In eer samenwonen
„Hoe goed en aangenaam is het wanneer broeders in eenheid te zamen wonen!” — Ps. 133:1, NW.
1. Wie komt alle eer toe, en waarom?
JEHOVAH komt alle eer, lof en heerlijkheid toe, en wel omdat hij almachtig is en in die positie een volmaakte rechtschapenheid handhaaft. Zijn beginselen zijn rechtvaardig, hetgeen ook van zijn wetten en oordelen gezegd kan worden, en hij bewaakt ze vol ijver, zonder er in zijn loyaliteit aan deze beginselen één jota van af te wijken. Ze zijn hem zo kostbaar, dat hij zich er niet alleen zelf aan houdt, maar ook van zijn legerscharen engelen en zijn getrouwe dienstknechten op aarde eist dat zij in overeenstemming met deze beginselen leven.
2. Wat werd er van degenen die in het hemelse rijk vertoefden geëist, en wat gebeurde er met degenen die hiervan afweken?
2 Evenals degenen die in Jehovah’s tegenwoordigheid in het hemelse rijk in eer samenwonen, een goede reputatie dienen te genieten, legt hij zijn schepselen op aarde een zelfde verantwoordelijkheid op. Toen degene die Satan werd, tegen de eervolle atmosfeer waarin alle hemelse legerscharen vertoefden, in opstand kwam, werd er in de hemelen van rechtschapenheid afgeweken. Als gevolg hiervan werd Satan, ter bestemder tijd, verwijderd, terwijl zijn naam nu een slechte reputatie geniet. — Openb. 12:9.
3. (a) Waarom dient men een goede naam als iets dierbaars te beschouwen? (b) Over welke hoedanigheden beschikt de bezitter van een goede naam?
3 Daar een goede reputatie in Gods Woord als een vereiste wordt genoemd, dient deze ook onder de mensen als iets uitermate dierbaars te worden beschouwd en te worden nagestreefd. In Spreuken 22:1 lezen wij: „Een goede naam is verkieslijker dan veel rijkdom”. Wij kunnen hieruit opmaken dat Jehovah zeer veel waarde hecht aan een goede naam. Men kan zulk een naam verkrijgen door een voorbeeldige handelwijze aan de dag te leggen, want iemand die oprecht is, is eerbaar en houdt zich aan rechtvaardige beginselen. Het is derhalve duidelijk dat iemand die een goede naam bezit, betrouwbaar, loyaal, getrouw en standvastig is — waardoor wordt aangetoond dat hij zich voor Jehovah’s aangezicht lofwaardig gedraagt.
4. (a) Welke maatstaven zal een man met een goede reputatie najagen? (b) Wat gebeurt er met degene die deze maatstaven niet eerbiedigt, en welke uitwerking heeft zijn handelwijze op het christelijke lichaam?
4 De christelijke bedienaar van het evangelie houdt zich in alle facetten van het leven aan eervolle maatstaven. Ze worden in de christelijke gemeente, in de huwelijksverhouding, in transacties met zakenpartners en met andere leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, ja, wat dat aangaat ook ten aanzien van de mensen in de wereld, geëerbiedigd. De christen is met andere woorden in al zijn betrekkingen een achtenswaardig man. Wanneer men zich niet aan eervolle beginselen houdt of wanneer ze worden geschonden, komen er al gauw moeilijkheden, en als men deze laat bestaan, leiden ze tot rampspoedige gevolgen. Doet men deze beginselen geweld aan, zoals in het geval van overspel, perversiteiten, fraude in het zakenleven, leugens of smaad, dan zijn de gevolgen rampspoedig. Door Jehovah’s wet te negeren en verachtelijke dingen te beoefenen, handelt men in strijd met Gods maatstaven. Men doet hierdoor Jehovah God, de christelijke gemeente waarmee men is verbonden, zijn vrienden en zichzelf oneer aan, hetgeen tot gevolg heeft dat men uit de gemeente wordt verwijderd. Het is dus niet alleen een vereiste om verenigd, eervol en in harmonie samen te wonen, maar dit wordt door degenen die Jehovah met exclusieve toewijding dienen, ook als iets uitermate dierbaars beschouwd.
5. (a) Welke verhouding dient er tussen de leden van een gemeente te bestaan? (b) Hoe bleef Christus Jezus in eenheid met zijn Vader?
5 Wanneer een groep getrouwe christelijke bedienaren van het evangelie in een gemeente is bijeenvergaderd, vormt de verhouding waarin de leden tot elkaar staan, een waar beeld van samenwerking. De gemeente kan met het lichaam worden vergeleken, dat uit vele delen is samengesteld. Wanneer de verschillende delen of leden functioneren zoals door het hoofd wordt aangegeven, kan men verwachten dat er wonderbaarlijke dingen tot stand worden gebracht, aangezien elk lid in zijn werkzaamheid hetzelfde doel voor ogen houdt. De gezamenlijke krachtsinspanningen van de zijde van alle leden kunnen met een volledig en algeheel respect voor de positie van een ander samengaan. Het gaat er voornamelijk om de leiding van het hoofd te volgen. Hoe het hoofd geëerd moet worden, werd duidelijk door Christus Jezus toegelicht toen hij, in Johannes 5:30, betreffende zijn positie voor het aangezicht van Jehovah God — die hij altijd als zijn hoofd erkende — zei: „Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch den wil van Hem, die Mij gezonden heeft”. En in Johannes 8:29 zei hij nog: „Ik doe altijd wat Hem behaagt”. In het geval van Christus Jezus waren er dus absoluut geen uitzonderingen op de volledige eenheid die er tussen hem en zijn Vader bestond, zodat er waarlijk gezegd kan worden dat ’zij in eenheid en eer te zamen woonden’.
