plaats dienen lief te hebben, in onze onbezonnenheid smaad aandoen? Moge dat nooit gebeuren!
13, 14. (a) Wat betekent het voor een opziener dat de liefde ’niet zelfzuchtig haar eigen belang zoekt’? (b) Welk voorbeeld mogen opzieners niet vergeten? (c) Hoe kunnen christenen liefdevol het belang van anderen zoeken?
13 De liefde ’zoekt niet zelfzuchtig haar eigen belang’. In het geval van een opziener bijvoorbeeld, betekent dit dat hij zich tot het uiterste zal inspannen. Hij moet te allen tijde te benaderen zijn. Nooit mag hij het te druk hebben om anderen te helpen. Dienen personen in de gemeente die problemen hebben welke zij niet zelf kunnen oplossen en die dus hulp nodig hebben, zich niet vrij te voelen de hulp in te roepen van de rijpe opziener? En dient hij niet liefdevol en welwillend te zijn? Denkt u eens aan Jezus. Hoe druk had hij het niet! En toch was hij voor anderen te benaderen. Hij predikte tot hen. Hij onderwees hen. Hij genas hen. Hij betoonde hun medelijden. Hij koesterde liefde voor hen! Hij stelde het volmaakte voorbeeld, een voorbeeld dat rijpe en liefdevolle opzieners niet zullen vergeten. — Matth. 4:23; Mark. 1:21, 22; 2:13; Luk. 7:13; Joh. 13:34; 15:9, 12, NW.
14 De liefde zal ons ertoe bewegen soms afstand te doen van onze eigen rechten en verdraagzaam te zijn ten aanzien van gewoonten die op zichzelf niet onschriftuurlijk zijn. Korinthische christenen vroegen zich af of het geoorloofd was vlees te eten dat in de vleeshal was gekocht maar afkomstig was van dieren die aan afgoden waren geofferd. Er was geen direct bezwaar tegen het nuttigen ervan, zolang iemand geen offermaal ter aanbidding van door de afgoden vertegenwoordigde demonengoden at. Mocht echter het eten van dergelijk vlees voor een ander een aanleiding tot struikelen zijn, dan moesten christenen zich er, zo raadde Paulus hen aan, van onthouden. Hij zei: „Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn heilzaam. . . . Een ieder blijve niet zijn eigen voordeel zoeken, maar dat van de ander” (1 Kor. 10:23-33, NW). Zo zal in deze tijd een attent christen bijvoorbeeld nalaten alcoholische dranken te gebruiken in een omgeving waar men dit ongaarne ziet. Schriftuurlijk gezien heeft hij het recht er een bescheiden gebruik van te maken, maar hij onthoudt zich ervan omdat hij voor een ander geen aanleiding tot struikelen wil zijn. Bekommer u dus om het welzijn en de opbouwing van anderen. Slijp dit facet van de edelsteen der liefde. Zoek niet zelfzuchtig uw eigen belang maar het belang en het welzijn van anderen. De liefde zal u ertoe bewegen dit alles te doen, want de liefde faalt nimmer. — Fil. 2:4, NW.
ANDERE FACETTEN VAN DE LIEFDE
15. Welk standpunt zal een rijp christen ten aanzien van toorn en het koesteren van een wrok innemen? Waarom?
15 De liefde „wordt niet geërgerd” en „rekent het kwade niet aan”. Toorn heeft niet alleen een nadelige invloed op de onderlinge verhoudingen, maar is ook schadelijk voor de gezondheid, want er wordt te veel van het hart gevergd. Salomo heeft gezegd: „Een kalm hart is het leven van het vleselijk organisme” (Spr. 14:30, NW). Sla dus acht op de raad: „Sta af van toorn en laat de grimmigheid varen, wees niet afgunstig — dat sticht louter kwaad” (Ps. 37:8). Toorn is een van de werken van het gevallen vlees (Gal. 5:19, 20, NW). En wanneer u een wrok tegen iemand koestert, berokkent u zichzelf nadeel. Het is bovendien onchristelijk (Matth. 5:22; Lev. 19:17, 18, NW). Op een keer hadden Paulus en Barnabas een meningsverschil. De breuk werd echter hersteld en zij bleven geen wrok koesteren (Hand. 15:36-41, NW). Geef dus geen voedsel aan vijandige gevoelens en wees ook niet zo onrijp naar een manier en gelegenheid te zoeken om het iemand die u heeft beledigd, betaald te zetten. Word niet geërgerd en reken het kwade niet aan. Houd in gedachten dat ook deze facetten van de edelsteen der liefde geslepen moeten worden. — Rom. 12:17, NW.
