Getrouwheid — een levenswijze
„Wat . . . van beheerders wordt verwacht, is, dat elkeen getrouw wordt bevonden.” — 1 Kor. 4:2.
1, 2. (a) Wat is „Old Faithful”, en hoe is hij aan zijn naam gekomen? (b) Wat wordt echter nog meer bewonderd dan de regelmatigheid van een geiser?
„OLD FAITHFUL” (Oude getrouwe) is de naam van een van de vele geisers in het Yellowstone Park in de Verenigde Staten. Hij heeft deze naam gekregen doordat hij gedurende de jaren twintig en dertig van deze eeuw min of meer regelmatig elke vijfenzestig minuten spoot. Als gevolg van dit feit werd hij een beroemde toeristische attractie.
2 Mensen bewonderen getrouwheid niet alleen in een geiser die regelmatig 38.000 liter stoom en heet water tot een hoogte van 30 tot 45 meter opspuit, maar vooral in personen die een levenswijze hebben welke hen tot betrouwbare personen stempelt. Zelfs in de zakenwereld wordt er van iemand aan wie verantwoordelijkheid is toevertrouwd, getrouwheid verwacht. Dit vormt er waarschijnlijk de reden voor waarom het Amerikaanse korps mariniers als devies de woorden Semper fidelis, „altijd getrouw”, heeft gekozen. — Vergelijk 1 Korinthiërs 4:2.
3, 4. Wie is het grootste voorbeeld van getrouwheid, en wat zijn passende symbolen van de betrouwbaarheid van zijn voornemen?
3 Wanneer het echter op het ten toon spreiden van de hoogste mate van getrouwheid aankomt, aan wie denkt u dan in het bijzonder? Natuurlijk aan niemand anders dan aan Jehovah God, de „getrouwe Schepper” van de hemel en de aarde (1 Petr. 4:19). Hoewel een geiser als een passend symbool van de getrouwheid van mensen beschouwd zou kunnen worden, vormt hij beslist een armzalige voorstelling van de onveranderlijke getrouwheid van Jehovah. Geisers verliezen na verloop van tijd allemaal hun regelmaat of worden inactief. Met Jehovah is dit niet het geval. Vandaar dat de duurzame zon en maan passender tekens zijn van de onveranderlijkheid van zijn voornemen en van zijn smetteloze betrouwbaarheid. — Ps. 89:36, 37; 104:19.
4 De mens kan zich bij het maken van plannen en bij zijn werk vol vertrouwen op de stabiliteit van de werken van de Schepper verlaten, of hij nu een groentetuin plant of een computer ontwerpt die hem naar de maan en terug zal leiden. Het spreekt vanzelf dat de mens ook oneindig veel kan leren van een getrouwe God die zo betrouwbaar is gebleken, niet alleen in wat hij heeft gezegd, maar ook in wat hij heeft gedaan. Wij lezen betreffende deze getrouwe God: „Schrijft grootheid toe aan onze God! De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” — Deut. 32:3, 4.
5. Welke eigenschap wordt er van aanbidders van God verwacht, en waar slaat hij acht op?
5 Het is alleen maar logisch te verwachten dat deze „God van getrouwheid” deze zelfde eigenschap hoopt aan te treffen onder degenen die hem waarlijk aanbidden. In feite is hij de God en Redder „in het bijzonder van getrouwen” (1 Tim. 4:10). Met zijn volmaakte waarnemingsvermogen onderscheidt de levende God Jehovah nauwkeurig de oprechte krachtsinspanningen van degenen die trachten hem te dienen. Zijn ogen zijn geopend om alle wegen van de mensenzonen te zien en aan hem moet rekenschap afgelegd worden (Jer. 32:19; Hebr. 4:13). In Spreuken wordt terecht gezegd: „De ogen van Jehovah zijn op elke plaats, terwijl ze de slechten en de goeden gadeslaan.” — Spr. 15:3.
