Consideratie met oudere en in moeilijkheden verkerende personen
LANG geleden onderrichtte Jehovah God zijn volk over de juiste behandeling van oudere personen en degenen die in moeilijke omstandigheden verkeren. Hij gebood: „Voor grijs haar dient gij op te staan, en gij moet consideratie betonen met de persoon van een oude man, en gij moet uw God vrezen. Ik ben Jehovah.” „Wie zijn medemens veracht, zondigt, maar gelukkig is hij die degenen die in moeilijkheden verkeren gunst betoont” (Lev. 19:32; Spr. 14:21, NW). Jehovah stelde het als een vereiste dat men ook respect zou tonen voor doven en blinden. Bovendien gaf hij zijn volk de opdracht eenmaal in de drie jaar een tiende van de opbrengst van het land aan de levieten, buitenlandse inwoners, vaderloze jongens en weduwen binnen hun poorten te geven. — Lev. 19:14; Deut. 14:28, 29.
VROEGE CHRISTENEN TOONDEN CONSIDERATIE
Ook Jezus en zijn apostelen leerden christenen om consideratie te tonen met oudere personen en hen die in moeilijkheden verkeren. Jezus zei tegen de huichelachtige Farizeeën: „God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder en: Wie vader of moeder vervloekt, zal den dood sterven. Maar gij zegt: Wie tot zijn vader of zijn moeder zegt: Het is offergave, alwat gij van mij hadt kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijn moeder niet te eren. Zo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering” (Matth. 15:4-6). De Farizeeën werden om hun geringschatting van Jehovah’s Woord door God veroordeeld. Het koninkrijk Gods werd, zoals Jezus zei, van hen weggenomen en aan hen gegeven die juiste werken voortbrachten.
Een van deze werken is broederliefde die op praktische wijze aan de dag wordt gelegd. Hierop werd door de apostel Johannes met de volgende woorden de nadruk gelegd: „Hoe blijft de liefde Gods in hem die de middelen van deze wereld tot instandhouding van het leven heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit? Kinderkens, laten wij niet liefhebben met woorden noch met de tong, maar met de daad en in waarheid” (1 Joh. 3:17, 18, NW). De ’middelen tot instandhouding van het leven’ bestaan niet alleen in geld, maar omvatten ook voedsel, kleding en onderdak. Christenen moeten bereid zijn om deze dingen met broeders die in behoeftige omstandigheden verkeren, te delen.
De discipel Jakobus legde hierop de nadruk, toen hij het geven van stoffelijke dingen rechtstreeks met onze aanbidding van God in verband bracht: „Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, den Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren.” „Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood.” — Jak. 1:27; 2:14-17.
De vroege christenen toonden hun geloof door hun werken, waartoe ook behoorde dat zij consideratie hadden met oudere en in moeilijkheden verkerende personen. Zo waren er bijvoorbeeld onder de christenen in Jeruzalem enige behoeftige weduwen die geen familieleden hadden en geen middelen om in hun onderhoud te voorzien. Onder apostolische leiding ontvingen deze verarmde christenen hun dagelijkse voedsel van de gemeente. Hoewel deze zorg voor de behoeftige weduwen niet de voorrang kreeg boven het prediken en onderwijzen van Gods Woord, werd ze toch als een „nodige zaak” beschouwd. Juiste aandacht hiervoor en voor de bediening bracht Jehovah’s zegen, „en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer”. — Hand. 6:1-7, SV.
Wanneer christenen in een bepaalde plaats tot bittere armoede vervielen, was het heel gebruikelijk dat andere christelijke gemeenten in de vorm van giften hulp boden. Hoewel de gemeenten in Macedonië zelf erg arm waren, bleven zij toch om het voorrecht vragen het weinige wat zij hadden met hun behoeftige broeders te delen (2 Kor. 8:1-9, 15). Het delen met anderen is niet afhankelijk van wat men zelf heeft. Wil men het geluk van het geven smaken, dan is alleen de bereidheid om hetgeen men tot zijn beschikking heeft met anderen te delen, noodzakelijk. Dit deden de vroege christenen vol vreugde. In vele opzichten leek hun liefde en eenheid op die van een grote gezinskring. In feite deed Paulus de op een gezin gelijkende verhouding binnen de gemeente uitkomen, toen hij Timótheüs instructies gaf over het vervullen van zijn opzienerschap te Efeze: „Word niet heftig tegen een ouden man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid.” Hier waren wederzijdse consideratie en respect voor nodig. — 1 Tim. 5:1, 2.
