Iedereen zal rekenschap geven
„Wij zullen allen gesteld worden voor den rechterstoel Gods. Zo zal dan een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven aan God.” — Rom. 14:10, 12.
1, 2. Voor wie moeten wij allen rekenschap afleggen? Ten aanzien waarvan, en waarom?
NIEMAND kan eraan ontkomen, iedereen moet God rekenschap geven. De grote Rechter, zo wordt ons verzekerd, „zal een afrekening op aarde houden”. Het maakt geen verschil waar wij wonen of welke godsdienst wij belijden, „geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wien wij rekenschap hebben af te leggen”. — Rom. 9:28, NW; Hebr. 4:13.
2 Of dit nu in het openbaar of in het geheim gebeurt, wij zullen rekenschap van onze daden geven. Alles wat wij doen, is „ontbloot voor de ogen” van de Rechter van het universum. Wij moeten er rekenschap van afleggen hoe goed wij ons aan de geboden van God hebben gehouden: „Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad.” — Pred. 12:13, 14.
3. Wat toont de bijbel aan in verband met de vraag of kinderen rekenschap moeten geven?
3 Zelfs kinderen zijn er niet geheel van vrijgesteld God rekenschap te geven. Het is waar dat in de eerste plaats ouders verantwoording tegenover God verschuldigd zijn voor hun kinderen; indien een van de ouders een aanbidder van Jehovah is, zijn alle kinderen die uit deze echtverbintenis worden geboren, dan ook heilig in Gods ogen (1 Kor. 7:14). Het is echter goed in gedachten te houden dat uit het bijbelverslag blijkt, dat God zijn ogen niet voor de overtredingen van kinderen heeft gesloten. Bij een bepaalde gelegenheid heeft Jehovah een jouwende bende van tweeënveertig kinderen door twee berinnen laten doden omdat deze jeugdige misdadigers van minachting voor Jehovah’s profeet blijk gaven. — 2 Kon. 2:23, 24.
4. Wat dienen ouders, met het oog op wat er in de Schrift wordt gezegd, hun kinderen te leren?
4 Het is dus goed wanneer ouders hun kinderen leren dat zij God rekenschap verschuldigd zijn, precies zoals de ouders zelf God rekenschap moeten geven. In het Israël uit de oudheid werden kinderen die zich tot onverbeterlijke misdadigers ontwikkelden, in overeenstemming met Gods wil met de dood gestraft: „Wanneer een man een weerbarstigen, weerspannigen zoon heeft die naar zijn vader en moeder niet wil luisteren, en hun niet gehoorzaamt, hoewel zij hem tuchtigen, dan zullen zijn vader en moeder hem grijpen en naar de oudsten van zijn stad brengen, in de poort van zijn woonplaats, en zij zullen tot de oudsten van zijn stad zeggen: Deze zoon van ons is weerbarstig en weerspannig, hij wil naar ons niet luisteren, hij is een doorbrenger en een drinker. Dan zullen alle mannen van zijn stad hem stenigen, zodat hij sterft. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen” (Deut. 21:18-21). In deze tijd zijn kinderen God nog steeds rekenschap verschuldigd voor hun gehoorzaamheid aan hun ouders „in den Here”, zoals uit Efeziërs 6:1-3 blijkt: „Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in den Here, want dat is recht. Eer uw vader en uw moeder — dit is immers het eerste gebod, met een belofte — opdat het u welga en gij lang leeft op aarde.”
REKENSCHAP VERSCHULDIGD TEN AANZIEN VAN JEHOVAH’S STRENGE ONDERRICHT
5. Ten aanzien waarvan zijn ouders God rekenschap verschuldigd, en welke vraag rijst dus?
5 Na getoond te hebben dat christenen er niet van zijn vrijgesteld rekenschap af te leggen, beklemtoont Paulus vervolgens de plicht die ouders tegenover God hebben: „En gij, vaders, irriteert uw kinderen niet, maar blijft hen grootbrengen in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah” (Ef. 6:4, NW). Merk op dat ouders tegenover God rekenschap verschuldigd zijn ten aanzien van het feit of zij hun kinderen niet alleen in de gezaghebbende raad, maar ook in het strenge onderricht van Jehovah grootbrengen. Juist in verband met deze kwestie van streng onderricht zijn ouders soms laks. Hoewel zij liefdevolle zorg en aandacht aan hun kinderen besteden en hen in Gods Woord onderwijzen, blijven zij soms in gebreke van hun kinderen te eisen dat zij Jehovah’s wetten gehoorzamen. Daar ouders rekenschap zullen geven van de wijze waarop zij hun kinderen grootbrengen, rijst de vraag: Wat is Jehovah’s strenge onderricht?