6. Wat dienen wij ons met het oog hierop af te vragen?
6 Jehovah’s liefdevolle zorg en waakzaamheid in het belang van het welzijn van zijn volk treden duidelijk aan het licht. In het besef van dit feit, dat de liefdevolle Schepper zich volledig bewust is van wat zowel de goeden als de slechten doen, dient men zich terecht af te vragen: ’Indien Jehovah van zijn volk getrouwheid verwacht, beziet hij mij dan als zo’n aanbidder? Wordt mijn levenswijze door getrouwheid gekenmerkt? Hoe kan ik weten of hij mij goedkeurt?’
EEN GETROUWE MAATSTAF
7. Welk wetstelsel of welke maatstaf heeft Jehovah voor de mensheid in het algemeen beschikbaar gesteld?
7 Is het niet redelijk te veronderstellen dat de God van getrouwheid een wetstelsel of een maatstaf zou hebben op grond waarvan zijn aanbidders zouden kunnen weten wat juist en wat verkeerd is, goed en kwaad, waar en onwaar? Ja, inderdaad. En meer dan dat, de God van orde en vrede heeft werkelijk zo’n goddelijke maatstaf, namelijk de bijbel, tot onderricht en leiding van de gehele mensheid verschaft. Geen enkel ander leerboek is op zo’n wereldomvattende schaal verspreid of is voor de grote meerderheid van de mensheid toegankelijk. — 1 Kor. 14:33.
8, 9. Waarom is het niet altijd gemakkelijk getrouw aan Gods Woord vast te houden?
8 Welnu, hoe laat uw levenswijze zich vergelijken met de levenswijze die in de Schrift wordt goedgekeurd? U behoeft in uw onvolmaaktheid niet ontmoedigd te zijn wanneer u wordt geconfronteerd met de volmaakte maatstaven die in Gods Woord zijn uiteengezet. De bemoedigende woorden van Psalm 103:14 luiden: „Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn.” Jehovah is zich bewust van onze overgeërfde onvolmaaktheden. Zijn eisen overtreffen nooit onze mogelijkheden om eraan te voldoen.
9 Niettemin is het niet altijd gemakkelijk aan een getrouwe handelwijze vast te houden; dit is vooral thans het geval, nu het onder de mensen populair is te doen wat goed is in hun eigen ogen en de weg van de wereld te gaan. Er wordt echter aangemoedigd tot eenvoudige, van ganser harte geschonken getrouwheid, ongeacht hoe groot de beproeving is.
10, 11. (a) Moeten wij noodzakelijkerwijs grote beproevingen en moeilijkheden ondergaan om onze getrouwheid te bewijzen? Illustreer dit. (b) Hoe kunnen wij in ons dagelijkse leven het beginsel toepassen dat Jezus met betrekking tot getrouwheid vermeldde, en met welke heilzame resultaten?
10 Aan de andere kant is het niet altijd noodzakelijk iets groots te doen om onze getrouwheid te bewijzen of om Jehovah’s zegen en goedkeuring te genieten. Jehovah heeft Adam en Eva in de hof van Eden niet aan een grote beproeving onderworpen. De eenvoud van die beproeving waarbij het eerste mensenpaar was betrokken, vormt een uitstekend voorbeeld van het beginsel dat ruim vierduizend jaar later door Gods eigen Zoon werd geuit, namelijk: „Wie getrouw is in het geringste, is ook getrouw in veel, en wie onrechtvaardig is in het geringste, is ook onrechtvaardig in veel.” — Luk. 16:10.
11 Thans, ongeveer negentienhonderd jaar nadat die woorden werden geuit, zijn ze nog even waar als ooit, terwijl dit beginsel onder ware aanbidders van Jehovah God in elk facet van het leven van toepassing is. Men merkt het vaak op in de kleine dingen die iemand elke dag doet en die de goedheid weerspiegelen van een hart dat loyaal en trouw is jegens Jehovah. Misschien wordt er nooit van u verlangd dat u een standpunt inneemt waarin u volgens waarnemers een in het oog springende getrouwheid ten toon spreidt. Maar uw standvastigheid in het doen van wat juist is en uw geregeldheid en betrouwbaarheid in kleine dingen zullen een voortreffelijk getuigenis en bewijs vormen van uw diepe waardering voor de goddelijke maatstaven van wat waar en getrouw is. Degenen die zelfs in kleine dingen getrouw zijn, worden door ’Jehovah beveiligd’. — Ps. 31:23.