6. (a) Welk eervolle beginsel wordt in de theocratische organisatie gehandhaafd? (b) Welke raad gaf Paulus de gemeenteleden en de opzieners in dit opzicht?
6 Hetzelfde beginsel wordt in de theocratische organisatie erkend wanneer men er blijk van geeft het juiste respect voor autoriteit te hebben en er de juiste eer aan te schenken. De christelijke gemeente vormt in geen enkel opzicht een democratische regeling, want ze is volledig theocratisch, terwijl de dienaren in een geestelijk ambt daarin door Jehovah’s geest, via zijn organisatie, in dienstposities zijn aangesteld. De apostel Paulus heeft raad verstrekt over de wijze waarop de gemeenteleden zich met de goddelijke beginselen van opzicht in overeenstemming dienen te brengen. Hij verzocht hen „achting te hebben voor hen die onder u hard werken, de leiding over u hebben in de Heer en u vermanen, en hun om hun werk meer dan buitengewone attentie in liefde te geven”, en dit niet wegens de persoon die de positie bekleedt, maar wegens de positie zelf. Ware christelijke bedienaren van het evangelie zorgen ervoor dat er aan de positie een juiste eer en een juist respect wordt geschonken. Paulus gaf nog meer raad ten behoeve van opzieners toen hij zei: „Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen”. Wanneer de gemeente-opziener zijn positie van toezicht op juiste wijze behartigt, zal hij niet overeenkomstig zijn eigen ideeën of instructies te werk gaan maar slechts de instructies ten uitvoer brengen die in Jehovah’s Woord, de bijbel, staan opgetekend, en ook zoals hij door middel van Gods organisatie, onder wiens bestuur hij staat, wordt geleid. In alle opzichten houdt hij als een uitdrukking van de liefde die hij voor zijn broeders en zusters koestert, eervol toezicht op hen. Dit kan ook een onzelfzuchtige uitdrukking van liefde worden genoemd doordat hij het vreugdevol doet, en niet alsof het een last voor hem is. — 1 Thess. 5:12, 13, NW; Hebr. 13:17; 1 Petr. 5:2.
BROEDERSCHAP
7. Welke juiste gevoelens dienen christelijke bedienaren van het evangelie ten opzichte van elkaar in de gemeente te koesteren?
7 Christelijke bedienaren van het evangelie zullen niet alleen op juiste wijze instructies van de opzieners aannemen, maar zij zullen jegens hun broeders en zusters, met wie zij voortdurend in de gemeente omgaan, ook liefde, respect en consideratie aan de dag leggen. Met nadruk verklaarde de psalmist: „Zie! hoe goed en aangenaam is het dat broeders in eenheid te zamen wonen!” (Ps. 133:1, NW) Het is zeer juist dat men elkaar met respect en consideratie bejegent. Voor de in de wereld voorkomende gedachte dat men zich door gemeenzaam te zijn, de minachting van anderen op de hals haalt, is in de structuur van Jehovah’s organisatie geen plaats. Een werkelijk vertrouwelijke omgang met elkaar dient christenen dichter bij elkaar te brengen, hen verdraagzamer jegens elkaar te maken wat het over het hoofd zien van tekortkomingen betreft en ertoe te leiden dat zij elkaar de minder belangrijke met de persoon verbonden eigenschappen die elk in zijn onvolmaaktheid bezit, vergeven. — Kol. 3:13.
8. (a) Hoe dienen geschillen tussen gemeenteleden te worden beslecht? (b) Welke illustratie vormt voor ons een goed voorbeeld? Verklaar dit.