Wat moest Timótheüs, gezien deze hechte eenheid van de gemeente, doen als een bejaarde christelijke weduwe in Efeze behoeftig werd en niemand had om haar te ondersteunen? Onder inspiratie gaf Paulus de instructie: „Behandel de weduwen met eerbied, te weten haar die inderdaad weduwen zijn. Heeft een weduwe kinderen of kleinkinderen, laten die vóór alles leeren hun huisgenooten hoog te achten, en te vergelden wat zij van vorige geslachten hebben ontvangen; want dat is aan God welgevallig. Wie niet zorgt voor de zijnen, vooral voor zijn huisgenooten, die verloochent het geloof en is erger dan een ongeloovige. Indien een geloovige vrouw weduwen in haar familie heeft, dat zij ze verzorge, en laat de gemeente er niet mee belast worden; opdat deze zorg drage voor degenen die wezenlijk weduwen zijn.” — 1 Tim. 5:3, 4, 8, 16, LV.
Hier past Paulus het beginsel toe, dat kinderen hun ouders moeten eren, waarbij hij toont dat dit ook inhoudt dat men, wanneer dit nodig wordt, in stoffelijke dingen voorziet. Ouders en grootouders die vele jaren hebben gewerkt om een gezin groot te brengen en die later niet meer zelf in hun onderhoud kunnen voorzien, hebben recht op stoffelijke hulp. Het kost natuurlijk tijd en geld — die men ergens anders in Gods dienst zou kunnen gebruiken — om een behoeftige ouder te helpen, maar christenen moeten niet de Farizeeën nadoen door te zeggen: „Het is offergave, alwat gij van mij hadt kunnen trekken.”
Men kan een bejaarde ouder beter in een christelijk huis verzorgen dan zich van die vader of moeder te ontdoen zodat zij hun laatste levensjaren bij wereldlingen moeten doorbrengen die hun geen geestelijke aanmoediging en vertroosting kunnen bieden. Jezus kende het voordeel dat eruit zou voortvloeien wanneer er voor zijn moeder, die kennelijk weduwe was geworden, in een christelijk huis gezorgd zou worden. „Toen dan Jezus [vanaf zijn martelpaal] zijn moeder zag en den discipel, dien Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis.” Het was veel beter dat Maria door Johannes, een christen, verzorgd zou worden, dan door haar kinderen die toen ongelovig waren. Hoewel Johannes een apostel was, vroeg hij niet vanwege andere dringende verplichtingen van het betonen van deze eer vrijgesteld te worden. — Joh. 19:26, 27.
Hoe moest de opziener Timótheüs echter in het geval van een oudere christelijke weduwe die geen kinderen of kleinkinderen had om haar armoede te verlichten, handelen? Paulus schrijft: „Een ware weduwe dan, die alleen staat, heeft haar hoop op God gevestigd en volhardt in haar smekingen en gebeden dag en nacht; doch zij, die een los leven leidt, is levend dood. Ook deze dingen moet gij bevelen, opdat zij onberispelijk blijven. Als weduwe kome in aanmerking iemand niet beneden de zestig jaren, die de vrouw geweest is van één man; in zake goede werken moet van haar getuigd kunnen worden, dat zij kinderen grootgebracht heeft, gastvrijheid bewezen, de voeten der heiligen gewassen, verdrukten ondersteund en alle goed werk behartigd heeft” (1 Tim. 5:5-7, 9, 10). De gebeden van dergelijke behoeftige weduwen zouden door middel van de christelijke gemeente verhoord worden. Heel verstandig had Paulus echter bepaalde vereisten vastgelegd waaraan men moest voldoen, wilde men regelmatig hulp van de gemeente ontvangen. De vroege christenen deden geen pogingen om bekeerlingen te maken door hen met voedsel te lokken; dit wordt wel vaak door de zendelingen en missionarissen der christenheid gedaan, als gevolg waarvan zij „brood-christenen” winnen. Om op de gemeentelijke lijst van personen die voor hulp in aanmerking kwamen, geplaatst te worden, moest een weduwe bekendstaan om haar goede werken.