12. Beschrijf hoe tijd en omstandigheden met deze kwestie van getrouwheid in verband staan.
12 Men behoeft dus geen belangrijke positie in de christelijke gemeente te bekleden om Jehovah’s zegen te genieten die hij op degenen uitstort die getrouw zijn. In uw dagelijkse activiteiten, of hierbij nu zakelijke aangelegenheden betrokken zijn of genoegens, en of u nu onder anderen verkeert of alleen bent, zullen getrouwheid en rechtschapenheid van uw zijde een weerspiegeling vormen van de God die rechtvaardig en getrouw is. Evenals in het geval van het tonen van volharding, is er ook tijd voor nodig om getrouwheid te tonen. Het betekent elke dag opnieuw de waarheid te beoefenen en gehoorzaamheid aan schriftuurlijke wetten en beginselen tot uw levenswijze te maken. Op zijn beurt zal Jehovah u zegenen, zoals er geschreven staat: „Een man van getrouwe daden zal vele zegeningen verkrijgen.” — Spr. 28:20.
13, 14. (a) Waarnaar dienen wij de mate van onze getrouwheid af te meten? (b) Wat zijn enkele van de terreinen waarop wij onze getrouwheid jegens Jehovah kunnen toetsen?
13 Wanneer u een ogenblikje terugblikt, denkt u misschien dat er in uw leven niets is gebeurd wat werkelijk van groot belang was. Volgens de wereldse maatstaven op het gebied van prestaties en succes hebt u misschien niet iets werkelijk groots tot stand gebracht. Maar wiens wegen tracht u na te volgen? Aan wiens maatstaven tracht u te voldoen? Indien u een levensbericht hebt opgebouwd waaruit blijkt dat u Jehovah wenst te behagen, zal dit niet snel door die God van getrouwheid vergeten worden.
14 Sta hier eens een ogenblik bij stil en denk na. Hoe bezien anderen u? Welke reputatie geniet u onder uw leeftijdgenoten en metgezellen? Merken zij dat u iemand bent die zijn woord strikt nakomt? Hebt u de reputatie van iemand die zijn schulden betaalt en die de gedragslijn volgt om in alles prompt te zijn? Misschien is het een kwestie van geregeld in de Koninkrijksdienst uit te trekken en op de vergaderingen voor aanbidding te zijn. Dit zijn ogenschijnlijk misschien kleine dingen, maar ze zouden ertoe kunnen leiden dat anderen u als een getrouw persoon bezien. Welnu, als anderen hebben opgemerkt wat voor levenswijze u volgt, heeft uw Vader in de hemel dit dan niet eveneens gezien en opgemerkt?
SPEELT NATUURLIJKE BEKWAAMHEID EEN ROL?
15, 16. (a) Hoe zou bekwaamheid gedefinieerd kunnen worden, en staat ze ook in verband met het uitkiezen van ouderlingen in de gemeente? (b) Welke belangrijker hoedanigheden, behalve natuurlijke bekwaamheden, moeten aangestelde ouderlingen nog meer hebben?
15 Bekwaamheid wordt wel het vermogen genoemd om iets tot stand te brengen. Er bestaat geen twijfel over dat natuurlijke geschiktheid een grote zegen kan zijn. Maar vormt natuurlijke bekwaamheid het belangrijke aspect waarnaar God onder zijn dienstknechten uitziet?