6. Waarmee begint het strenge onderricht van Jehovah, en waarom is dit zo belangrijk?
6 Jehovah’s strenge onderricht begint niet noodzakelijkerwijs met de letterlijke roede. Het begint met het juiste voorbeeld dat de ouders geven. Jehovah stelt het volmaakte voorbeeld, evenals zijn geliefde Zoon. Wij dienen hen na te volgen en een discipel van de Heer Jezus Christus te worden. Een ander woord voor „streng onderricht” is discipline en dit woord komt van dezelfde wortel als het woord „discipel”. Een discipel is iemand die het voorbeeld van een leider volgt. Streng onderricht staat dus in nauw verband met het discipelschap, want kinderen dienen hun christelijke ouders na te volgen en discipelen van goede leiders te worden. Door het juiste voorbeeld te geven, helpen ouders hun kinderen discipelen van de Here Jezus te worden; het geven van het juiste voorbeeld is dus een van de manieren om Jehovah’s strenge onderricht toe te dienen. Ouders mogen hun kinderen dan leren wat juist is in Gods ogen, maar zij kunnen nauwelijks verwachten dat hun kinderen het voorbeeld dat de ouders thuis en elders stellen, overtreffen. Ouders kunnen niet verwachten dat de kinderen alles doen wat goed is terwijl zij zelf dingen doen die verkeerd zijn in Gods ogen. Dit houdt in dat ouders zichzelf soms streng moeten onderrichten om zich ervan te vergewissen dat hun leven in elk opzicht in overeenstemming is met de rechtvaardige maatstaven van Jehovah’s Heilige Woord. Dan zullen de kleintjes niet alleen hun onderricht in zich opnemen, maar ook aan hun voorbeeld zien welke weg zij dienen te gaan.
7. (a) Hoe dient Jehovah’s strenge onderricht te worden toegediend? (b) Waarom dienen ouders hun kinderen niet te prikkelen, en hoe kan dit worden vermeden?
7 Indien ouders met goed gevolg rekenschap willen afleggen van de manier waarop zij hun kinderen grootbrengen, dienen zij Jehovah’s strenge onderricht liefdevol maar vastberaden toe te dienen. Dit strenge onderricht moet positief aangepakt worden; het dient geen lui optreden te zijn waarbij ouders hun kinderen tot een goed gedrag trachten om te kopen. Vastberaden streng onderricht houdt in dat de ouders hun kinderen niet al te voorzichtig aanpakken. Het kind moet weten wat zijn ouders van hem verlangen en dat zij, hoe het ook tegenstribbelt, huilt of vleit, niet van Jehovah’s beginselen zullen afwijken. Hoewel Jehovah’s strenge onderricht vastberaden is, wordt het wel op liefdevolle wijze toegediend, zodat het consequent, redelijk en rechtvaardig is. Liefdevolle ouders beseffen dat kinderen niet volmaakt zijn en dat zij fouten zullen maken. Indien kinderen om elke kleine onvolmaaktheid, elk foutje of elk ongelukje met straf worden bedreigd, worden zij geïrriteerd. Paulus zei: „Prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden” (Kol. 3:21). Wanneer kinderen door hun ouders geprikkeld worden, worden zij nerveus en kunnen zij geen voordeel trekken van een berisping. Daarom is de liefdevolle ouder, hoewel hij vastberaden is, toch redelijk. Het kind kan redelijkheid waarderen. Geef een verklaring die zijn kinderlijke geest kan begrijpen. Dan zal het kind zich erin kunnen schikken, want het weet nu dat het in de richting wordt geleid die Jehovah aangeeft.
