„Wie is Jehovah”, dat iedereen hem zou moeten aanbidden?
„Wie is Jehovah, zodat ik zijn stem zou gehoorzamen?” — Ex. 5:2.
1. Welke vraag in verband met aanbidding is thans actueel en toepasselijk, en hoe dat zo?
VANAF de oudheid en tot deze twintigste eeuw zijn hoofden van politieke staten als goden aanbeden. Personen die bekend zijn met de menselijke geschiedenis weten dit. De koninklijke farao’s van het oude Egypte werden voor goden aangezien, terwijl elke aan de macht zijnde farao als de zoon van de zonnegod werd beschouwd. Caesar Augustus, de eerste keizer van het Romeinse Rijk, werd na zijn dood vergoddelijkt; zijn opvolgers eveneens. Zelfs tijdens hun leven werden de keizers aangesproken met „Uwe goddelijkheid”. Bijna tweeduizend jaar later, na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945, gaf keizer Hirohito van Japan in het openbaar te kennen dat hij geen god, de zoon van de zonnegodin Amaterasoe, was. Enkele hardnekkige personen houden echter nog steeds vast aan de keizeraanbidding in dat Land van de Rijzende Zon. Met het oog op al de goden en godinnen van de natiën in de oudheid en in deze tijd, is het zelfs thans actueel en toepasselijk de vraag te stellen: Wie is de god die het waard is aanbeden te worden?
2. Aan wat voor soort van aanbidding hebben de meeste mensen zich sinds het begin van de door mensen opgerichte politieke Staat schuldig gemaakt?
2 Met het verstrijken van de tijd is de ene nationale god na de andere van zijn voetstuk gestoten. Uit recente tijd kunnen wij ons nog het geval herinneren dat Nikita Chroesjtsjov van de communistische partij de overleden dictator Josef Stalin als de god van Sovjet-Rusland ontluisterde. Het ontluisteringsproces wordt bijna komisch. Niettemin heeft de aanbidding van hoofden van politieke staten ernstige gevolgen voor de mensenwereld gehad. Onnoemelijk veel mensen denken misschien dat zij thans te intelligent en te gemoderniseerd zijn om politieke goden te aanbidden. Maar hoe staat het met de aanbidding van de politieke Staat zelf? Of van het wereldomvattende politieke stelsel van heerschappij? Vanaf het begin van door mensen opgerichte politieke staten duizenden jaren geleden, hebben de meeste mensen zich schuldig gemaakt aan een dergelijke aanbidding van de Staat. Het is niet vergezocht dit te zeggen.
3, 4. (a) Hoe is de politieke Staat op aarde ontstaan, en waarom is dat feit nauwelijks te betwisten? (b) Hoe beeldt Johannes, in Openbaring 13:1-8, het ontstaan van een dergelijke staat af?
3 Negentien eeuwen geleden gebruikte een man die in de geschiedenis wordt vermeld en wiens geschriften tot nu toe door honderden miljoenen mensen zijn gelezen, levendige symbolen om aan te tonen hoe de wereldomvattende aanbidding van het menselijke politieke stelsel is ontstaan. Ze is terug te voeren tot iemand die door deze man, Johannes, de zoon van Zebedéüs, wordt vergeleken met een vuriggekleurde draak. Johannes geeft aan deze draak niet de betekenis die de natie China aan haar populaire eenkoppige draak geeft. Johannes gebruikt de draak als een symbool dat past bij een bovenmenselijk persoon, die door Johannes wordt geïdentificeerd met de uitdrukking. „de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is” (Openb. 20:2; 12:3, 9). Is het louter verbeelding, of is het naïef te geloven dat het menselijke politieke stelsel zijn oorsprong vond bij deze persoon? Als wij beschouwen hoe door mensen opgerichte politieke stelsels van oudsher hebben geregeerd en gehandeld, valt het nauwelijks te betwisten dat het politieke stelsel zijn oorsprong vond bij de met een draak te vergelijken Satan de Duivel. Laten wij nu eens opmerken hoe Johannes dit afbeeldt:
4 De woelige, ontevreden, zelfzuchtige mensheid in het algemeen met de rusteloze zee vergelijkend, zegt Johannes het volgende: „En hij [dat wil zeggen, de vuriggekleurde draak] bleef staan op het zand van de zee. En ik zag een wild beest uit de zee opstijgen, met tien horens en zeven koppen, en op zijn horens tien diademen maar op zijn koppen lasterlijke namen. Het wilde beest nu dat ik zag, geleek op een luipaard, maar zijn poten waren als die van een beer en zijn muil was als een leeuwemuil. En de draak gaf het beest zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit. En een van zijn koppen, zo zag ik, leek ten dode toe geslacht, maar hij werd van zijn dodelijke slag genezen en de gehele aarde volgde het wilde beest met bewondering. En zij aanbaden de draak omdat hij aan het wilde beest de autoriteit had gegeven, en zij aanbaden het wilde beest met de woorden: ’Wie is gelijk aan het wilde beest, en wie kan de strijd tegen hem aanbinden?’ . . . en hem werd autoriteit gegeven over elke stam en elk volk en elke taal en natie. En allen die op de aarde wonen, zullen hem aanbidden.” — Openb. 13:1-8.