16 Het is waar dat er bij het uitkiezen van ouderlingen in de gemeente aandacht wordt geschonken aan bekwaamheid. Sommigen kunnen in bepaalde opzichten begiftigd zijn. Om een ouderling te kunnen zijn, moet men bijvoorbeeld „bekwaam [zijn] om te onderwijzen” (1 Tim. 3:2). Hierbij is echter meer betrokken dan natuurlijke bekwaamheid. Een bekwame onderwijzer in de gemeente dient een nauwkeurige kennis te bezitten. Hij moet het waarom en waarvoor van de dingen weten en een diep inzicht in de Heilige Schrift bezitten. En om een doeltreffende onderwijzer te kunnen zijn, moet hij behalve kennis te bezitten, bovendien tactvol en geduldig zijn en belangstelling hebben voor andere mensen. De apostel Paulus instrueerde Titus oudere mannen aan te stellen, waarbij hij verklaarde dat een opziener „stevig [moet vasthouden] aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn kunst van onderwijzen, opdat hij in staat is zowel te vermanen door de gezonde leer als de tegensprekers terecht te wijzen” (Tit. 1:9). Zulke personen vertrouwen niet op hun natuurlijke bekwaamheden maar zien voor leiding bij het verlenen van hulp aan anderen in de gemeente naar hun Grote Onderwijzer op.
17. Waarvoor moeten personen met natuurlijke bekwaamheden en speciale talenten op hun hoede zijn?
17 Voor het verrichten van bepaalde andere soorten van werk in de gemeente is vaak een mate van bekwaamheid nodig. De resultaten die worden geboekt dienen echter niet slechts aan persoonlijke bekwaamheden of talenten te worden toegeschreven. Degenen die met natuurlijke bekwaamheden zijn gezegend, dienen er zelfs voor op te passen zich niet op hun eigen verstand te verlaten maar veeleer op Jehovah te steunen en hem te vragen hun schreden te richten (Spr. 3:5, 6). Waarneming zal gewoonlijk aantonen dat degenen die onder ons als ouderlingen dienst verrichten, en anderen die hard werken, hiervoor door ijverige studie en door toepassing van het geleerde bekwaam zijn geworden. Zij hebben een tijdlang nauwkeurig aandacht geschonken aan zichzelf en aan hun onderwijs en hebben hun oren naar Gods onderricht geneigd. Zij hebben de wens gekoesterd zijn werk te doen zoals hij dit gedaan wil hebben, en het is prijzenswaardig te zien hoe zij toelaten dat Jehovah hun tijd en talenten op verscheidene manieren ter bevordering van zijn aanbidding gebruikt.
18. Beschouwt God ouderlingen en dienaren in de bediening als mannen die een grotere getrouwheid in de gemeente bezitten? Leg dit uit.
18 Welnu, hoe beziet God degenen die als aangestelde opzieners dienst verrichten? Beziet hij hen als kostbaarder dan anderen? Als getrouwer dan anderen? Neen, het is goed de dingen in hun juiste verhouding te blijven bezien. Degenen die zijn uitgekozen om opzicht te hebben, bevinden zich in werkelijkheid in hun positie om als slaven of dienstknechten dienst te verrichten, en in die hoedanigheid moeten zij hun bekwaamheden en talenten ten volle gebruiken om hun getrouwheid te bewijzen. De voorrechten die zij genieten, hebben zij niet in de eerste plaats te danken aan wat of wie zij zijn. Zij bevinden zich veeleer in hun respectieve posities wegens een noodzaak die door de Koninkrijksverkondigers is geschapen. Gehoorzaam aan de raad van Jezus verrichten zij dienst voor degenen in de gemeente wiens slaven zij zijn (Luk. 22:26; Gal. 5:13). Getrouwe opzieners erkennen dat hun werk verband houdt met hun medeverkondigers van het goede nieuws, die allen kostbaar zijn in Gods ogen wanneer zij hun getrouwheid tonen.