8 Mocht er onder broeders en zusters toch tweedracht ontstaan, dan wordt deze voor de betrokken personen in een geest van verdraagzaamheid en bedachtzaamheid opgelost. Zij vermijden het hierbij de situatie of de omstandigheden te verergeren. Laten wij als een voorbeeld van de juiste handelwijze in dergelijke aangelegenheden, eens de ervaring van Abraham en Lot bezien. Toen zij in hun nieuwe gebied rondtrokken, ontstond er een twist tussen de herders van Abrahams kudde en die van Lots kudde. Het was noodzakelijk voor hen uit elkaar te gaan en elk een stuk van het land te nemen. Merk nu eens op welk een edelmoedige regeling Abraham Lot voorstelde. Hij zei: „Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u, en tussen mijn herders en uw herders, want wij zijn mannen broeders. Ligt het gehele land niet voor u open? Scheid u toch van mij af; hetzij naar links, dan ga ik rechts, hetzij naar rechts, dan ga ik links”. „Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag, dat de gehele streek van den Jordaan rijk aan water was; voordat de HERE Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Zoar toe als de hof des HEREN, als het land Egypte. Dus koos Lot voor zich de gehele streek van den Jordaan, en Lot brak op naar het Oosten; en zij scheidden van elkander. Abraham bleef wonen in het land Kanaän en Lot vestigde zich in de steden van de Streek [het zuidelijke Jordaangebied]” (Gen. 13:8-12). Hierdoor wordt aangetoond dat Abraham niet in de eerste plaats zijn eigen belangen op het oog had, maar dat hij de moeilijkheden op een vriendschappelijke wijze wilde oplossen. Wanneer er onder broeders en zusters een onenigheid of een geschil beslecht moet worden, zouden zij er goed aan doen deze illustratie in gedachten te houden. Het vermijden van onenigheid en een vijandige gezindheid in de gemeente, is voor de gezondheid en de groei van de gemeente van het grootste belang.
9. Welke raad gaf Paulus toen hij bemerkte dat er tweedracht bestond in Korinthe? in Rome?
9 Toen de apostel Paulus op zekere keer in Korinthe aankwam, trof hij er een onaangename situatie aan, daar er onder enkelen in de gemeente tweedracht bestond. Sommigen verklaarden dat zij van Paulus waren, anderen zeiden dat zij van Apóllos waren, anderen van Céfas en weer anderen van Christus. Paulus zei: „Mij is . . . omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de huisgenoten van Chlóë, dat er twisten onder u zijn”. „Doch ik vermaan u, broeders, bij den naam van onzen Here Jezus Christus, weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen” (1 Kor. 1:10, 11). Wanneer er verschil van mening bestaat, dient de oorzaak van de moeilijkheid te worden opgespoord, zodat deze verwijderd kan worden. Paulus gaf de Romeinen de raad: „Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen. Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen”. En als een verdere waarschuwing zei Paulus: „Ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. Want zulke lieden dienen niet onzen Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen”. Dit is een goede raad waardoor wij op onze hoede zijn. Let goed op of er moeilijkheden zijn en zorg dat deze verdwijnen, zodat de eenheid van de gemeente gehandhaafd blijft. — Rom. 12:17, 18; 16:17, 18.
HET BIJLEGGEN VAN GESCHILLEN
10. Wat dient een christelijke bedienaar van het evangelie te doen wanneer hij een grief heeft tegen zijn broeder?
10 Wanneer er tussen broeders en zusters verschil van mening bestaat, wanneer men iemand onrecht heeft aangedaan of wanneer een broeder of zuster zijn of haar medechristen een zonde ziet bedrijven, of een grief tegen iemand heeft, dient hij of zij persoonlijk naar de betrokkene toe te gaan en de aangelegenheid met hem of haar te bespreken. Dit is in alle opzichten schriftuurlijk, daar ons de raad wordt gegeven: „Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen”. Wat een verstandige en logische manier om geschillen bij te leggen! Wanneer er tussen twee personen een grief bestaat, komt het maar al te vaak voor dat een van hen de aangelegenheid met vele anderen gaat bespreken. Deze handelwijze is niet overeenkomstig de christelijke maatstaven. Zelfs wanneer hij naar de schuldige persoon was gegaan en deze niet naar hem had geluisterd, zou het voor hem niet op zijn plaats zijn geweest er op uit te trekken om de aangelegenheid met hen te bespreken die er niet bij zijn betrokken. Onder zulke omstandigheden is het juist ’een of twee [rijpe broeders] mee te nemen, opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vaststa’. Wanneer deze methode faalt, leg de zaak dan aan de gemeente voor. — Matth. 18:15-17.
11. Hoe dient de onrecht aangedane persoon de overtreder, wanneer deze vergeving wenst te ontvangen, te behandelen, en dit zelfs wanneer het een herhaling betreft?
11 Een ware christen zal zijn fout inzien en de onrecht aangedane broeder of zuster om vergiffenis vragen. Wat dient een gemeentelid te doen wanneer hem door dezelfde persoon weer onrecht wordt aangedaan? Dan is het juist dezelfde procedure te herhalen, terwijl de overtreder wederom om vergiffenis kan vragen. Kan deze, nadat hij iemand — wellicht onopzettelijk — opnieuw heeft gekwetst of iets heeft aangedaan, om vergiffenis blijven vragen? Kan een broeder of zuster verwachten dat hem of haar bij meer dan één gelegenheid door een medechristen vergiffenis wordt geschonken? Ja, zeer zeker! Vraag uzelf — in de erkenning dat u ook een zondaar bent en vele fouten begaat — eens af: Zou ik willen dat mij maar één keer vergeving werd geschonken? In dit licht zal de verongelijkte persoon de verontschuldigingen van de overtreder accepteren. Betreffende dit speciale punt vroeg de apostel Petrus: „Meester, hoeveel keer moet ik mijn broeder als hij tegen mij zondigt, vergeven? Tot zevenmaal toe?” „Jezus zei tot hem: ’Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zevenenzeventig maal toe’”. — Matth. 18:21, 22, NW.