5, 6. Wat wordt, in het licht van Daniëls droom van de wilde beesten die uit de zee opstegen, door dat vreemd gevormde wilde beest afgebeeld?
5 Mensen vroegen: „Wie is gelijk aan het wilde beest?” Wij vragen derhalve: Wat wordt erdoor afgebeeld? Op grond van de beschrijving die Johannes geeft van dit symbolische wilde beest en wat ermee gebeurt, kan er geen twijfel over bestaan wat erdoor wordt afgebeeld.
6 De rol die het wilde beest in het boek Openbaring speelt, toont aan wat erdoor wordt afgebeeld, namelijk het wereldomvattende stelsel van politieke heerschappij over de gehele mensheid. Dat het wilde beest op een luipaard leek maar poten als van een beer en een muil als van een leeuw had, strookt goed met het feit dat het stelsel van wereldpolitiek zich op verschillende tijdstippen en plaatsen door middel van diverse regeringsvormen heeft geopenbaard. Zeer waarschijnlijk werd Johannes ertoe gebracht te denken aan wat de profeet Daniël uit de oudheid in een profetische droom zag: dat er eerst een beest gelijk een leeuw uit de woelige zee opsteeg, en toen een beest gelijk een beer, en daarna een beest gelijk een luipaard. Bovendien werd Daniël duidelijk gezegd dat die beesten een afbeelding waren van politieke heerschappijen die zouden opstaan en als supermachten over de aarde zouden heersen (Dan. 7:1-18). Het vreemd gevormde wilde beest dat Johannes zag, symboliseerde derhalve het wereldomvattende politieke stelsel dat zich door middel van een aantal regeringsvormen heeft geopenbaard.
Aanbidding van de staat als een god
7, 8. (a) Wie werd door middel van de aanbidding van het symbolische wilde beest terzelfder tijd aanbeden? (b) Waarom is de aanbidding van de Staat voor degenen die ontkennen dat zij iets aanbidden, een punt om over na te denken?
7 Het is hier niet noodzakelijk alle details te bespreken van wat Johannes in zijn geïnspireerde visioen zag. Het belangrijke punt waarop wij hier onze aandacht willen vestigen, is dat dit „wilde beest” dat uit de zee opsteeg, door de gehele mensenwereld werd aanbeden; het werd als een onoverwinlijke god bejegend. De aanbidding van de politieke Staat als een god, hetgeen aldus in Johannes’ visioen werd afgebeeld, was terzelfder tijd de aanbidding van iemand die hoger was dan de politieke Staat. Wie was dat? Dat was de met een draak te vergelijken Satan de Duivel, want hij wordt afgebeeld als degene die de autoriteit, de kracht en de troon of regeringszetel aan de politieke Staat geeft.
8 Het is daarom geen wonder dat de Meester van wie Johannes een discipel was, over Satan de Duivel sprak als over „de heerser van deze wereld” (Joh. 14:30; 16:11). En Paulus, een medediscipel van Johannes, noemde Satan de Duivel „de god van dit samenstel van dingen” (2 Kor. 4:4). Dit is voor de velen die zich erop beroemen dat zij helemaal niets aanbidden, iets om thans over na te denken. Aanbidden zij, zoals de atheïstische communisten, de politieke Staat? Wellicht ontkennen zij dit, maar als er een ernstig nationaal geschil rijst, als er internationale oorlog uitbreekt of de nationale soevereiniteit wordt bedreigd, wat doen zij dan? Ja, wat aanbidden zij dan als een god? Hun handelwijze onthult dan de waarheid en spreekt zo luid dat hetgeen zij met hun mond zeggen, erdoor wordt overstemd.