19. Wat wordt er derhalve van aangestelde opzieners in de christelijke gemeente verwacht?
19 De verantwoordelijkheid en administratieve taken van een beheerder vormen een passende illustratie van de bediening van een christelijke opziener. Getrouwheid vormt een strikt vereiste voor hen, zoals wordt beklemtoond door wat de apostel Paulus aan de Korinthiërs schreef toen hij zei: „Wat . . . van beheerders wordt verwacht, is, dat elkeen getrouw wordt bevonden” (1 Kor. 4:2). Deze zelfde apostel schreef aan Titus: „Want een opziener moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn . . . gastvrij, iemand die het goede liefheeft, gezond van verstand, rechtvaardig, loyaal, zelfbeheersing hebbend” (Tit. 1:7, 8). Hieruit volgt dus dat welke natuurlijke of verworven bekwaamheid een beheerder ook mag hebben, deze pas van werkelijke waarde voor God is wanneer ze gepaard gaat met de onvervalste eigenschap getrouwheid. Zelfs David, die een afbeelding vormde van Christus Jezus, heeft gezegd: „Mijn ogen zijn op de getrouwen der aarde, opdat zij bij mij wonen. Wie op een onberispelijke wijze wandelt, díe zal mij dienen.” — Ps. 101:6.
20. Waarom vormt getrouwheid, en niet bekwaamheid, het vereiste dat Jehovah van degenen die door hem worden goedgekeurd, verwacht?
20 Bekwaamheid is iets dat men als een gave van Jehovah kan ontvangen. In Exodus lezen wij bijvoorbeeld hoe Jehovah aan bepaalde personen die aan de bouw van de schitterende tabernakel in de wildernis werkten, wijsheid, verstand en kennis schonk. (Zie Exodus 35:30–36:1.) Getrouwheid is echter niet iets dat God aan iemand geeft. Ook is ze geen eigenschap die wordt geërfd of die men automatisch bij de doop ontvangt. Er moet aan gewerkt worden en ze moet tot ontwikkeling worden gebracht. Het vergt tijd, moeite en volharding om een bericht op te bouwen dat van iemands levenswijze getuigt. Het staat aan de aanbidder zelf dit bericht ten toon te spreiden wanneer hij zijn werk doet en zich getrouw van zijn beheer kwijt. — 1 Petr. 4:10.
DE BELANGRIJKHEID VAN BESCHEIDENHEID
21. Welke raad geeft de bijbel wanneer het op roemen aankomt?
21 Wanneer het op een juiste beoordeling van onszelf aankomt, geeft Jehovah de volgende voortreffelijke raad: „Wijsheid is bij de bescheidenen” (Spr. 11:2). Iemand die bescheiden met God wandelt, beseft dat hij ongeacht zijn bekwaamheid of prestaties in zichzelf niets heeft om op te pochen. Indien hij wenst te roemen, laat hij zich dan beroemen op de wonderbare God die hij dient. De bijbel spoort hiertoe aan wanneer hij zegt dat iemand zich niet op zichzelf of op zijn sterkte of rijkdom dient te beroemen. Laat hij zich veeleer beroemen op het feit dat hij Jehovah als een God van liefderijke goedheid, gerechtigheid en barmhartigheid kent. — Jer. 9:23, 24.
22, 23. (a) Hoe dienen wij eventuele materiële bezittingen van ons te beschouwen? (b) Hoe dienen wij onszelf, na alles gedaan te hebben wat in ons vermogen lag, niettemin te bezien? (c) Wat zal iemand ervan weerhouden zich te vervelen en zich ontmoedigd te voelen?
22 Sommigen hebben misschien wat meer van de goederen van deze wereld dan anderen. Sommigen behoren ogenschijnlijk misschien tot een hogere maatschappelijke rang in het leven. In bijzonder rechtstreekse bewoordingen worden christenen echter onderricht niet overmoedig te zijn en geen vertrouwen te stellen in de dingen die zij bezitten, maar hun redding veeleer met vrees en beven te bewerken (Luk. 12:15; Fil. 2:12). Deze aanbevolen levenswijze betekent geheel en al in de zuivere aanbidding op te gaan en rijk te zijn in voortreffelijke werken. — 1 Tim. 6:17-19.