THANS CONSIDERATIE BETONEN
Met het oog op hetgeen de bijbel in deze aangelegenheid heeft te zeggen, zal iedere ware christen hier goed over nadenken. Het betonen van consideratie met oudere en in moeilijkheden verkerende personen is nog steeds een belangrijk en noodzakelijk kenmerk van de ware aanbidding. Zoals Paulus voorzei, zijn velen thans ongehoorzaam, ondankbaar en deloyaal, terwijl zij „geen natuurlijke genegenheid” bezitten (2 Tim. 3:2, 3, NW). Wij moeten niet tot deze afkeurenswaardige toestand vervallen. Geen christen zal een bejaarde ouder of grootouder in de een of andere inrichting stoppen, enkel en alleen maar om het ongemak van het thuis verzorgen te vermijden. Jehovah God zegt: „Luister naar uw vader, die u heeft verwekt; veracht uw moeder niet, wanneer ze oud geworden is.” „Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder verjaagt, is een kind, dat beschaamd en te schande maakt” (Spr. 23:22; 19:26, PC). Er kunnen factoren van veiligheid of ziekte in het spel zijn, die het noodzakelijk maken dat een oudere persoon in een verpleeghuis of andere passende inrichting wordt opgenomen, maar christenen zullen hier niet al te gauw toe overgaan. De beste plaats waar een bejaarde ouder zijn christelijke rechtschapenheid kan handhaven, is in het christelijke huisgezin, indien men het zo kan regelen. Behoeftige en in moeilijkheden verkerende ouders hebben recht op deze eer.
In vele landen houden bejaarde ouders tot hun dood de leiding over het gezin. Kinderen en kleinkinderen blijven dikwijls in het ene gezin. In andere landen is het de gewoonte dat getrouwde kinderen een apart huis gaan bewonen. In bepaalde landen neemt de regering wetten aan waardoor oudere personen sociale zekerheid wordt verschaft. Bejaardenuitkeringen, pensioenen en spaargeld maken het voor bejaarde ouders of grootouders mogelijk om een eigen aparte huishouding in stand te houden. Indien deze voorzieningen echter onvoldoende zijn en een bejaarde ouder in behoeftige omstandigheden komt te verkeren, zullen christelijke kinderen niet aarzelen die ouder of grootouder in overeenstemming met 1 Timótheüs 5:4, 8, 16 met stoffelijke ondersteuning of hulp te eren.
Dit betekent niet dat ouders kwistig met hun middelen en geld dienen om te gaan, in de mening dat zij elk ogenblik voor stoffelijke hulp bij hun kinderen kunnen aankloppen. Paulus zegt ook, dat „kinderen . . . niet voor hun ouders [behoren] te sparen, maar ouders voor hun kinderen” (2 Kor. 12:14). Normaal verwerven vele ouders zich een eigen huis, eigendommen en bronnen van inkomsten waardoor zij op hogere leeftijd in hun onderhoud kunnen voorzien. Zo lang dit het geval is, behoeven bejaarde ouders hun kinderen geen last op te leggen. Indien de geldmiddelen van ouders echter niet voldoende zijn of aangevuld moeten worden, zullen christelijke kinderen graag de helpende hand bieden. Soms moeten oudere personen met allerlei dingen worden geholpen waartoe zij niet meer in staat zijn. Liefde zal consideratie betonen.
Christelijke opzieners moeten waakzaam zijn ten aanzien van de toestand waarin de oudere en in moeilijkheden verkerende personen in de gemeente zich bevinden. Evenzo moeten ook de leden van de gemeente wakker zijn met het oog op het betonen van vriendelijkheid jegens verdienstelijke christenen die behoeftig, bejaard, weduwe of weduwnaar, blind, invalide of bedlegerig zijn, of die zich in een inrichting op enige afstand bevinden. Bent u opziener, stel uzelf dan de vraag: Houd ik de gemeente er van op de hoogte wie ziek is of in moeilijkheden verkeert? Heeft de gemeente, doordat ik geregeld dergelijke dingen bekendmaak, de goede gewoonte gevormd mij te vertellen met welke personen dit het geval is? Heb ik christenen „die rijk zijn in de tegenwoordige wereld” aangemoedigd „om wèl te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam”? (1 Tim. 6:17, 18). Vergeet niet dat Jehovah „de herders van Israël” verwierp omdat zij ’zwakken niet versterkten, zieken niet genazen, gewonden niet verbonden, afgedwaalden niet terughaalden, verlorenen niet zochten’ (Ezech. 34:4). De zorg voor Gods kudde kan zowel stoffelijke als geestelijke hulp omvatten. In gevallen van armoede kan het gemeentecomité bepalen welke maatregelen er, overeenkomstig Paulus’ raad in 1 Timótheüs 5:3-16, getroffen moeten worden.
