Een woord zou voldoende moeten zijn
„EEN goed verstaander heeft maar een half woord nodig”, luidt een bekend spreekwoord. Een goed verstaander is namelijk een verstandig mens, iemand die met een ontvankelijke geest naar raad of een correctie luistert en geen vooroordelen koestert. Hij overweegt wat hij hoort en corrigeert zijn denkwijze. Hij handelt op grond van beginselen en feiten, ofte wel: waarheid. Iemand die tactieken zoals druk of bedreiging gebruikt, zal geen succes hebben bij een verstandig persoon.
De bijbel geeft deze gedachte met iets andere woorden weer: „Een bestraffing maakt een diepere indruk op wie verstand heeft, dan een verstandeloze honderd maal te slaan.” — Spr. 17:10.
Als iemand die verstandig is, een fout begaat, en dit onder zijn aandacht wordt gebracht, ziet hij onmiddellijk in welk een schade zijn fout kan veroorzaken of reeds veroorzaakt heeft, en vooral hoe deze zijn verhouding tot God in gevaar kan brengen. Hij reageert niet verontwaardigd of boos, en ook negeert hij degene die hem bestraft niet, ten einde hierdoor de indruk te wekken dat hij in de kwestie juist heeft gehandeld. Iemand die verstandig is, wordt door een bestraffing onmiddellijk in zijn geweten geraakt. Daarna hoeft er niets meer gedaan te worden, aangezien zijn geweten hem ertoe zal aanzetten moeite te doen om de kwestie indien mogelijk in het reine te brengen. Hij zal ook trachten vergeving te krijgen van degene die hij onrecht heeft aangedaan en van God.
David, die tot koning van het Israël uit de oudheid was gezalfd, heeft bij veel gelegenheden getoond dat hij een verstandig man was. Toen hij door zijn bittere vijand, de regerende koning Saul, werd achtervolgd, bevond de koning zich tweemaal in zijn macht. David weerhield zich er echter van Saul te doden en liet de kwestie in Gods handen (1 Sam. 24:2-7; 26:5-11). Ook bij een andere gelegenheid betoonde David zich verstandig. Nabal, een bijzonder hardvochtig en slecht man, had David ernstig onrecht aangedaan. Toen David onderweg was om zich op Nabal te wreken, kwam Nabals vrouw Abigaïl hem tegemoet. Zij vestigde zijn aandacht op het feit dat hij in groot gevaar verkeerde bloedschuld op zichzelf te laden door de kwestie in eigen handen te nemen en alle mannen van Nabals huishouding te doden. ’Wacht totdat God gerechtigheid oefent’, smeekte zij. David reageerde hier gunstig op en uitte zijn waardering jegens God en Abigaïl dat hij ervoor gespaard was gebleven als gevolg van zijn eigen verkeerde denkwijze rampspoed over zichzelf te brengen (1 Sam. 25:20-35). Opnieuw gaf David er blijk van een verstandig man te zijn toen hij Mefibóseth, de zoon van zijn vriend Jonathan, met vriendelijkheid bejegende, hoewel Mefibóseth een kleinzoon van zijn vijand Saul was. — 2 Sam. 9:1-7.
Later brak er een tijd aan dat David bestraft moest worden. Hij had in de overspelige affaire met Bathséba ernstig tegen God en zijn naaste gezondigd. Toen God de profeet Nathan naar hem toe stuurde, die Davids schuld door middel van een illustratie onder zijn aandacht bracht, reageerde David onmiddellijk met te zeggen: „Ik heb tegen Jehovah gezondigd” (2 Sam. 12:13). De eenenvijftigste en tweeëndertigste psalm onthullen hoe diep David door Nathans bestraffing werd getroffen. David had geen slagen nodig; slechts een bestraffing om hem tot bezinning te brengen en hem zijn fout te doen inzien, was voldoende.