23 Welke bronnen van bestaan of welke talenten wij ook mogen bezitten, ze dienen alle als een schat bezien te worden die wij beheren en die tot Gods eer en heerlijkheid gebruikt dienen te worden. Deze zienswijze zal ons ertegen beschermen opgeblazen te worden wegens onze prestaties in het dienen van Jehovah. Een voortreffelijke houding die iedereen dient aan te kweken nadat hij gedaan heeft wat hem werd toegewezen, wordt weerspiegeld door de woorden: „Wij zijn onnutte slaven. Wij hebben gedaan wat wij moesten doen” (Luk. 17:10). Wanneer wij God dienen zoals hij dit voorschrijft, en dit vreugdevol en bereidwillig en op een betrouwbare wijze doen, ongeacht of wij nu prominent zijn of niet, is dit hem aangenaam. Niemand dient echter een gevoel van frustratie of nutteloosheid te hebben, ook al is het dagelijkse werk in bepaalde opzichten steeds weer hetzelfde of eentonig. Houd in gedachten dat Jehovah van zijn dienstknechten blijft verwachten dat zij zich in welk werk maar ook dat hij hun te doen geeft, altijd getrouw betonen.
24. Welk nut heeft de raad in Romeinen 12:16 voor degenen die Jehovah getrouw dienen?
24 Een nauwkeurige kennis van Gods wegen draagt ertoe bij dat wij nederig blijven en voorkomt dat wij op hoge dingen gaan zinnen (Rom. 12:16). Het beschermt ons ertegen ons te beroemen op wat wij hebben gedaan en helpt ons getrouw de aandacht te vestigen op de Bron van goedheid en grootheid. Indien iemand prominent is, laat dit dan zo zijn wegens loyale dienst voor de ware God en omdat hij zich onzelfzuchtig ten behoeve van anderen inzet. Wij dienen ernaar te verlangen een gunstige naam bij Jehovah te bezitten doordat wij een reputatie wegens getrouwheid genieten — dat is de levenswijze die door God wordt goedgekeurd. — Pred. 7:1.
EEN GOEDE NAAM BIJ JEHOVAH BEZITTEN
25. Welke verzekering hebben wij dat de twaalf apostelen na Pinksteren van het jaar 33 G.T. allen tot de dood toe getrouw zijn gebleven?
25 Ook al maakt de bijbel na Pinksteren in het jaar 33 G.T. geen melding van de meesten van de twaalf apostelen en ook al is er geen bijbels bericht voorhanden over de wijze waarop zij stierven, behalve van Jakobus en een profetische verklaring betreffende Petrus, duiden de bewijzen erop dat zij hun getrouwheid allen tot de dood bewaard hebben. Wij kunnen er zeker van zijn dat zij „alles” wat zij bezaten ten behoeve van de heilige dienst voor de levende God hebben ingezet. En wij kunnen er ook zeker van zijn dat Jehovah geen van hen heeft vergeten. Als een blijvend getuigenis van hun getrouwheid staan hun namen op de fundamenten van het Nieuwe Jeruzalem gegraveerd. — Openb. 21:14.
26. Welke aanmoediging kunnen „oude getrouwen” aan hun jongere broeders en zusters geven?
26 Er zijn thans veel „oude getrouwen” met de christelijke gemeenten verbonden die vele jaren achtereen ondanks allerlei moeilijkheden onwrikbaar getrouw aan Jehovah zijn gebleven. Nu worden zij oud en zwak, terwijl velen van hen niet in staat zijn zware verantwoordelijkheden in de gemeente te aanvaarden. Maar wat is het een zegen hen in ons midden te hebben! Hun liefde en ijver vormen voor medeverkondigers een aansporing om met het werk van de Heer voort te gaan. Hoewel sommigen erg beperkt zijn in lichamelijke kracht, is het aanmoedigend te zien hoe zij toch enige energie opsparen voor de christelijke vergaderingen en de velddienst.
27, 28. (a) Welke waardevolle dienst verrichten de zusters in de gemeenten? (b) Beschrijf hoe het menselijke lichaam een goed voorbeeld van de christelijke gemeente vormt.
