Wat is de zienswijze van de bijbel?
Eerlijkheid in zaken — kunt u zich dat veroorloven?
OP HET oude, door de tijd uitgesleten gezegde: „Eerlijk duurt het langst”, zal de cynicus antwoorden: „Maar nog niet lang genoeg!” Een echo van deze zienswijze treft men aan in het boek The Importance of Lying („Het belang van liegen”), waarin met stelligheid wordt beweerd dat eerlijkheid „een nobel ideaal mag zijn, maar van weinig waarde is in de strijd op leven en dood om het bestaan. De mens wordt weinig keus gelaten. Hij moet liegen om te leven”.
Gelooft u dat ook? Veel zakenmensen zeker. Zo gewoon is oneerlijkheid geworden dat ’Alles mag zolang u niet gepakt wordt’ een raad is die men zelfs al aantreft als aanbeveling bij een „spel voor het hele gezin”. Oneerlijkheid is echter in de echte zakenwereld geen „spel”. Vaak rationaliseert men: „Je móet wel.”
Wat het geweten betreft, daarover had Daniel Drew, een weinig gewetensvolle financier uit de vorige eeuw, het volgende te zeggen: „We gingen niet haarkloven over kleinigheden . . . Een gevoelig geweten zou hetzelfde zijn als een witzijden schort voor een hoefsmid. Soms moet een mens wel eens zijn handen vuilmaken.”
Moet u echter werkelijk uw geweten toeschroeien om succes in zaken te hebben? Kan een zakenman het zich niet veroorloven eerlijk te zijn? Aangezien het geweten nauw bij deze kwestie is betrokken, is de bijbelse zienswijze van groot belang. De bijbel plaatst eerlijkheid en oneerlijke praktijken in het juiste perspectief, en geeft de goede verhoudingen weer.
Een van de vereisten voor personen die verantwoordelijkheid bezitten in de christelijke gemeente, is dat zij ’niet belust zijn op oneerlijke winst’ (1 Tim. 3:8; Tit. 1:7). Belustheid op vlug en makkelijk verdiend geld kan iemand ten koste van een eerlijk geweten doen handelen. „Hij die zich haast om rijkdom te verwerven, zal niet onschuldig blijven.” — Spr. 28:20.
Toch zijn er personen die oneerlijkheid rechtvaardigen met te zeggen: „Zo is nu eenmaal het zakenleven.” Zij trachten hun verantwoordelijkheid af te wentelen op de consument, met uitspraken als: „De koper zij gewaarschuwd” of: „De klant moet maar opletten.” Maar krijgt oneerlijkheid iets „wettigers” wanneer ze onder de dekmantel van „zakelijkheid” wordt bedreven? Kan een dief zeggen: „Mijn slachtoffers zijn gewaarschuwd” en zich dan niet meer verantwoordelijk achten voor zijn diefstal? De bijbel brengt zakelijke oneerlijkheid en rechtstreekse diefstal onder dezelfde noemer. Een van de geboden in de Mozaïsche wet luidt: „Gij moogt elkaar niet bestelen, niet beliegen en niet bedriegen. . . . Gij moogt uw naaste niet uitbuiten en hem in niets te kort doen.” — Lev. 19:11, 13, Vert. Katholieke Bijbelstichting; vergelijk Jeremia 21:12; Psalm 62:10; Leviticus 6:2-5.
In overeenstemming hiermee noemde Jezus alle geldwisselaars en offerdierverkopers in de tempel van Jeruzalem ’rovers’ (Matth. 21:12, 13). Waarom? Omdat zij een „verplicht koperspubliek” hadden en buitensporig hoge prijzen vroegen. Zelfs de joodse Misjna laat zich ongunstig over hen uit. Kennelijk bezag Jezus dergelijke zakenpraktijken als een vorm van afpersing, of „beroving”.