DE DWAZE PERSOON
Aan de andere kant is een dwaas persoon (niet slechts iemand die onwetend is) iemand die niets begrijpt van de verhouding waarin hij tot zijn naaste en tot God staat. Hij kan zelfs een zekere kennis hebben van Gods Woord, maar hij bezit er geen waardering voor of heeft geen evenwichtige zienswijze. Woorden van raad, en zelfs van bestraffing, doen hem niets. Wanneer er een beroep wordt gedaan op zijn geweten, brengt dit hem er niet toe zijn fout te erkennen en te herstellen. Al wordt hij honderd maal geslagen, dit zal hem niet veranderen. Hij heeft geen achting voor God of voor andere personen en denkt alleen maar aan zichzelf. Zijn hart verhardt zich en zijn geweten wordt door zijn verzet tegen bestraffingen en slagen dichtgeschroeid. „De wijze vreest en keert zich af van slechtheid, maar de verstandeloze wordt verbolgen en is vol zelfvertrouwen”, zegt de wijze schrijver van Spreuken. — Spr. 14:16.
Farao van Egypte was zo’n verstandeloos iemand. De plagen die hem troffen, brachten hem er alleen maar toe de koppigheid van zijn hart te openbaren en zijn vastbeslotenheid te vergroten, totdat dit uiteindelijk tot zijn eigen vernietiging leidde. — Ex. 11:9, 10; 14:5-9; Ps. 136:15.
EEN TEGENSTELLING
De apostel Petrus en de verrader Judas verschaffen een goede tegenstelling tussen een verstandig mens en iemand die verstandeloos of dwaas is. Jezus had tot Petrus gezegd dat hij zijn Heer driemaal zou verloochenen (Luk. 22:31-34). Toen Jezus later door de hogepriester werd verhoord, verloochende Petrus de Heer inderdaad, maar onmiddellijk daarna, toen Petrus zag hoe Jezus hem betekenisvol aankeek, ging hij naar buiten en weende bitter (Luk. 22:54-62). Hoewel Petrus veel pijn ondervond van wat hem door een ’blik’ duidelijk werd gemaakt, trok hij hier voordeel van. Zijn intense, diep uit zijn hart komende reactie hierop hielp hem later een krachtige steun voor zijn broeders te zijn.
Hier staat tegenover dat Judas, hoewel hij ongeveer twee jaar met Jezus en de apostelen samen was geweest en onderricht en correctie van Jezus had ontvangen en zijn wonderbare werken had gezien, niet in zijn hart werd geraakt. Alle genezingen die Jezus had verricht en de vriendelijkheid van zijn opleiding en strenge onderricht oefenden geen invloed op hem uit. Integendeel, hij verhardde zich steeds meer omdat hij zijn hebzuchtige verlangen voedde, door van het geld te stelen dat Jezus en de apostelen voor hun uitgaven en voor hulp aan de armen hadden gereserveerd (Joh. 12:6; 13:29). Hoe ontbrak het Judas aan waardering! Toen Jezus, op de laatste avond vóór zijn dood, tegen hem zei: „Wat gij doet, doe dat met nog meer spoed”, reageerde Judas niet zoals Petrus op slechts één blik van Jezus had gereageerd (Joh. 13:27). Hij ging ermee voort vastbesloten zijn goddeloze plan ten uitvoer te brengen. Zelfs toen zijn zonde hem kwelde, ging hij niet in gebed tot God, en ook ging hij niet naar de apostelen, maar hij keerde terug naar de misdadigers aan wie hij Jezus had verraden. Hij trachtte kruiperig hun de 30 zilverstukken terug te geven, alsof dat de zware schuld die op hem rustte, ook maar in enig opzicht kon verlichten. Omdat hij door de medeplichtigen aan zijn misdaad werd afgewezen en verworpen, ging hij naar buiten en hing zichzelf op.
Deze voorbeelden tonen duidelijk aan hoe belangrijk het is er altijd moeite voor te doen verstandig te handelen en met een ontvankelijke geest naar dringende verzoeken, terechtwijzingen en zelfs een „woord” van bestraffing van de zijde van anderen die hulp willen bieden, te luisteren. Niet alleen ondervindt iemands verhouding tot God en zijn metgezellen er schade van wanneer hij in gebreke blijft diep door een bestraffing getroffen en bewogen te worden, maar deze houding kan ook tot de ergst mogelijke toestand leiden: een verhard hart en een ongevoeligheid voor zelfs disciplinaire ’slagen’ of moeilijkheden die hem tot bezinning hadden moeten brengen. Als er geen krachtige stappen worden gedaan om de toestand te herstellen, zal zijn houding tot zijn eigen volledige ondergang leiden.