27 Bovendien zijn er veel vrouwen in de gemeenten, en dezen komen er niet voor in aanmerking als ouderlingen of dienaren in de bediening dienst te verrichten. Ook zij zijn heel erg nodig en zij vormen een grote hulp om het „goede nieuws” van het Koninkrijk in de gehele wereld te prediken voordat het einde komt. Wij worden herinnerd aan Psalm 68:11, 12: „Jehovah zelf geeft het woord; de vrouwen die het goede nieuws vertellen, zijn een groot leger. . . . Wat haar betreft die thuis blijft, zij deelt in de buit.”
28 Er moeten door de verschillende organen van het menselijke lichaam vele functies worden verricht. Zo zijn er ook in de christelijke gemeente verscheidene taken die door verschillende personen verricht kunnen worden. Niemand dient zich overbodig te voelen of dient tegen een ander te zeggen: „Ik heb u niet nodig.” De gehele gemeenteregeling heeft ten doel rijpe christenen voor Gods heerlijkheid voort te brengen. — 1 Kor. 12:4-7, 21, 22.
29. Wat wordt er tot stand gebracht wanneer allen in de gemeente in vrede en eenheid samenwerken? Illustreer dit.
29 Er worden geweldige resultaten geboekt wanneer zowel oud als jong ijverig samenwerkt om zich te kwijten van de opdracht het Woord te prediken. U zou een sprankje belangstelling kunnen opwekken door iemand ertoe aan te moedigen een bijbels studiehulpmiddel te lezen. Na verloop van tijd geeft iemand anders het zaadje van belangstelling misschien water. Weer een ander verzorgt het misschien af en toe en God blijft het wasdom geven (1 Kor. 3:6). Zo kan het gebeuren dat u later, misschien jaren later, op een congres aan deze persoon — nu uw geestelijke broeder of zuster — wordt voorgesteld! Indien er dus tijd voor nodig is om de resultaten van onze prediking te zien, dient dit ons niet te ontmoedigen tot iedereen te spreken die wij ontmoeten, terwijl wij dit doen uit een hart dat vervuld is van liefde voor Jehovah (Rom. 10:10). U kunt ook vrienden en buren voor de boodschap over onze God Jehovah interesseren door hen uw zuivere christelijke gedrag te laten gadeslaan. — 2 Petr. 3:11, 12.
30. Waartoe dienen wij vastbesloten te zijn nu wij op de drempel van Har–mágedon staan?
30 Het is wonderbaarlijk in deze „laatste dagen” te zien dat zo velen zich tot rechtvaardigheid en de dienst van onze God keren en hun leven aan het doen van de goddelijke wil opdragen. Het duurt niet lang of wij zien hen op hun beurt anderen helpen een liefde voor Jehovah te ontwikkelen. Het is bijzonder vreugdevol een aandeel, ook al is het maar een heel klein aandeel, te mogen hebben aan dit bijeenvergaderingswerk dat in alle delen der aarde plaatsvindt. Nu wij op de drempel van Har–mágedon staan en de onvergelijkelijke zegeningen zien die binnenkort zullen volgen, is het niet de tijd met spijtgevoelens terug te blikken. Het is er de tijd voor om een voortreffelijke reputatie van getrouwheid op te bouwen, want dat verwacht God van degenen die hebben besloten hem van ganser harte te dienen.
31. Wat is verkieslijker dan materiële rijkdommen, en hoe kan deze verkregen worden?
31 Alle rijkdommen die men zou kunnen vergaren, kunnen met geen mogelijkheid vergeleken worden met de naam en reputatie die men bij zijn Schepper, de Levengever, opbouwt. „Een goede naam is verkieslijk boven grooten rijkdom” (Spr. 22:1, Leidsche Vertaling). Mogen wij, met de bijbelse maatstaf om ons te helpen goed van kwaad te onderscheiden, ijverig een levenswijze volgen die door God wordt goedgekeurd, namelijk een levenswijze van getrouwheid.
[Illustratie op blz. 749]
Aangezien Jehovah de hoogste mate van getrouwheid ten toon spreidt, zijn de zon en de maan passende symbolen van de onveranderlijkheid van zijn voornemen