12. (a) Waarom zou het verkeerd zijn wanneer een beledigde persoon tegen een broeder of zuster die zijn verontschuldigingen heeft aangeboden of de zaak anderszins in orde heeft gebracht, blijft uitvaren? (b) Waarom dient men zulk een zaak als afgehandeld te beschouwen?
12 Het is dus duidelijk dat de onjuist behandelde persoon de verontschuldigingen van degene die hem onrecht heeft aangedaan, móet accepteren en daarmee de zaak als afgedaan moet beschouwen. Zou hij dit niet doen, dan zou hij niet in eenheid met zijn broeder of zuster samenleven. Wanneer hij ermee zou doorgaan hem of haar de les te lezen en de verontschuldigingen of herstelde situatie niet zou willen aanvaarden en aan anderen zou blijven vertellen hoe onrechtvaardig hij is behandeld, zou hijzelf een overtreder van Gods rechtvaardige beginselen worden. Ons wordt gezegd: „Als er geen hout is, dooft het vuur; waar geen lasteraar is, komt de twist tot rust” (Spr. 26:20). Hierdoor wordt te kennen gegeven dat men een zaak die op juiste wijze is afgehandeld, als beëindigd moet beschouwen. Wanneer de vlam van het vuur voortdurend wordt aangewakkerd, zullen hier nog meer moeilijkheden en twist uit voortspruiten, waardoor Gods beginselen betreffende eenheid en hoe men in eer moet samenwonen, worden vertreden, want „zoals de kolen den gloed en hout het vuur doen opvlammen, zo een twistziek man den strijd” (Spr. 26:21). Ook al was zo iemand oorspronkelijk onjuist behandeld, dan zal hij toch onder de lasteraars worden gerekend, en de bijbel zegt duidelijk: „De woorden van den lasteraar zijn als lekkernijen; zij glijden immers af naar de schuilhoeken van het hart. Zilverglazuursel op een potscherf, zo zijn brandende lippen en een boos hart” (Spr. 26:22, 23). Aangezien men aan iemands uiterlijk niet kan zien wat er in hem omgaat, zou zich onder die onschuldig aandoende buitenkant wel eens een slecht hart kunnen bevinden. Wanneer een overtreder op juiste wijze vergeving heeft trachten te verkrijgen, wanneer de verongelijkte persoon recht is wedervaren en wanneer men de zaak verder laat rusten, is het iets eervols getwist te laten uitsterven. Dan is het mogelijk eervol samen te wonen.
ZICH INLATEN MET ANDERMANS ZAKEN
13. Waarom is het een deugd zich met zijn eigen zaken bezig te houden?
13 Zich met zijn eigen zaken bezighouden, is een deugd onder christelijke bedienaren van het evangelie. Geef er blijk van respect en liefde voor elkaar te bezitten en de eenheid in de organisatie te bevorderen. „Het is een eer voor een man twist te doen ophouden: maar elke dwaas zal zich met andermans zaken inlaten”. Ongeveer duizend jaar nadat deze verklaring werd gedaan, werd aan de christenen te Thessaloníca een overeenkomstige raad gegeven: „Want wij horen dat zekeren onder u wanordelijk wandelen, in het geheel niet werkend maar zich inlatend met wat hen niet aangaat”. Gesnuffel in andermans zaken is erg hinderlijk. Ja, het houdt hier vaak niet mee op, en wanneer dit het geval is, wordt er twist door veroorzaakt. — Spr. 20:3, AV; 2 Thess. 3:11, NW.
14. Wat kan er gebeuren wanneer bedienaren van het evangelie hun tijd niet gebruiken om zich op juiste wijze van hun bedieningsplichten te kwijten, en welke raad gaven Paulus en Petrus in dit verband?
14 Dit komt vaak voor bij mensen die niet genoeg te doen hebben of die zich niet dermate met het bedieningswerk bezighouden dat hun tijd helemaal nuttig wordt besteed. Wanneer mensen tijd overhebben, kan het gebeuren dat er moeilijkheden ontstaan. Juist wegens dit gevaar in de vroege christelijke gemeente, schreef Paulus: „Terzelfder tijd leren zij [jonge weduwen] ook zonder bezigheid te zijn en in ledigheid bij de huizen rond te slenteren, ja, niet alleen zonder bezigheid, maar ook als kletsers over anderen en als personen die zich met andermans zaken inlaten, pratend over dingen waarover zij niet behoren te praten”. Laten wij met het oog hierop allen Petrus’ gezonde raad ter harte nemen. „Niemand van u lijde . . . als iemand die zich met andermans zaken bemoeit”. Wij hebben een overvloed aan raadgevingen die toelichten hoe verstandig het is druk met ons bedieningswerk bezig te zijn; anders zijn wij licht geneigd juist datgene te doen waartegen wij zijn gewaarschuwd en waardoor wij de harmonie en eenheid van Jehovah’s organisatie in gevaar zouden brengen. — 1 Tim. 5:13; 1 Petr. 4:15; 2 Thess. 3:11, NW.