8. Welke vorm van streng onderricht zal, zoals door Jehovah’s Woord wordt aangetoond, soms noodzakelijk zijn, en welk voordeel wordt erdoor afgeworpen?
8 Alle kinderen van Adam hebben berispingen nodig, en soms is voor vastberaden streng onderricht de roede noodzakelijk, waarbij het goed is dat het wat pijn doet. „Dwaasheid is aan het hart van een knaap gebonden; de roede van streng onderricht zal deze ver van hem verwijderen” (Spr. 22:15, NW). Jehovah’s strenge onderricht is dus niet het slappe optreden dat door sommige wereldse autoriteiten, die nooit de roede zouden gebruiken, wordt aanbevolen. In Spreuken 23:13, 14 wordt juist voornamelijk de letterlijke roede bedoeld: „Onthoud de tucht [het strenge onderricht, NW] niet aan den knaap; slaat gij hem met den stok, hij sterft er niet van; gij slaat hem wel met den stok, maar redt zijn leven van het dodenrijk.” Soms zullen de ouders het kind dus onder handen moeten nemen door het wat pijn te bezorgen. Van deze pijn, zo verzekert Gods Woord ons, zal het kind niet doodgaan; ze zal integendeel een gunstige uitwerking hebben, want het kind zal erdoor beschermd worden, terwijl ’zijn leven van het dodenrijk wordt gered’.
HOE PIJN VOOR DE OUDERS TE VOORKOMEN
9. Hoe is Jehovah’s strenge onderricht op tweeledige wijze een bescherming?
9 Jehovah’s strenge onderricht is op tweeledige wijze een bescherming: 1. Voor het kind en 2. voor de ouders zelf. Wanneer het kind niet streng wordt onderricht, zal het waarschijnlijk een weg blijven bewandelen die Jehovah mishaagt en niet in aanmerking komen voor leven in Gods nieuwe wereld. Wordt het kind niet streng onderricht, dan zal het, door zijn misdadige gedrag, de ouders pijn bezorgen. Men kan niet van een kind verwachten dat het zich verstandelijk kan indenken wat een smart en pijn het zijn ouders door zijn wangedrag kan berokkenen. Er moet dus iets worden gedaan, want anders zal een kind het hart en de geest van de ouders veel leed aandoen. „Wie een zot verwekt, dien wordt het tot een kwelling, de vader van een dwaas zal zich niet verheugen. Een dwaas zoon is zijn vader een ergernis en een verdriet voor wie hem baarde.” „Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande.” — Spr. 17:21, 25; 29:15.
10, 11. (a) Hoe kunnen ouders vermijden pijn te moeten lijden? (b) Wat kan er, naast de letterlijke roede, nog meer worden gebruikt om Jehovah’s strenge onderricht toe te dienen?
10 Hoe kan nu worden voorkomen dat de ouders al deze schande, kwellingen en smart ondervinden? Door Jehovah’s strenge onderricht toe te dienen. Daar misdadigheid het logische gevolg is van nooit beteugelde daden van een kind, zijn „roede en bestraffing” noodzakelijk. Om te voorkomen dat de ouders verdriet en pijn lijden, moet het kind pijn lijden. „Tuchtig uw zoon, en hij zal u rust bereiden en u vreugde verschaffen.” „Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg [geeft hem reeds vroeg streng onderricht, NW].” „Kastijd uw zoon, wanneer er nog hoop is” (Spr. 29:17; 13:24; 19:18). Soms aarzelen ouders hun kinderen op deze wijze onder handen te nemen, maar toch dragen zij tegenover God de verantwoordelijkheid hun kinderen op Jehovah’s manier streng te onderrichten.
11 Natuurlijk behoeft bij Jehovah’s strenge onderricht niet altijd de letterlijke roede te pas te komen. Iemand kan ook met woorden berispt en op zijn plaats gezet worden; de woorden van de mond hebben dan dezelfde uitwerking als een roede. Dat de lippen op die manier gebruikt kunnen worden, blijkt duidelijk uit Paulus’ woorden tot de Korinthiërs: „Moet ik met de roede tot u komen?” Naarmate de kinderen ouder worden, kunnen de roede van de mond en het ontzeggen van voorrechten heel goed een groot deel van het strenge onderricht uitmaken. — 1 Kor. 4:21.