9. Wat dient een ieder van ons zich in verband met aanbidding af te vragen, en welke uitdagende vraag zouden politici ten tijde van de beslissing kunnen stellen?
9 Het nationalisme viert thans hoogtij over de gehele aarde. Ongeacht of een persoon nu al dan niet religieus belijdt te zijn, niemand kan zich onttrekken aan de persoonlijke vraag: Wie of wat aanbid ik? De onzichtbare macht achter het wereldomvattende politieke samenstel van dingen, namelijk de met een draak te vergelijken Satan de Duivel, wil iedere aardbewoner er op heimelijke wijze toe dwingen hem te aanbidden door middel van zijn protégé, de politieke Staat. Het is echter de moeite niet waard hem te aanbidden, want op een goede dag, nu binnenkort, zal hij zelf als een god van zijn voetstuk worden gestoten. Het zal echter onmogelijk zijn de ware God van het universum van zijn voetstuk te stoten. Wensen wij die God oprecht te aanbidden? De tijd om een beslissing dienaangaande te nemen, kan niet veel langer meer worden uitgesteld. Vooral de politieke elementen van deze wereld zullen een definitieve beslissing moeten nemen met betrekking tot datgene wat zij werkelijk in dit verband wensen te doen. Het zal rampspoedig voor hen zijn wanneer zij dan op een uitdagende wijze de vraag opwerpen: ’Wie is die Persoon (Degene die wij met name hebben genoemd), dat iedereen, met inbegrip van ons als politici, Hem zou moeten aanbidden?’
10, 11. Wanneer werd in de oudheid door een farao van Egypte een soortgelijke vraag opgeworpen, en waarom?
10 Wij hebben de geschiedenis om ons te helpen een juiste beslissing te nemen. De politieke heersers en hun patriottische ondersteuners doen er thans goed aan het historische geval te beschouwen van het hoofd van een politieke staat uit de oudheid die net zo’n vraag opwierp. Die persoon was de koninklijke Farao uit het einde van de zestiende eeuw vóór onze gewone tijdrekening. De gelegenheid deed zich voor toen hij werd geconfronteerd met twee broers, Mozes en Aäron, en andere oudsten van het in slavernij gebrachte volk Israël. De kwestie met betrekking tot de vraag wie de ware God is, werd toen op de proef gesteld. Via Aäron, die als Mozes’ woordvoerder optrad, zei Mozes tot Farao: „Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: ’Zend mijn volk heen, opdat zij mij in de wildernis een feest mogen vieren.’” Indien de hier toegesproken Farao zich net als de andere farao’s als een god beschouwde, was hij niet geneigd afstand te doen van zijn eigen goddelijkheid in gehoorzaamheid aan de God van de mensen die Farao toentertijd onrechtmatig als slaven van Egypte uitbuitte. Vandaar Farao’s uitdagende vraag en zijn eigen antwoord daarop:
11 „Wie is Jehovah, zodat ik zijn stem zou gehoorzamen om Israël heen te zenden? Ik ken Jehovah in het geheel niet, en daarbij komt nog dat ik Israël niet zal heenzenden.” — Ex. 5:1, 2; 3:18, 19.
12, 13. (a) Om een confrontatie tussen wie ging het in dit geval, en wie bleek de overwinnaar te zijn? (b) Welk gebod betreffende aanbidding kon de Bevrijder van Israël terecht aan het begin van de Tien Geboden geven?
12 Zo die situatie al iets betekende, dan duidde ze op een confrontatie tussen de God van het in slavernij gebrachte volk Israël en de Egyptische Farao, wiens standbeeld als van een god wellicht onder de standbeelden prijkte van alle andere vele goden van Egypte, dat toen de supermacht van de bewoonde aarde was. De betrouwbare geschiedenis toont aan wie in deze dramatische confrontatie als overwinnaar te voorschijn kwam. Al de goden van het Egypte uit de oudheid werden van hun voetstuk gestoten en de zegevierende God van de Israëlieten leidde hen uit Egyptes huis van slavernij, door de Rode Zee en naar de berg Sinaï in Arabië, waar hij hun de Tien Geboden en honderden andere wetten gaf waardoor zij als natie bestuurd zouden worden. De goddelijke Bevrijder van de Israëlieten had het volste recht om zijn bevrijde volk aan het begin van die Tien Geboden het volgende te gebieden:
13 „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. Gij moogt geen andere goden hebben tegen mijn persoon in. Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis, die straf voor de dwaling van vaders breng over zonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten, maar die liefderijke goedheid oefen jegens het duizendste geslacht wanneer het hen betreft die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.” — Ex. 20:1-6.