Bij onverwachte moeilijkheden behoeft een christen natuurlijk niet op een officiële gemeentelijke actie te wachten wil hij een broeder in nood hulp bieden. Het behoort tot uw persoonlijke voorrechten om met anderen te delen en het is een uiting van uw christelijke liefde. Anderen van uw stoffelijke bezittingen te geven, is echter niet de enige manier om consideratie te betonen. U kunt het ook beoefenen door de zieke, oudere en in moeilijkheden verkerende personen te bezoeken. Vraag uzelf eens af: Is er in mijn gemeente iemand ziek voor wie er boodschappen moeten worden gehaald, en schoongemaakt en gewassen moet worden? Ben ik er vlug bij om oudere en in moeilijkheden verkerende personen vervoer van en naar gemeentevergaderingen en congressen aan te bieden? Nodig ik bejaarde christenen uit om voor het openbare getuigeniswerk in mijn auto naar het gebied mee te rijden, ook al kunnen zij misschien maar één uur werken? Is er in mijn gemeente iemand blind of slecht van gezicht, die ik zou kunnen voorlezen? Kan ik het zo regelen dat ik wat van mijn persoonlijke bijbelstudie luid in zijn of haar aanwezigheid afwerk? Wanneer heb ik die bedlegerige of in moeilijkheden verkerende christen, die vroeger altijd naar de gemeentevergaderingen kwam, voor het laatst bezocht?
Uit de resultaten van tedere genegenheid tegenover deze oudere personen en degenen die in moeilijkheden verkeren, blijkt dat een dergelijke consideratie Jehovah’s zegen heeft. Zo staat een bepaalde vrouw elke zondag vroeg op en rijdt dan een eind met haar auto ten einde een oudere weduwe op te halen en een dag lang met haar getuigenis te geven, gemeentevergaderingen te bezoeken en haar in stoffelijk opzicht te helpen. In een andere gemeente werd een vrouw van middelbare leeftijd die bij haar oude moeder woont, onlangs ziek; al gauw zwermden leden van de gemeente als werkbijen naar het huis van de zuster om alles schoon te houden, boodschappen te doen en andere werkjes te verrichten. De dankbare herstellende riep uit: „Ik wist niet dat zovelen van mijn broeders van mij hielden! Ik zal nooit genoeg voor Jehovah kunnen doen!” En neem dan eens het geval van een christelijke weduwe en haar twee dochters. Kort nadat dit gezin was verhuisd, overleed de moeder. Wie zou er voor de wezen zorgen? De opziener van hun nieuwe gemeente besefte dat deze jonge meisjes het voordeel van een christelijk huis nodig hadden en regelde het zo dat zij deel gingen uitmaken van zijn gezin. In nog een ander geval kwam een oudere gelovige vrouw in benarde omstandigheden te verkeren; een gezin van Getuigen die zich nog maar kort tevoren aan Jehovah hadden opgedragen, nam haar evenwel in huis, waar zij lange tijd liefdevol door hen verzorgd is. Deze voorbeelden tonen dat Jakobus’ woorden nog steeds worden toegepast: „Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, den Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk.” — Jak. 1:27.
Wanneer u consideratie betoont met een van Jezus’ minste broeders, beschouwt hij dit als jegens hemzelf gedaan. Een dergelijk betoon van consideratie zal men onder de „andere schapen” van de Heer, die voor de zegen van eindeloos leven in Gods nieuwe wereld in aanmerking komen, vinden (Matth. 25:31-46). Zelfs nu reeds worden attente personen die de waarheid beseffen van de spreuk: „Gelukkig is hij die degenen die in moeilijkheden verkeren gunst betoont”, gezegend. U zult niet alleen het superieure geluk van het geven smaken, maar bovendien bemerken dat een bezoek aan een oudere persoon of een in moeilijkheden verkerende christen dikwijls wederzijds aanmoedigend werkt. Wanneer de bezoeker ziet hoe de beproefde persoon zijn rechtschapenheid handhaaft, krijgt hij een waardevolle les in volharding. Oudere christenen zijn vaak rijk aan interessante ervaringen en ooggetuigeverslagen van buitengewone gebeurtenissen uit de moderne geschiedenis van Jehovah’s gemeente. Betoont men hun die in moeilijkheden verkeren consideratie, dan gedenken zij u in hun gebeden tot Jehovah. Dit zijn enkele van de zegeningen die u ten deel vallen wanneer u getrouwe gelovigen die ’arm zijn naar de wereld, maar rijk in het geloof’, vriendelijkheid betoont. — Jak. 2:5.
In deze kritieke tijd onderzoekt Jehovah ons hart om te zien of wij God en onze naaste genoeg liefhebben om voor leven in zijn paradijsachtige nieuwe wereld in aanmerking te komen. Moge een ieder van ons gedurende dit strenge onderzoek de verklaring van de getrouwe Job kunnen herhalen: „Want ik redde den ellendige die om hulp riep, den wees en hem die geen helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan, kwam op mij, en het hart der weduwe deed ik jubelen; tot ogen was ik voor den blinde, en tot voeten voor den kreupele; een vader was ik voor de armen.” — Job 29:12, 13, 15, 16.