EER BINNEN DE GEZINSKRING
15, 16. (a) Welke positie bekleedt de echtgenoot en vader in het christelijke gezin? (b) Wat is de juiste plaats van de echtgenote in de gezinseenheid?
15 In voorbijgegane tijden was het patriarchale bestuur een regeling die onder Jehovah’s toezicht stond. Onder deze regeling was de echtgenoot (en vader) verplicht zijn gehele gezin in overeenstemming met Gods wet te onderrichten. Zolang alle leden van het gezin de instructies in acht namen en ze gehoorzaam volgden, zou er een harmonieuze gezinseenheid bestaan. Het gezin kan in dit opzicht met een kleine organisatie worden vergeleken. — Hebr. 7:4; Hand. 7:8; 2:29, SV.
16 In de gezinsregeling bekleedt de echtgenote ook een zeer achtenswaardige positie. Zoals in 1 Petrus 3:5, 6 onder onze aandacht wordt gebracht, werd dit door heilige vrouwen uit de oudheid geïllustreerd: „Aldus tooiden zich ook weleer de heilige vrouwen, die hoopten op God, onderdanig aan haar mannen, zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde; en haar dochters zijt gij, als gij goed doet”. Ook de plaats die een vrouw als helpster inneemt, is eervol, zoals door de schrijver van de Spreuken wordt bevestigd: „Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. Zij houdt toezicht op den gang van haar huishouding”. — Spr. 31:11, 12, 26, 27.
17. Welke omstandigheden dienen er in de gezinseenheid te bestaan?
17 Wanneer de ouderlijke autoriteit op juiste wijze wordt uitgeoefend en de kinderen erop reageren door deze te erkennen en zich er in overeenstemming mee te brengen, ziet men een gezin zoals Jehovah zich dit had voorgenomen. Men zal zich ook ten opzichte van degenen die zich buiten Jehovah’s organisatie bevinden, eervol gedragen. Allen zullen er nauwlettend op toezien dat zij geen blaam werpen op de hoge maatstaven en beginselen van Jehovah’s Woord. — Ef. 6:1-3.
18. (a) Hoe kan een gezinseenheid, doordat men nalaat zijn kinderen streng te onderrichten, in gevaar worden gebracht? (b) Tot in welke mate dienen ouders op de activiteiten van hun kinderen toezicht te houden?
18 Door geen disciplinaire maatregelen te nemen wanneer kinderen hier aanleiding toe geven, zijn ouders niet alleen achteloos ten opzichte van hun theocratische verplichtingen, maar brengen zij uiteindelijk ook schade toe aan het christelijke welzijn van het kind. „Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande” (Spr. 29:15). Wanneer ouders nalaten hun kinderen streng te onderrichten wanneer dit nodig is, zouden zij de gezinseenheid in gevaar kunnen brengen. De ouders dienen erop toe te zien dat hun kinderen hun bedieningsplichten op juiste wijze behartigen, de vergaderingen bezoeken om het juiste onderricht te ontvangen en thuis een bijbelstudie volgen waardoor de geestelijke vooruitgang van het gezin bevorderd zal worden, terwijl zij tevens toezicht moeten houden op de ontspanning van hun kinderen. Wanneer kinderen het druk hebben, zullen zij waarschijnlijk niet in moeilijkheden geraken. Op de ontspanningstijd dienen ouders net zo’n streng toezicht uit te oefenen als op andere activiteiten. Ook op de omgang van de kinderen dient te worden gelet. Iedereen, zowel jong als oud, kan zeer sterk door de personen met wie hij omgaat en de dingen waar hij mee te maken heeft, worden beïnvloed. Er bestaat een gezegde onder de mensen: ’Zeg mij wie uw vrienden zijn, en ik zeg u wie gij zijt’. Wanneer kinderen vriendjes en vriendinnetjes hebben wier gewoonten niet verenigbaar zijn met de hoge maatstaven van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, zullen zij spoedig slechte praktijken en ideeën overnemen. Laten wij acht slaan op de volgende krachtige raad: „Wordt niet misleid. Slechte omgang verderft nuttige gewoonten”. Omgekeerd kunnen wij zeggen dat nuttige gewoonten tot de redding van het gezin leiden. Wanneer iemand door slechte omgang is verzwakt, dient er, zoals door de volgende woorden wordt aangetoond, onmiddellijk te worden opgetreden om de dwalende te herstellen: „Begint op een rechtvaardige manier nuchter te worden en bedrijft geen zonde, want sommigen hebben geen kennis Gods. Dit zeg ik u om u te beschamen”. Aangezien dit in werkelijkheid profetisch is met betrekking tot hetgeen er kan gebeuren wanneer slechte omgang wordt toegestaan, dienen ouders zulke struikelblokken van het levenspad van hun kinderen te verwijderen. Door deze juiste handelwijze zullen de zegeningen van het gezin toenemen. — 1 Kor. 15:33, 34, NW.