14. Hoe verschilt Jehovah God van de „god van dit samenstel van dingen” met betrekking tot beelden, en hoe dat zo?
14 Door die eerste twee van de Tien Geboden wordt een God met name geïdentificeerd die zijns gelijke niet heeft, een God wiens bericht niet wordt geëvenaard door dat van enige zogenaamde „god”, zelfs niet Satan de Duivel in eigen persoon, „de god van dit samenstel van dingen”. Satan de Duivel laat toe dat er zelfs van hemzelf en van „goden” die met hem verbonden zijn, afgodische beelden worden gemaakt. Maar de God wiens naam Jehovah is, verbiedt ten strengste dat er enig beeld ter afbeelding van hem wordt gemaakt en verbiedt dat welk andere afgodische beeld maar ook met de aanbidding van Hem in verband wordt gebracht. Hij kan niet met iets geschapens, met enig door mensen gemaakt beeld, vergeleken worden. Bij monde van een andere profeet die na Mozes kwam, zei hij: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden.” — Jes. 42:8.
15. Waarom kan er van Jehovah worden gezegd dat hij „een jaloerse God” is, en welke vraag zouden politieke machthebbers derhalve in dit verband kunnen stellen?
15 Deze goddelijke verklaring vereist exclusieve toewijding jegens Jehovah als God en schakelt het gebruik van alle door mensen gemaakte beelden waaraan relatieve aanbidding wordt geschonken, uit. Omdat hij onzichtbaar is, denken mensen misschien dat Hij beelden nodig heeft die moeten worden gemaakt om aanbidders te helpen hun aandacht op Hem te richten. Maar zulke beelden zouden slechts een leugen zijn en Hem niet kunnen afbeelden zoals hij werkelijk is. Hierdoor zou de aanbidder in werkelijkheid worden afgeleid en zou God in de achting van de aanbidder worden verkleind. De ene levende en ware God kan nooit door een levenloos, geschapen beeld worden voorgesteld. Hij verbindt zich niet met welke eigengemaakte goden maar ook en zijn ware aanbidders mogen „geen andere goden hebben tegen [zijn] persoon in”, goden die de status van ware god met hem zouden willen delen. Hij eist de exclusieve toewijding van zijn aanbidders en op grond hiervan kan er worden gezegd dat hij „een jaloerse God” is. Of men het nu prettig vindt of niet, al zijn met verstand begaafde schepselen zullen hem exclusieve toewijding moeten schenken indien zij voor eeuwig gelukkig willen leven. Om die reden zouden de politieke machthebbers in deze tijd in de taal van Farao kunnen vragen: „’Wie is Jehovah’, dat iedereen hem zou moeten aanbidden?”
Het materialisme aanbeden als een god
16, 17. (a) Welke dingen aanbidden de mensen, behalve de Staat, in deze tijd nog meer? (b) Hoe maken velen zich het materialisme tot een god?
16 Onbewust van wat ze in werkelijkheid doet, aanbidt de overgrote meerderheid der mensheid het symbolische „wilde beest”, de politieke staat, die, in de een of andere vorm, „elke stam en elk volk en elke taal en natie” regeert (Openb. 13:7). Maar er zijn nog andere dingen die door zelfzuchtige, onvolmaakte mensen tot de positie van goden in hun leven verheven kunnen worden. De hedendaagse natuurwetenschap is tot een „heilige koe” gemaakt welke in het leven van velen die denken dat menselijke geleerden alles kunnen en alle problemen kunnen oplossen, wordt aanbeden. En in deze tijd van vermaak en zovele soorten van amusement worden „sterren” in de theaterwereld, beroemdheden in de filmwereld, en bekende persoonlijkheden die in radio- en televisieprogramma’s optreden en daarbij veel bijval oogsten, verafgood. Seksuele immoraliteit wint voortdurend steeds meer aanbidders naarmate de vroegere maatstaven van moraliteit en fatsoen achteruitgaan.