12. Wat dienen ouders te doen om ervoor te zorgen dat het strenge onderricht „van Jehovah” is?
12 Of het nu de letterlijke roede of de roede van de mond betreft, zorg ervoor dat het strenge onderricht op zodanige wijze wordt gegeven dat het Jehovah’s strenge onderricht is. Jonge mensen dienen te begrijpen wiens strenge onderricht hun ouders hun geven en ook dat de ouders dit niet zo maar voor hun eigen genoegen doen. Het kind moet, of het nu nog klein of al wat ouder is, weten dat de ouders er tegenover Gód verantwoordelijk voor zijn het van hem afkomstige strenge onderricht toe te dienen. Houd in gedachten dat het een kwestie is van „roede en bestraffing”. Het gebruik van de roede dient altijd van een duidelijke verklaring vergezeld te gaan. Het kind dient te begrijpen welk gebod van Jehovah het heeft overtreden; dan zal het strenge onderricht werkelijk van Jehovah zijn.
REKENSCHAP GEVEN
13, 14. (a) Wat is voor ouders nog ernstiger dan het verdriet dat niet streng onderrichte kinderen hun berokkenen? (b) Hoe wordt in het geval van Eli geïllustreerd dat ouders er door Jehovah voor verantwoordelijk worden gehouden zijn strenge onderricht toe te dienen?
13 Wanneer een kind niet streng wordt onderricht, zal zijn misdadige handelwijze verdriet en smaad over de ouders brengen, maar, en dat is nog ernstiger, de nalatige ouders zullen hier God rekenschap van moeten geven. Het geval van hogepriester Eli illustreert dat ouders, alsook degenen die in Gods organisatie een verantwoordelijke positie bekleden, er door God voor verantwoordelijk worden gehouden Jehovah’s strenge onderricht toe te dienen.
14 Zowel in zijn hoedanigheid van vader als in die van hogepriester en richter over Israël was Eli laks in het toedienen van Jehovah’s strenge onderricht. Zijn twee zoons, Hofni en Pinehas, deden dienst als priesters en behoorden dus een voorbeeldig gedrag aan de dag te leggen. Dit was echter niet het geval: „De zonen van Eli nu waren nietswaardige lieden; zij rekenden niet met den HERE.” Het bijbelverslag geeft vervolgens weer hoe deze zoons, die als priesters dienst deden, niet tevreden waren met het deel dat hun krachtens Gods wet was toegewezen. Deze hebzuchtige zoons bedienden bovendien eerst zichzelf en daarna pas Jehovah. Voordat zij hun eigen eetlust stilden, moesten zij het vet op het altaar aan Jehovah offeren; zij vonden zichzelf echter belangrijker dan Jehovah. Hun vader en hogepriester gaf hun klaarblijkelijk geen berisping, en dat is de reden waarom Jehovah tot Eli zei: „Gij [eert] uw zonen boven Mij.” Toen Eli een hoge leeftijd had bereikt, berispte hij zijn zoons op een zachtaardige manier, echter pas toen hun gedrag nog verfoeilijker en schandelijker werd: „Hij hoorde, wat zijn zonen geheel Israël al niet aandeden en dat zij sliepen bij de vrouwen die dienst deden bij den ingang van de tent der samenkomst.” Eli’s zoons verdienden krachtens Gods wet de dood, en toch diende hij hun Jehovah’s strenge onderricht niet toe door deze verachtelijke personen uit hun ambt te ontzetten. Daarom kondigde Jehovah aan dat de invloed die er van Eli’s huis uitging, teniet gedaan zou worden en dat zijn zoons beiden op dezelfde dag zouden sterven. Nog steeds ondernam Eli geen disciplinaire maatregelen tegen zijn zoons maar stond hij toe dat zij hun ambt bleven bekleden. Uiteindelijk verklaarde Jehovah bij monde van de profeet Samuël: „Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik over zijn huis voor altijd gericht zal oefenen om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft; immers zijn zonen brachten een vloek over zich en hij heeft hen niet eens berispt.” Eli blijkt zijn kinderen vanaf hun vroege jeugd verwend en vertroeteld te hebben en toen de misdadigheid van zijn zoons alom bekend werd, protesteerde hij op zijn hoge leeftijd slechts zwakjes, terwijl hij disciplinaire maatregelen had moeten nemen. Noch als vader, noch als hogepriester en richter over Israël diende hij Jehovah’s strenge onderricht toe. God stelde Eli voor deze tekortkoming aansprakelijk: „Nooit zal de ongerechtigheid van het huis van Eli worden verzoend.” — 1 Sam. 2:12–3:14.