MORALITEIT
19. (a) Hoe zou een rein bericht van een christen bezoedeld kunnen worden? (b) Welke vereisten zijn er op een ongehuwd persoon — ongeacht hoeveel tijd hij aan de bediening besteedt — van toepassing?
19 Een christen kan vele, vele jaren lang een reine en eervolle handelwijze volgen en geheel en al volgens Jehovah’s hoge en verheven beginselen leven. Daarna kan hij door één daad van immoraliteit zijn mooie bericht vernietigen en zijn plaats in de Nieuwe-Wereldmaatschappij, en zelfs zijn leven, in gevaar brengen. Laten wij onszelf niet misleiden en deze zeer dwaze handelwijze volgen. Door een daad van hoererij of overspel schendt men zijn christelijke rechtschapenheid en de opdrachtsgeloften die men zijn God heeft gedaan. Laten wij een rein leven leiden, een leven zonder blaam dat vrij is van de strikken van de bevrediging van zelfzuchtige verlangens en van een teugelloos leven, hetgeen in deze twintigste eeuw zo’n veel voorkomend verschijnsel is. De ongehuwde staat wordt in dit verband in de bijbel zeer geprezen en als de betere handelwijze beschouwd, omdat een ongehuwde in zijn dienst voor Jehovah onverdeeld is. Dit waarborgt echter niet dat hij niet een handelwijze zal volgen die tot immoraliteit leidt. Hij dient er nauwlettend op toe te zien hoe hij wandelt, zodat hij er niet toe komt zich aan een losbandig gedrag over te geven. „Indien zij [ongehuwde personen] zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden”. Niet iedereen kan dus in zijn leven plaats maken voor deze gave van de ongehuwde staat. Het is waar dat een ongehuwde meer tijd en energie aan de bediening zal kunnen besteden, maar ongeacht hoeveel hij van zijn tijd aanbiedt, dit alles is nutteloos wanneer hij zich er niet van kan weerhouden een onzedelijke handelwijze te volgen. Hoererij van de zijde van iemand die niet gehuwd is, kan — zoals duidelijk in Gods Woord wordt aangetoond — niet worden goedgekeurd, ongeacht welke positie hij bekleedt of hoeveel tijd hij aan de bediening besteedt. „Met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man”. — 1 Kor. 7:2, 9.
20. Aan welke maatstaf dienen gehuwden te voldoen?
20 Het huwelijkscontract tussen de man en de vrouw is door Jehovah ingesteld. Hij heeft de maatstaf in het leven geroepen dat het huwelijkscontract niet verontreinigd mag worden. Als een bevestiging hiervan staat er in Hebreeën 13:4 opgetekend: „Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen”. — 1 Thess. 4:3; 1 Kor. 6:15-18.
21. Op grond waarvan is iemand voor een opgedragen christen een aanvaardbare huwelijkspartner?
21 Om in eer samen te wonen, moet men ook aan de voorwaarden voldoen die Jehovah in het leven heeft geroepen ten einde vast te stellen of het huwelijk dat de christen die zich aan Hem heeft opgedragen, wenst te sluiten, wel aanvaardbaar is. De krachtige waarschuwing om afgescheiden van de wereld te zijn, geldt ook voor de huwelijksverhouding, daar wij „alleen in de Heer” dienen te trouwen. Hierdoor wordt voor een christelijke getuige die van plan is te trouwen, een vereiste vastgesteld. Wanneer een man met een vrouw gaat trouwen, dient zij hier derhalve als een vrouw die zich heeft opgedragen, voor in aanmerking te komen. Een opgedragen vrouw dient er zeker van te zijn dat haar aanstaande echtgenoot volgens dezelfde maatstaf een aanvaardbare partner is. Hierdoor toont men een juist respect voor Jehovah, die het huwelijk heeft ingesteld. Wil een huwelijk ten volle eervol zijn, dan moeten beide partijen zich aan Jehovah hebben opgedragen. Dit vormt er echter niet het einde van, daar men zich in de huwelijksverbintenis goed moet blijven gedragen, wil deze tot eer strekken van Jehovah, die haar heeft ingesteld.
ZAKELIJKE BETREKKINGEN
22, 23. Hoe dient de houding van de werknemer ten opzichte van de werkgever te zijn? de houding van de werkgever ten opzichte van de werknemer?
