De gedachte achter de spreuk
MEN zegt wel eens dat een spreuk „een grote hoeveelheid wijsheid in zo weinig mogelijk woorden bevat”. Het Hebreeuwse woord voor spreuken, Meshalím, betekent een vergelijking. Het houdt meer in dan de betekenis welke in het Nederlandse woord ligt opgesloten, hetwelk naar onze begrippen een kernachtig gezegde aanduidt waardoor in enkele woorden een welbekende of duidelijke waarheid tot uitdrukking wordt gebracht.
Een spreuk kan met een graankorrel worden vergeleken, die — alhoewel op zich maar een heel klein graantje — zich zozeer kan uitbreiden en vermeerderen dat er voor miljoenen mensen in voedsel wordt voorzien. Een spreuk is ook gelijk een kostbare diamant, die — ofschoon klein van formaat — een fortuin kan vertegenwoordigen. Zelfs een kind met heel weinig kracht kan een diamant verbergen en bij zich dragen. Indien de waarde van de diamant echter in ijzer of een ander onedel metaal uitgedrukt zou worden, zou de kracht van velen nodig zijn om hem van plaats tot plaats te vervoeren. Zo is het ook met spreuken die kostbaar zijn wat geestelijke en morele wijsheid betreft; ze zijn klein genoeg om met zich rond te dragen en in het zwakste geheugen te worden bewaard, doch onschatbaar wat hun instructieve waarde aangaat.
In de oudheid, toen er nog maar weinig boeken waren, was het heel natuurlijk dat waarnemingen met betrekking tot het leven en gewoonten zo kort en bondig mogelijk onder woorden werden gebracht en van buiten werden geleerd. Men droeg deze gezegden bij zich en haalde ze van tijd tot tijd als een beveiliging aan. Het doel van het bijbelboek Spreuken wordt in de volgende woorden te kennen gegeven: „Om wijsheid en tucht te verkrijgen, om verstandige woorden te verstaan, om de tucht aan te nemen, die verstandig maakt, gerechtigheid en recht en rechtschapenheid; om den onverstandigen schranderheid, den jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven.” — Spr. 1:1-3.
Vele spreuken zijn niet slechts voortgesproten uit de bijeenvergaarde ervaringen en waarnemingen van één wijze man, maar van velen. In een epigram van lord Russell wordt een spreuk derhalve beschreven als „de wijsheid van velen en het vernuft van één”. Sommige spreuken vinden hun oorsprong in gewone situaties uit het dagelijkse leven van een bepaalde periode, zodat kennis hiervan nodig is om te weten hoe de spreuk is ontstaan en begrepen en toegepast moet worden. Neem, ten einde de fundamentele, praktische waarde van de in de Spreuken vervatte wijsheid duidelijk te begrijpen, eens nota van enkele van deze spreuken en de lessen die erin liggen opgesloten.
SPREUKEN 17:19, LV
„Wie den twist liefheeft heeft het misdrijf lief, en wie zijn deur hoog maakt zoekt den ondergang.”
In verscheidene delen van Palestina waren de joden verplicht in hun binnenplaats en huis een zeer lage deur — niet hoger dan negentig centimeter — te hebben, ten einde mannen te paard te verhinderen de binnenplaatsen en huizen binnen te rijden en hun goederen te roven. Wie een hoge poort of deur maakte, vroeg om zijn ondergang. De spreuk kon ook over de mond als over een deur spreken, die door gepoch en arrogant gepraat ver wordt opengedaan. Door zo te spreken, is men geneigd een twist te doen ontvlammen en gaande te houden, hetgeen tot de ondergang leidt.
„Slecht! Slecht! zegt de koper, maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich.”
Dit is in oosterse landen een algemene spreuk. De koper zegt dat het te koop aangeboden artikel „slecht” is. De prijs wordt verlaagd. Dan koopt hij het artikel, en als hij weggaat, gaat hij er prat op dat hij het handig heeft aangelegd. Er is geen bekwaamheid of ervaring voor nodig om te verklaren dat een artikel slecht is, maar er komt wel enige kennis en enig oordeel aan te pas om de juiste prijs van een artikel te bepalen. Indien de koper de verkoper besteelt door te zeggen dat het artikel „slecht” is, heeft hij niet veel waarop hij zich kan beroemen. Hij heeft zowel iemand anders als zichzelf nadeel berokkend. Hij heeft zijn naaste geld afhandig gemaakt en zijn eigen geweten gekweld, terwijl hij waarschijnlijk tevens het vertrouwen van zijn medemens heeft verloren. Hij heeft derhalve weinig reden om zich te beroemen.
„Het hart van den koning is in de hand des HEREN als waterbeken, Hij leidt het overal heen, waar het Hem behaagt.”
De spreuk zinspeelt op de oosterse methode van het land bevloeien. Er worden vanuit één stroom vele kanalen gegraven, en door een bepaalde sluis te openen, kan de bebouwer een stroom naar elk door hem gewenste deel leiden. Zo kan Jehovah de gedachten van een koning in overeenstemming met zijn wil en bevel leiden. Hier wordt eveneens getoond dat Jehovah de geest van de mens regeert in de zin dat hij toegang heeft tot de innerlijkste gedachten en gevoelens — over welk vermogen menselijke monarchen niet beschikken.
„Gelijk de koelte der sneeuw in den oogsttijd, is een betrouwbare bode voor wie hem zendt; hij verkwikt de ziel van zijn heer.”
Slechts enkele bevoorrechte personen in het oosten hebben sneeuwhuizen, dat wil zeggen, plaatsen onder de grond waar zij sneeuw bewaren voor gebruik in de zomer. De sneeuw van de Libanon of Hermon werd in wijn of een andere drank gedaan ten einde deze in de oogsttijd verfrissender te maken. Het gewone volk koelde zijn dranken echter door de eenvoudige methode van verdamping. Zij doopten een doek in water, wikkelden die vervolgens om de fles en hingen de fles dan in de hete zon. Door de verdamping werd de warmte van de wijn weggenomen, terwijl de wijn door dit proces bijna zo koud als ijs werd. Goed nieuws is even verkwikkend voor de ziel als een koele drank in de oogsttijd.