17 En in deze tijd waarin de mensenwereld nog nooit zo rijk is geweest op het gebied van de zogenaamde „gemakken van het leven”, arbeid besparende hulpmiddelen, snelle transportmogelijkheden naar verafgelegen plaatsen en een grotere variëteit van voedselsoorten, zou men ertoe verlokt kunnen worden een overvloed van deze dingen te zoeken. Of de inflatie en de toenemende economische problemen in de wereld zouden iemand ertoe kunnen pressen zich hoofdzakelijk met het verwerven van stoffelijke dingen bezig te houden. In beide gevallen zou hij dermate materialistisch kunnen worden dat hij geen tijd of belangstelling heeft voor geestelijke zaken. Hoewel hij dit misschien niet graag denkt, is het materialisme een god voor hem geworden.
18. Is de aanbidding van het Materialisme verstandig, en waarom wilde Agur, de zoon van Jake, niet verzadigd worden van materiële rijkdom?
18 De aanbidding van het Materialisme is niet verstandig. Ze zal iemands geestelijke gezindheid beslist schaden. Agur, de zoon van Jake, een man uit de oudheid die de rampspoedige aanbidding van valse goden wilde vermijden, onderkende het gevaar van het materialisme. Zich tot de Schepper van de aarde, de wind en de regen wendend, zei Agur: „Twee dingen heb ik van u gevraagd. Onthoud ze mij niet voordat ik sterf. Onwaarheid en het leugenachtige woord, doe ze ver van mij. Geef mij noch armoede noch rijkdom. Laat mij het voedsel dat voor mij is voorgeschreven, verslinden, opdat ik niet verzadigd word en ik u werkelijk verloochen en zeg: ’Wie is Jehovah?’ en opdat ik niet tot armoede geraak en ik werkelijk steel en mij vergrijp aan de naam van mijn God.” — Spr. 30:1, 7-9.
19. Welke houding jegens God brengt het materialisme in een hebzuchtig persoon voort, evenals dit het geval is met de politici, en waarom zal de materialist geen leven van God ontvangen?
19 In een wereld waarin zowel buitengewone rijkdom als verschrikkelijke armoede naast elkaar bestaan, moeten wij beslist als Agur, de zoon van Jake, zijn en de veilige handelwijze volgen. Wij moeten de twee uitersten die ons tegen de aanbidding van de ware God kunnen keren, vermijden. Materiële overvloed ter bevrediging van hebzucht kan ons in dezelfde positie plaatsen als de politieke heersers die begerig zijn naar politieke macht, zodat zij de uitdagende woorden van Farao uit de oudheid opnemen en zeggen: „Wie is Jehovah?” Als dat de houding is die niet alleen door politieke macht maar ook door begerigheid naar materiële rijkdom wordt voortgebracht, wat doet degene die zich al te zeer voor aardse schatten interesseert dan anders dan dat hij het Materialisme, niet Jehovah, tot zijn God maakt? Daar Jehovah een jaloerse God is, dat wil zeggen een God die exclusieve toewijding van zijn aanbidders eist, kan men niet allebei tegelijkertijd dienen en uit de handen van de ware God de beloning van eeuwig leven in geluk ontvangen.
20. Wat zei iemand die nog wijzer was dan Agur over de poging om terzelfder tijd God en de Rijkdom als slaaf te dienen?
20 Een man die nog veel wijzer was dan Agur, de zoon van Jake, zei: „Niemand kan twee meesters als slaaf dienen, want hij zal óf de een haten en de ander liefhebben, óf zich aan de een hechten en de ander verachten. Gij kunt niet God en de Rijkdom [mammon] als slaaf dienen.” — Matth. 6:24, NW; Sint-Willibrordvertaling.
21. Aan wat voor soort van aanbidding maken degenen die beweren niet in een persoonlijke god te geloven, zich niettemin schuldig?
21 De mensheid in het algemeen is tegenwoordig gevangen tussen de krachten van het nationalisme en het materialisme. Velen vallen ten prooi aan de aanbidding van zowel het nationalisme als het materialisme. Hoewel de anderen persoonlijk geen speciale belangstelling hebben voor nationale politiek, zwichten zij voor de aanbidding van het materialisme. Wie op aarde kan tegenwoordig zeggen dat hij niets aanbidt? Misschien denkt hij, omdat hij er prat op gaat dat hij niet in een intelligente persoonlijke God gelooft, dat hij geen god of goden aanbidt. Maar als hij zichzelf eerlijk onderzoekt, zal hij bemerken dat hij het nationalisme, het materialisme, sport, seks, zijn eigen buik en andere zelfzuchtige dingen tot zijn goden maakt en ze als slaaf dient. Door deze zelfzuchtige dingen van de wereld te aanbidden, aanbidt hij bovendien onwetend de personificatie van zelfzucht, Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”. Het heeft geen zin zichzelf te bedriegen. Laten wij allen eerlijk tegenover onszelf zijn en de feiten toegeven.