22 Ook in de verhouding tussen werkgever en werknemer — en dit speciaal wanneer zij dienstknechten van Jehovah zijn die zich aan Hem hebben opgedragen — dient het gedrag eervol te zijn. De betrekking welke er tussen hen bestaat, dient oprecht te zijn, terwijl het gedrag van hen beiden gepast moet zijn voor getrouwe christenen. Betrouwbaarheid in zakenrelaties is een deugd. Deze verhouding kan echter worden geschaad — hetgeen ook vaak gebeurt — wanneer een van beiden, louter en alleen omdat zij een geloofsverwantschap bezitten, van de ander profiteert. Af en toe hoort men een christen zeggen: ’Ik werk voor een van Jehovah’s getuigen en kan het daarom wel een beetje kalm aan doen. Ik hoef helemaal niet hard te werken en ik kan elk ogenblik wanneer ik maar wil mijn ontslag nemen’. Is deze gedachte van de zijde van een werknemer juist? Absoluut niet, want een werkgever heeft recht op een volledige en eerlijke werkdag, en dit geldt vooral wanneer de werknemer in een verbondsverhouding tot Jehovah staat. Wanneer een werknemer die zich aan Jehovah heeft opgedragen, voor zo iemand werkt, dient hij er zelfs op toe te zien dat hij zijn christelijke broeder, door de gehele dag te werken, al het werk geeft waarvoor hij wordt betaald.
23 Omgekeerd is dit ook het geval, dus wanneer de werkgever, enkel en alleen omdat hij een dienstknecht en medegetuige van Jehovah in dienst heeft, van de werknemer zou profiteren. Paulus sprak over de juiste verhouding die er tussen hen dient te bestaan en zei: „Gij Meesters, geeft uw slaven wat recht is en billijk . . . ook gij [hebt] een Meester”. Hierop wordt ook in de wet van Mozes de nadruk gelegd, waar wij lezen: „Ge moogt een . . . dagloner, uw broeder zowel als een vreemdeling, . . . niet te kort doen. Ge moet hem iedere dag zijn loon uitbetalen”. Ware christenen volgen dus de eerlijke gedragslijn die de verhouding tussen werkgever en werknemer moet beheersen. — Kol. 4:1; Deut. 24:14, 15, PC.
24, 25. (a) Door welke beginselen moet een christen zich in zakelijke aangelegenheden laten leiden? (b) Wat dient te worden vermeden, en waarom?
24 In andere zakelijke betrekkingen, waar niet noodzakelijkerwijs een werkgever of een werknemer bij is betrokken, bestaan bepaalde juiste beginselen waardoor christenen zich te allen tijde laten leiden ten einde te vermijden dat de eervolle positie die zij voor het aangezicht van God en de mensen innemen, in gevaar wordt gebracht. Dit geldt voor het doen van zaken, bij het verkopen van verschillende gebruiksvoorwerpen of het tot stand brengen van andere transacties. Wanneer men iets verkoopt, moet men de volle maat geven, zoals in de wet aan de Israëlieten werd voorgeschreven: „Gij zult in uw buidel geen tweeërlei gewicht hebben, een groot en een klein. Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine. Gij zult een vol en zuiver gewicht hebben; gij zult een volle en zuivere efa hebben, opdat gij lang leeft in het land, dat de HERE, uw God, u geven zal. Want ieder die deze dingen doet, ieder die onrecht doet, is den HERE, uw God, een gruwel” (Deut. 25:13-16). In het zakenleven dient een christen derhalve altijd eervol te werk te gaan, en dit niet alleen onder degenen die hetzelfde kostbare geloof bezitten, maar in zijn omgang met iedereen. Dit wordt met de volgende woorden in Micha 6:11, 13, 16 (PC) duidelijk gemaakt: „Zou Ik de bedrieglijke weegschaal onschuldig verklaren, en de buidel met valse gewichten? Daarom ben Ik begonnen, u te slaan, en u te vernielen om uw zonden!” „Opdat Ik u prijs geef aan de vernieling, uw burgers aan spot, en gij de hoon van de volken zoudt dragen!”
25 Praktijken die in strijd zijn met de zedenleer zijn een gruwel in Jehovah’s ogen, en als iemand zich binnen de structuur van de theocratische organisatie aan dergelijke praktijken schuldig zou maken, dienen er strenge maatregelen te worden genomen, in de hoop dat de kwaaddoener door een dergelijke kastijding van zijn eigenzinnige handelwijze doordrongen wordt en degene die bedrog pleegt, hierdoor gered wordt. Wanneer er anderzijds geen berouw wordt getoond en men het kwaad zelfs blijft bedrijven, moet de schuldige uit de Nieuwe-Wereldmaatschappij worden verwijderd. De reputatie van christenen in zakelijke verhoudingen moet derhalve absoluut betrouwbaar zijn, zodat er nooit reden toe zal bestaan de rechtschapenheid van degenen die zich loyaal aan Gods Woord houden, in twijfel te trekken.
26. Hoe beschouwt de Nieuwe-Wereldmaatschappij Jehovah’s beginselen in haar relaties met anderen, en om welke reden?
26 De Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen handelt in al haar zakelijke betrekkingen in overeenstemming met Jehovah’s maatstaven en bewaakt ze ijverig, zodat ze niet in een ongunstig daglicht wordt geplaatst, hetgeen haar tot oneer zou strekken. Door de Watch Tower Bible and Tract Society wordt een voor iedereen voorbeeldig gedrag gedemonstreerd, hetgeen tot gevolg heeft dat dit genootschap een zeer goede reputatie geniet wat het doen van zaken in deze wereld betreft. Dezelfde hoge maatstaf dient door de individuele leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen te worden aangehouden, zodat er geen smaad op Jehovah’s reine organisatie en op een ieder van de leden ervan afzonderlijk, wordt geworpen. Wordt er inbreuk op gemaakt, dan betekent dit niet alleen oneer voor de betreffende christen, maar voor de Nieuwe-Wereldmaatschappij in haar geheel.