16. Waarover verheugt de liefde zich niet? Waarmee verheugt ze zich wel? Trek in verband hiermee een vergelijking tussen christenen en degenen die op het kwade uit zijn.
16 Verder heeft de apostel gezegd dat de liefde ’zich niet verheugt over onrechtvaardigheid, maar zich verheugt met de waarheid’ (1 Kor. 13:6, NW). Een christen schept geen behagen in onrecht, zelfs niet wanneer het tegenstanders wordt aangedaan (Spr. 29:27, SV). Zij die op het kwade uit zijn, Satan, de demonen en goddeloze mensen, verheugen zich echter over onrechtvaardigheid en zijn de mening toegedaan dat ’het doel de middelen heiligt’. Dit is een van de factoren geweest die in dit geslacht de afschuwelijke verwoestingen van wereldoorlogen over de aarde en haar bewoners hebben gebracht. Steden werden puinhopen, huizen louter stof, een beetje geluk veranderde in verdriet en pijn — en voor miljoenen sloeg de dood toe. Voor deze en andere oorzaken van het lijden dat over de wereld is gekomen, zijn zij die zich verheugen over onrechtvaardigheid, zij die het goede haten, verantwoordelijk. Christenen verheugen zich echter in Jehovah, in de triomf der waarheid en niet in enige vorm van onrechtvaardigheid. Daarom wacht hun een werkelijk luisterrijke toekomst. Zij zaaien liefde, geen haat, en in ruil daarvoor zullen zij Gods liefde blijven oogsten, terwijl zowel thans als in zijn beloofde nieuwe ordening geluk hun deel zal zijn. — 2 Petr. 3:11-13; Gal. 6:7-10, NW.
17. Noem één manier waarop de liefde ’alle dingen verdraagt’.
17 Ware liefde „verdraagt alle dingen”. Mochten er dus moeilijkheden rijzen, dan zullen christenen vergevensgezind zijn. Zij houden Christus’ woorden in gedachten: „Wanneer voorts uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen tussen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen” (Matth. 18:15-17, NW). Deze eerste stap tot het oplossen van geschillen, is een daad van liefde, want nu is de lucht niet vervuld van roddelpraatjes, maar wordt de overtreder zelf onder vier ogen benaderd. Zo nodig kunnen er verdere stappen worden gedaan, maar hoeveel problemen worden niet heel gemakkelijk op deze manier, door liefde, uit de weg geruimd! Ze worden nu gezien voor wat ze werkelijk zijn — onbelangrijke persoonlijke beledigingen die snel vergeven en vergeten kunnen worden. Ware christenen laten hun liefde niet falen. Zij geven er de voorkeur aan „vreedzaam te leven” en hun moeilijkheden in der minne te schikken. — 2 Kor. 13:11, NW.
18. (a) Hoe zullen wij, wanneer wij liefde bezitten, de waarheid bezien? (b) Welk standpunt dienen christenen in te nemen ten aanzien van het geestelijke voedsel dat door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt verschaft?
18 De liefde veroorlooft ons niet iets te verwerpen wat waarheid is. „De waarheid is . . . nog vreemder dan verdichtsels”, is er wel eens gezegd. Toch zal de liefde iets wat waarheid is, accepteren. Waarom? Omdat de liefde ’alle dingen gelooft’. Ondanks dat is de liefde niet onnozel of lichtgelovig. Als iets onjuist of onwaar is, zal de liefde ons niet toestaan het aan te nemen. De liefde zal ons echter wel vol waardering de waarheden in ons doen opnemen die in Gods Woord staan opgetekend. Ze zal ons ertoe bewegen het geestelijke voedsel dat door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt verschaft, te accepteren (Matth. 24:45-47, NW). Wij zullen er niet sceptisch tegenover staan. Zouden wij in dit opzicht twijfelen, dan zouden wij als de rusteloze, woelige golven van de zee zijn. Hebt u wel eens bulderende golven gezien, opgezweept wellicht door windstoten uit verschillende richtingen? Doelloos en grillig wordt het water heen en weer geslingerd. Als wij sceptisch zijn, zullen wij net als de golven zijn. Ten behoeve van ons schreef Jakobus dan ook: „Schiet iemand van u daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, . . . en ze zal hem gegeven worden. Maar hij moet in geloof blijven vragen, in het geheel niet twijfelend, want wie twijfelt, is gelijk een golf van de zee, die door de wind gedreven en heen en weer geslingerd wordt. Die mens moet feitelijk niet menen dat hij iets van Jehovah zal ontvangen.” — Jak. 1:5-8, NW.