15. Hoe kan een christelijke vader er in deze tijd de gevolgen van ondervinden wanneer hij Jehovah’s strenge onderricht niet heeft toegediend, en hoe beziet God deze aangelegenheid dus?
15 Zozeer zijn ouders in Gods ogen rekenschap verschuldigd van het feit of zij Jehovah’s strenge onderricht toedienen, dat de christelijke apostel in verband met de vereisten voor het opzienersambt in de gemeente schreef: „De opziener dient daarom . . . iemand [te zijn] die zijn gezin op een goede wijze leidt, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft; (hoe zal nu iemand die niet weet hoe hij zijn gezin moet leiden, voor Gods gemeente kunnen zorgdragen?).” Het is in Gods ogen geen kleinigheid wanneer een vader op dit gebied nalatig is en zijn kinderen niet voldoende in het strenge onderricht van Jehovah grootbrengt. — 1 Tim. 3:2, 4, 5, NW.
16. Wat zijn, zoals uit een krantebericht blijkt, de voortreffelijke resultaten wanneer kinderen op Jehovah’s wijze worden grootgebracht?
16 Wanneer kinderen worden grootgebracht in „het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah”, in de wetenschap dat zowel zij als hun ouders verantwoording aan God verschuldigd zijn, zullen de voortreffelijke resultaten niet verborgen blijven. Toen een journalist in 1961 de ’Verenigde Aanbidders’-districtsvergadering van Jehovah’s getuigen in het Yankee Stadium in New York bezocht, merkte hij op hoeveel jongeren er wel aanwezig waren en schreef hij in een artikel dat op de voorpagina van de in Queens County (New York) verschijnende Post van 2 augustus 1961 werd opgenomen:
„Nu men zoveel jeugdmisdadigheid, zoveel ongedisciplineerde kinderen, zo weinig respect bij de jeugd voor ouderen en jaar in jaar uit een zo grote toename in door twintigjarigen en nog jongeren begane misdaden ziet, is men stomverbaasd wanneer men een enorme organisatie ziet welke uit honderdduizenden gezinnen bestaat die geen jeugdmisdadigheid-problemen kennen. En vanzelfsprekend vraagt men zich af hoe dit komt. . . . Wanneer het hun kinderen betreft, putten Jehovah’s getuigen raad uit het boek waartoe zij zich ook in verband met elke andere aangelegenheid van het leven wenden — de Heilige Schrift. . . . Jehovah’s getuigen geloven dat misdadigheid het beste bestreden kan worden door ze te voorkomen. U zult het hier beslist mee eens zijn wanneer u de grote aantallen jonge getuigen van Jehovah ziet die zich met de bediening van het evangelie in plaats van met allerlei lelijke streken bezighouden, die niet rondzwerven maar getuigen en niet rondsluipen maar prediken. Het zal u opvallen dat de jonge mensen hier in het Yankee Stadium geen eenmaal per jaar georganiseerde opwekkingssamenkomst vertegenwoordigen maar een levenswijze waaraan zij het gehele jaar door trouw blijven. De wereldtoestanden, die sommige jonge mensen tot doelloze genotzoekers met een houding van ’eet, drink en wees vrolijk want morgen sterven wij’ maken, kweken in deze jonge Getuigen een besef van verantwoordelijkheid. Zij koesteren de verzekerde verwachting dat er iets beters zal komen en hebben de wens dit met hun medemens te delen. Zij hebben een zeer reëel doel in hun leven en de belangrijkheid ervan geeft hun het gevoel van innerlijke waarde waaraan het de moderne jeugd maar al te zeer ontbreekt.”
