-
Voordeel trekken van „één middelaar tussen God en de mensen”De Wachttoren 1980 | 15 februari
-
-
geestelijke Israël het Nieuwe Jeruzalem zijn waarin Jezus Christus als Koning zal regeren over de in leven gebleven „grote schare” en alle menselijke doden die een opstanding hebben ontvangen tot leven op een paradijsaarde. — Openb. 21:2-24.
-
-
Ondraaglijke smart veroorzaakt door lasterlijke tongenDe Wachttoren 1980 | 15 februari
-
-
Psalmen
Ondraaglijke smart veroorzaakt door lasterlijke tongen
HEILZAME woorden kunnen iemand opbouwen en aanmoedigen. Een geïnspireerde spreuk verklaart: „Aangename woorden zijn een honingraat, zoet voor de ziel en genezing voor de beenderen” (Spr. 16:24). Honing smaakt goed en geeft de hongerige persoon een snelle verkwikking. Aangename woorden kunnen net zo verkwikkend zijn voor het fysieke organisme, want ze kunnen iemand in een gelukkige gemoedstoestand brengen. Wanneer iemand vrolijk, opgewekt is, staat hij gewoonlijk meer rechtop en is zijn tred veerkrachtig.
Wanneer mensen echter het voorwerp van lasterlijke taal worden, kan dit ondraaglijke smart voor hen tot gevolg hebben. Dit ervoer de psalmist. Hij bad of hij bevrijd mocht worden van de ruïnerende invloed van de leugenachtige tongen die tegen hem in beweging waren. In Psalm 120:1, 2 lezen wij: „Tot Jehovah riep ik in mijn nood, en hij antwoordde mij voorts. O Jehovah, bevrijd mijn ziel toch van leugenlippen, van de bedrieglijke tong.”
De leugenachtige woorden van de lasteraars waren als pijlen die van de boog van een krijgsman worden afgeschoten. Als brandende kolen wakkerden deze leugenachtige woorden het vuur van twist en onenigheid aan. Zou dit nadelige spreken echter tot onbepaalde tijd voortduren? Neen, want de psalmist zag vol vertrouwen uit naar een dag van afrekening, zoals hij met de volgende woorden te kennen gaf: „Wat zal men u geven, en wat zal men u toevoegen, o gij bedrieglijke tong? Gescherpte pijlen van een sterke man, met brandende kolen van de bremstruiken” (Ps. 120:3, 4). Daar de psalmist zijn smeekbede tot Jehovah had gericht, zou de Allerhoogste degene zijn die de lasterlijke tongen van de goddelozen tot zwijgen zou brengen. De lasterlijke tong zou rampspoed over zichzelf brengen. Hij zou tot zwijgen worden gebracht door pijlen van een krijgsman en door Gods vurige oordeel, dat te vergelijken is met houtskool gemaakt van het hout van bremstruiken, dat met een intense hitte brandt.
Ondertussen bleef de psalmist hevig de smart voelen die het leven te midden van haatdragende mensen met zich brengt, en hij vergeleek deze situatie met die van een inwonende vreemdeling te midden van de barbaren van Mesech en de woeste, nomadische tentbewoners van Kedar. „Wee mij,” roept hij uit, „want ik heb als vreemdeling vertoefd in Mesech! Ik heb verwijld bij de tenten van Kedar.” — Ps. 120:5.
Omdat de psalmist reeds te lang had vertoefd te midden van degenen die vrede haten, verlangde hij naar rust. Maar de goddelozen gunden hem die rust eenvoudig niet. Zij stonden altijd klaar om ruzie met hem te maken. De psalmist zegt verder: „Te lang heeft mijn ziel verwijld bij hen die vrede haten. Ik ben voor vrede; maar als ik spreek, zijn zíj voor oorlog.” — Ps. 120:6, 7.
Indien wij evenals de psalmist voor vrede zijn, dienen wij onze tong in bedwang te houden en anderen geen verdriet
-