22. Hoe zouden mensen, met het oog op datgene wat de aanbidding van zulke goden de mensen heeft bezorgd, eigenlijk met betrekking tot aanbidding moeten redeneren?
22 De aanbidding van al deze valse goden heeft de mensenwereld in de rampspoedige toestand gebracht waarin ze zich thans bevindt. De aanbidding van al zulke goden heeft niet tot de vrede, het geluk en het algemene welzijn van het mensengeslacht geleid. Ieder weldenkend mens zou moeten redeneren dat het langzamerhand tijd wordt dat de mensen in hun benarde situatie zich gaan afvragen of het wel raadzaam is nog langer de goden te dienen die hun zoveel verwarring en moeilijkheden hebben bezorgd. Zij zouden eigenlijk moeten beredeneren dat er toch een ware God, een God die zijn aanbidders werkelijke, blijvende zegeningen schenkt, moet zijn. Wie zou dat kunnen zijn?
23, 24. Wie is de God die tegengesteld is aan zulke valse goden, en hoe is Hij de God van de bijbel?
23 Er is slechts één God die tegengesteld is aan al die valse en schadelijke goden. Zijn naam is niet onbekend. Zijn naam is vooral sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in het jaar 1918 over de gehele lengte en breedte der aarde bekendgemaakt. Zijn naam is de meest op de voorgrond tredende naam in het boek dat van alle ooit uitgegeven boeken de grootste verspreiding onder de mensheid heeft, en in dat boek komt zijn naam ongeveer zevenduizend maal voor. Dat boek is het enige boek dat door de Drager van die dikwijls genoemde naam is geïnspireerd. Om die reden is dat boek het meest aangevallen boek in de gehele wereld, met het gevolg dat het van alle boeken het minst wordt geloofd. Dat boek wordt de bijbel of de Heilige Schrift genoemd. De naam van Degene die in de bijbel van begin tot eind als God wordt vermeld, is Jehovah. Hij is derhalve de God van de bijbel. Het heeft geen zin dit feit te betwisten, want in Psalm 83:18 zegt de bijbel:
24 „Zoo worden zij ’t gewaar, dat Gij, wiens naam JEHOVA is, dat Gij alleen zijt Opperheer der gansche aarde.” — Van der Palm.
25. Wie zijn vooral met de uitdagende vraag in verband met het aanbidden van Jehovah geconfronteerd, en voor het antwoord op welke vragen omtrent Hem wenden wij ons nu tot de bijbel?
25 Vooral sinds het jaar 1919 G.T. hebben zijn aanbidders, die over de gehele wereld als Jehovah’s christelijke getuigen bekend staan, zijn naam over de gehele aarde, tot dusver in ten minste 207 landen en eilandgroepen, in het openbaar bekendgemaakt en verhoogd. Het is dan ook heel vanzelfsprekend dat vooral zij geconfronteerd zijn met de uitdagende vraag: „’Wie is Jehovah’, dat iedereen hem zou moeten aanbidden?” Dat is een deugdelijke vraag. Ze verdient een gezaghebbend antwoord. Het gezaghebbende antwoord dat werkelijk overtuigingskracht bezit, is alleen te vinden in de bijbel, Jehovah’s Boek. Wat heeft hij daarin met betrekking tot zichzelf te zeggen? Wat heeft hij daarin laten optekenen over zijn werken en zijn bemoeienissen met de mensheid? In welk opzicht is Hij beter dan al de andere goden die gedurende alle eeuwen door de mensen zijn aanbeden? Wat zal hij met betrekking tot de huidige wereldsituatie doen? Hoe zal hij bewijzen dat alleen híj het verdient door ons als God aanbeden te worden? Laten wij ons voor het antwoord op deze vragen tot de bijbel wenden.
[Illustratie op blz. 233]
Alle mensen worden onder druk gezet om de zichtbare aardse politieke organisatie van de Duivel, afgebeeld door het wilde beest uit de zee, te aanbidden. Wie aanbidt u?
[Illustratie op blz. 236]
Evenals Jehovah bij de Rode Zee bewees de ware God te zijn, zal hij zich in de komende oorlog van Har–mágedon wederom als zodanig kenbaar maken