Zakenmensen zullen zich stellig niet op één lijn geplaatst willen zien met dieven. De bijbel nochtans stelt personen die winst maken met bedrieglijke methoden wel als zodanig aan de kaak — als dieven. Misleidende reclame, ondeugdelijk materiaal, rekeningen voor onnodig werk of nooit aangebrachte onderdelen, verborgen defecten in tweedehands koopwaar, valse belastingaangiften, het aannemen of geven van steekpenningen — het is slechts een handvol oneerlijke praktijken die door sommigen wordt aangewend om te „stelen” wat hun niet rechtmatig toebehoort. Het bijbelse gebod aan alle soorten van dieven is: „Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen” (Ef. 4:28). Ja, eerlijkheid in zaken betekent misschien meer tijd en „hard werk” en een desondanks kleinere geldelijke opbrengst, maar de voldoening van „goed werk” weegt daar verre tegenop.
Is dit een realistische zienswijze? Is ze praktisch uitvoerbaar? Veel christenen kunnen dit volmondig beamen. Een Portugese kruidenier trok voordeel van de volgende raad: „Twee soorten gewichten zijn iets verfoeilijks voor Jehovah, en een bedrieglijke weegschaal is niet goed” (Spr. 20:23). Nadat hij een opgedragen, gedoopte christen was geworden, kreeg hij het ontzaglijk druk. In zijn buurt scheen het gezegde de ronde te doen dat „die man je nooit zal bedriegen of bestelen zoals andere kooplieden want hij is nu een van Jehovah’s getuigen en dat zijn eerlijke mensen”.
Er zijn nog veel mensen die er prijs op stellen met eerlijke kooplieden zaken te doen. Maar als men nu geen winst maakt? De zaak zelfs over de kop gaat? Men moet dan toch in gedachten houden dat oneerlijkheid een nog groter verlies met zich brengt: „Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? . . . Noch hoereerders . . . noch dieven, noch hebzuchtige personen . . . noch afpersers.” — 1 Kor. 6:9, 10.
Wat doet een werknemer als hij ontdekt dat zijn werkgever of collega’s dingen doen die niet met zijn geweten stroken? Moet hij zijn betrekking opgeven? De bijbel maakt duidelijk dat een werknemer ten volle goede trouw moet tonen bij alles wat hij zelf doet (Tit. 2:10). Dat maakt hem echter niet verantwoordelijk voor wat iedereen om hem heen doet. „Anders”, zoals Paulus zegt, zou hij „feitelijk uit de wereld moeten gaan” (1 Kor. 5:10). Dus afhankelijk van de mate waarin zijn geweten wordt gekweld, zal een christen misschien verkiezen te blijven als zijn werkgever van hem zelf geen oneerlijke handelingen verwacht. De kans bestaat zelfs dat zijn werkgever hem als betrouwbare kracht hoger gaat achten dan zijn medecollega’s.
Na door een orthodoxe geestelijke onder druk te zijn gezet een werkgeefster te ontslaan die een van Jehovah’s getuigen was, vertelde een winkelier in Griekenland aan de priester: „Ik heb nog 25 andere meisjes in dienst, allemaal orthodox, en allemaal stelen ze; van alles en nog wat raak ik kwijt. Maar haar alleen vertrouw ik; ik heb haar zelfs de taak toegewezen alle meisjes te fouilleren.” In plaats van haar te ontslaan, verhoogde hij haar loon.
Eerlijkheid in zaken, of u nu werkgever of werknemer bent, is dus iets dat mogelijk is. Gods belofte luidt: „Er is er een die in voortdurende rechtvaardigheid wandelt en oprechtheid spreekt, die de onrechtvaardige winst verkregen door afpersing verwerpt, die zijn handen losschudt van het aanpakken van steekpenningen . . . Zijn eigen brood zal hem stellig gegeven worden, zijn watervoorraad zal onuitputtelijk zijn.” — Jes. 33:15, 16.
Merk op dat er niet zoiets bestaat als een belofte van snel en gemakkelijk rijk worden door eerlijk zaken te doen. Wat wel wordt beloofd is: voldoende om van te leven. Wat u echter zult ervaren is de diepe voldoening die voortvloeit uit het bezit van een „eerlijk geweten” tegenover de wet, en — wat het allerbelangrijkste is — jegens God. Dit alles is werkelijk „een middel tot groot gewin” (Hebr. 13:18; 1 Tim. 6:6-10). In bijbels perspectief gezien zou de vraag: Eerlijkheid in zaken — kunt u zich dat veroorloven? dus in feite moeten luiden: hoe zou u zich dat niet kunnen veroorloven?