DE RESTERENDE TIJD GEBRUIKEN OM GODS WIL TE DOEN
17. (a) Wat toont de Schrift in verband met het afleggen van rekenschap betreffende de grote massa der mensheid die weigert in overeenstemming met Jehovah’s Woord te leven? (b) Welk einde wacht degenen die God ongehoorzaam zijn, tenzij zij hun handelwijze herzien?
17 Natuurlijk zijn niet alle mensen opgedragen aanbidders van Jehovah God; toch moeten allen rekenschap afleggen. Indien Gods ware aanbidders rekenschap moeten geven, hoe staat het dan met de grote massa der mensheid, die weigert zijn goddelijke wil te doen en in plaats daarvan de wil van de natiën blijft volbrengen? De apostel Petrus verklaart: „Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods? En indien de rechtvaardige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?” Tenzij zij hun handelwijze herzien, zal ’het einde van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods’, komen „bij de openbaring van den Here Jezus van den hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onzen Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met [de gerechtelijke straf ondergaan van, NW] een eeuwig verderf”. — 1 Petr. 4:17, 18; 2 Thess. 1:7-9.
18. Waarmee moet iemand ophouden indien hij eraan wenst te ontkomen de „gerechtelijke straf” te ondergaan, en aan wie zullen de goddelozen rekenschap moeten geven?
18 Thans geeft de meerderheid van de mensheid zich over aan een wilde uitbarsting van wereldsgezindheid; indien wij er echter aan willen ontkomen spoedig, in Armageddon, „de gerechtelijke straf” te ondergaan, kunnen wij, of wij nu jong of oud zijn, het ons niet veroorloven nog tijd te besteden aan dingen zoals die welke de apostel Petrus beschrijft: „Er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van den wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij. Daarom bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in dienzelfden poel van liederlijkheid, en zij belasteren u; maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen.” De goddelozen en zij die u lasteren omdat u Gods wil doet, moeten dus „rekenschap . . . geven” aan Gods Rechter, Jezus Christus, „die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden”. — 1 Petr. 4:3-5; Hand. 10:42.
19. Wat dient de mening van een christen te zijn betreffende het gebruik van zijn tijd, en waarom is het niet nodig te wanhopen? Wat dient er echter te worden gedaan?
19 Voor de christen is het deel van zijn leven dat hij aan het doen van de wil der heidenen of natiën heeft besteed, voldoende geweest, in feite zelfs te lang; hij kon hier echter niets aan doen, daar hij in dit samenstel van dingen was geboren en Gods waarheid niet kende. Wanneer men echter de waarheid uit de bijbel leert kennen, komt er een tijd om een wijziging aan te brengen, zich om te keren en in overeenstemming met Gods wetten te gaan leven. Hoewel men het misschien betreurt dat men vroeger tijd heeft besteed aan het doen van de wil van de wereld en zijn kracht en energie vroeger heeft gebruikt voor werelds gefuif, is het niet nodig te wanhopen: Wij hebben nog wat tijd voor de boeg. Niet veel echter. Petrus vervolgt met de woorden: „Het einde aller dingen is nabij gekomen.” Aangezien wij inzien dat deze wereld niet veel tijd rest, dienen wij wat er nog van overblijft verstandig te gebruiken door het allemaal aan Jehovah God te schenken en voor het doen van zijn wil te gebruiken. — 1 Petr. 4:7.
OORDEEL REEDS AAN DE GANG
20, 21. (a) Hoe en bij welke gelegenheid gaf Jezus te kennen dat het oordeel juist in deze tijd aan de gang zou zijn? (b) Op welke basis worden mensen uit alle natiën thans door de Koning geoordeeld, en welke rechterlijke beslissing wordt er ten aanzien van respectievelijk de bokken en de schapen genomen?