19. De liefde „hoopt alle dingen”. Welke dingen?
19 Een christen moet tevens zijn hoop stellen in alle dingen die in Gods Woord staan. De Thessalonicenzen kregen de dringende raad: „Wat ons aangaat die tot de dag behoren, laten wij onze zinnen bij elkaar houden en het borstharnas van geloof en liefde aan hebben en als helm de hoop der redding” (1 Thess. 5:8, NW). Een soldaat die zonder goede uitrusting of zonder beschermende wapenrusting ten strijde trekt, kan nauwelijks hopen in leven te blijven. Wat voor geestelijke soldaten zullen wij zijn als onze liefde faalt? Dan zullen wij het „borstharnas van geloof en liefde” of de onontbeerlijke helm, „de hoop der redding” missen. Terecht hoopt de liefde dan ook „alle dingen”, alles wat in het Woord van God, de Heilige Schrift, staat en er werkelijk op gebaseerd is. — Joh. 17:17, NW.
20. Tot het verduren waarvan zal de liefde ons in staat stellen?
20 Een ander facet van de edelsteen der liefde is, dat ze ’alle dingen verduurt’. De liefde voor God stelt ons in staat vervolging te verduren. Zelfs nadat de apostelen gegeseld waren en oneer hadden geleden ten behoeve van Christus’ naam, bleven zij „elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Hand. 5:40-42, NW), Het lijden dat wordt teweeggebracht door vervolging, kan verduurd worden met behulp van de sterkte die God geeft (Fil. 4:13, NW). Hoe is het nu echter indien wij door God, door middel van zijn Woord of organisatie, worden bestraft? Denk dan aan deze wijze raad: „Verwerp het strenge onderricht van Jehovah niet, o mijn zoon, en heb geen afkeer van zijn terechtwijzing, omdat Jehovah terechtwijst wie hij liefheeft, zoals een vader zijn zoon in wie hij een welgevallen heeft” (Spr. 3:11, 12, NW). Laat uw liefde niet falen. Aanvaard berispingen. Zorg ervoor dat u daardoor nooit van Gods organisatie afdwaalt of dat uw liefde voor Gods organisatie of voor Jehovah zelf erdoor wordt gedood. — Ps. 141:5.
21. (a) Waarop dienen christenen zich te verlaten, willen zij liefde kunnen betonen? (b) Waarom zouden wij de liefde koesteren?
21 Toegegeven, het is niet altijd gemakkelijk liefde te betonen. Daarom moet u eraan werken en u op Jehovah’s geest verlaten. Dan zal het u mogelijk zijn liefde te betonen, want liefde is een vrucht van Gods geest (Gal. 5:22, 23, NW). Wees vastbesloten een liefde ten toon te spreiden die anderen aantrekt. En houd dit in gedachten: „Een ware metgezel heeft te allen tijde lief en is een broeder die voor een tijd van benauwdheid is geboren” (Spr. 17:17, NW). In zijn samenvatting van zijn geïnspireerde lofzang op de liefde, zegt Paulus: „Nu blijven echter geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde” (1 Kor. 13:13, NW). De liefde is de grootse hoedanigheid waarvan de christelijke gemeente is doortrokken. De liefde zal, evenals ware christenen die liefde aan den dag leggen, Armageddon overleven (Openb. 16:14, 16, NW). Houd de edelsteen der liefde dus stevig vast. Verlies ze niet. Laat ze u door niemand ontroven. Koester de liefde! Ze zal steeds een zegen blijken, voor uzelf, voor uw christelijke broeders en voor allen met wie u omgaat. Betoon niet alleen nu, maar op elk tijdstip in de toekomst liefde. Houd in gedachten — „De liefde faalt nimmer”!