27. Hoe werd er in Damascus over Ananías gesproken, en waarom was dit zo eervol?
27 Wij treffen in de bijbel enkele zeer mooie voorbeelden aan van afzonderlijke christenen die een uitstekende reputatie genoten, zodat wij hier ons voordeel mee kunnen doen. Er wordt ons over een getrouwe christen, Ananías, verteld dat hij „een godvruchtig man naar de wet” was, „van wien alle Joden, die daar woonden, een goed getuigenis gaven”. Dit is des te eervoller wanneer wij in aanmerking nemen dat hij een christen was en er door de jóden zo goed over hem werd gesproken. — Hand. 22:12.
28. Wat voor soort van reputatie genoot Cornelius niet alleen in Cesaréa maar in de gehele natie?
28 Toen Cornelius de waarheid van Gods Woord zocht, was ook hij een man die in de plaats waar hij woonde, in zeer sterke mate de algemene achting genoot. „Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, en vrezende God, en die goede getuigenis heeft van het ganse volk der Joden”. Hieruit blijkt stellig dat hij van een onbesproken gedrag was, daar er, ondanks dat hij een Romeinse soldaat was, op een lofwaardige wijze door de joden over hem werd gesproken. — Hand. 10:22, SV.
29. Hoe weten wij dat Daniël een eervol man was?
29 Het gedrag van de profeet Daniël was als voorbeeld volkomen in overeenstemming met de zedenleer. Er werd over hem gezegd dat het onmogelijk was iets tegen hem te vinden waarvoor een rechtvaardige wet kon worden ingeschakeld op grond waarvan hij in de gevangenis geworpen kon worden. „Wij zullen tegen dezen Daniël geen enkelen grond voor een aanklacht vinden, tenzij wij iets tegen hem vinden in den dienst van zijn God”. Om hem „te krijgen”, moesten deze kwade lieden onheil stichten op gezag van de wet en koning Darius een geschreven bevel laten tekenen op grond waarvan de gebeden en smeekbeden die Daniël tot Jehovah opzond, een overtreding van de wet van de Meden en Perzen zouden vormen. — Dan. 6:5-9.
30. Hoe dient een christen zich volgens Petrus onder wereldlingen te gedragen, en waarom is het verboden hiervan af te wijken?
30 Zo zullen ook christenen er voor zorgen dat er zelfs onder de natiën een eervol bericht over hen wordt opgetekend, en wel zodanig, dat er in dit opzicht niets tegen hen kan worden ingebracht. Leidt „een goeden wandel . . . onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking”. Wanneer er een beroep op ons wordt gedaan om terwille van de rechtvaardigheid en het doen van juiste werken lijden te ondergaan, zullen wij dit verdragen en geen compromis aangaan ten einde de openlijke goedkeuring van mensen te ontvangen. Dit zou een oneervol gedrag zijn waardoor wij ons Jehovah’s ongenoegen en de minachting van de mensen die zulk een handelwijze zien, op de hals halen. — 1 Petr. 2:12.
EEN EERLIJK LEVEN LEIDEN
31. Waar moeten Jehovah’s getuigen, daar er zo scherp op hen wordt gelet, ten aanzien van hun gedrag zorgvuldig op toezien?
31 Wanneer iemand in de gemeente van God een goed bericht handhaaft, volgt hij stellig een eervolle handelwijze. Het is echter wenselijk dat men op meer dan dit acht slaat, daar er ook door buitenstaanders goed over christenen gesproken moet kunnen worden. Dit blijkt uit Paulus’ woorden aan Timótheüs, in 1 Timótheüs 3:7, waar wordt gezegd dat de christen een gunstig getuigenis moet hebben van buitenstaanders, opdat hij niet in opspraak komt en in een strik van de Duivel valt. Dit zou buitenstaanders, die het gedrag van Jehovah’s getuigen steeds nauwlettend gadeslaan, beslist opvallen. Zij zouden zien dat het rechtschapen mannen en vrouwen zijn die oprecht volgens godvruchtige beginselen leven. Paulus gaf grif toe dat deze hoedanigheid belangrijk is, zoals blijkt uit zijn woorden aan de Hebreeën: „Bidt voor ons, want wij vertrouwen erop een eerlijk geweten te hebben, daar wij ons in alles eerlijk wensen te gedragen”. — Hebr. 13:18, NW.
32. Welke krachtige raad gaf Paulus betreffende het gedrag van christenen?
32 Zou het voor ons allemaal dan niet verstandig zijn er blijk van te geven dat wij Paulus’ in Filippenzen 4:8, 9 opgetekende woorden diep in ons hart en onze geest hebben laten doordringen? „Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat; wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn”. Mogen alle leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij zo handelen en aldus in eer met elkaar samenwonen.