20 Jehovah’s Rechter, Jezus Christus, is thans in functie, zodat mensen uit alle natiën, of zij dit nu weten of niet, er nu mee bezig zijn rekenschap te geven. Toen Jezus naar onze tijd vooruitzag, vertelde hij een gelijkenis over de schapen en de bokken, en wel nadat zijn discipelen hem hadden gevraagd: „Zeg ons: Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken van uw tegenwoordigheid en van het einde van het samenstel van dingen zijn?” Daarop sprak Jezus zijn grote profetie uit betreffende „het einde van het samenstel van dingen”; de gelijkenis van de schapen en de bokken vormt het slot en hoogtepunt van de profetie. — Matth. 24:3, NW.
21 Hoe worden mensen uit de natiën door de Koning beoordeeld en wordt bepaald of zij op schapen of op bokken gelijken? Er wordt uitgegaan van hun houding ten opzichte van het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk, dat thans „in de gehele wereld gepredikt [wordt] tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matth. 24:14). Dat het oordeelswerk gedaan zou worden terwijl de wereldse natiën nog druk met het behartigen van hun belangen bezig zouden zijn, blijkt uit Jezus’ woorden: „Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, . . . [zullen] al de volken . . . vóór Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken” (Matth. 25:31, 32). De op bokken gelijkende personen blijven in gebreke de getuigen van de Koning op aarde vriendelijkheid te betonen. Wanneer de tegen het Koninkrijk gekante, op bokken gelijkende personen aan de linkerhand van de Koning rekenschap geven, luidt het oordeel: „Dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf.” De op schapen gelijkende voorstanders van het Koninkrijk behandelen de Koninkrijksgetuigen echter niet alleen vriendelijk, maar aanvaarden ook het goede nieuws van het Koninkrijk, prediken het zelf en zijn het koninkrijk van God van ganser harte toegewijd. Ook deze op schapen gelijkende personen, die rechts van de Koning staan, geven rekenschap, en de rechterlijke beslissing luidt: „Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.” Zij beërven eeuwig leven op aarde onder het koninkrijk des hemels. — Matth. 25:46, 34.
22. Waarom moeten ware christenen thans in het bijzonder rekenschap afleggen?
22 Daar het leven van mensen op het spel staat, moet de ware aanbidder van God thans wel in het bijzonder rekenschap afleggen. Hoe dat zo? Hij moet er rekenschap van geven of hij degenen die de wil van de natiën doen, waarschuwt zich te bekeren en de wil van God te doen door zijn Koninkrijksbelangen te dienen. In dit verband geldt het beginsel dat hij die de goddeloze niet waarschuwt, hiervan aan God rekenschap moet afleggen. — Ezech. 3:17, 18.
23. (a) Wat dienen allen die het leven zoeken, met het oog op de nog resterende tijd en het feit dat het oordeel reeds aan de gang is, te doen? (b) Wat dienen wij in gedachten te houden, daar wij op welke uiteindelijke zegeningen hopen?
23 Waarom zouden wij, nu er nog zo weinig tijd over is en het oordeel reeds aan de gang is, ermee wachten Gods wil te doen? Kinderen, gehoorzaamt jullie christelijke ouders. Ouders, brengt uw kinderen groot „in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah”. U die nog maar pas met Gods waarheid in aanraking bent gekomen, gebruikt de resterende tijd verstandig door de wereldsgezindheid te laten varen en uw tijd aan de dienst van God te besteden. U die Gods opgedragen dienstknechten bent, volhardt in uw bediening. Laten wij, daar God ’elke daad in het gericht’ zal brengen, altijd in gedachten houden dat wij uiteindelijk geen rekenschap aan mensen en zelfs niet aan het land waardoor wij worden geregeerd, zullen afleggen. „Want wij zullen allen gesteld worden voor den rechterstoel Gods. Zo zal dan een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven aan God” (Rom. 14:10, 12). Moge het Jehovah’s Rechter „over levenden en doden” behagen ons dan goed te keuren, zodat wij de hoop kunnen koesteren na Armageddon opnieuw Gods belangen te mogen behartigen en behalve nieuwe voorrechten, de gave van het eeuwige leven te ontvangen.