„Het is niet mijn schuld!”
KUNT u dat altijd zeggen? Mensen worden beïnvloed door de woorden en daden van anderen. Soms worden zij wellicht terecht boos of raken zij misschien zeer gedeprimeerd vanwege de daden of opmerkingen van hun metgezellen.
Misschien hebt u iets dergelijks wel eens meegemaakt. Bent u er echter zeker van dat u niet verantwoordelijk was voor de boosheid, de neerslachtigheid of het lijden van anderen? Kunt u inderdaad altijd zeggen: „Het is niet mijn schuld”?
WREEDHEID EN KWAADDOEN BRENGEN DE BANVLOEK
Gewoonlijk willen mensen zich op zijn minst toch in enige prettige omgang met medemensen verheugen. In feite worden mensen vaak zeer bedroefd wanneer anderen hen negeren. Zij kunnen zelfs denken dat degenen die hen schijnbaar mijden, onattent of liefdeloos zijn.
Toch ligt de schuld wellicht niet geheel bij de kennissen van degene die wordt „genegeerd”. Een geïnspireerde spreuk verklaart: „Een man van liefderijke goedheid bejegent zijn eigen ziel op een belonende wijze, maar de wreedaard brengt de banvloek over zijn eigen organisme” (Spr. 11:17). Ja, wij kunnen hard voor onszelf zijn wanneer wij onvriendelijk en wreed jegens anderen zijn. Uiteindelijk zijn degenen die wij ruw bejegenen, wellicht niet meer op onze omgang gesteld, ook al zouden zij ons alleen maar „negeren” omdat zij niet langer door onze wreedheid gekwetst willen worden.
Wij kunnen ook de banvloek over ons brengen wegens ons verkeerde gedrag. In het Israël uit de oudheid konden gezinshoofden die zich niet aan Gods geboden hielden, de banvloek over hun eigen huis brengen. Achan bijvoorbeeld beroofde God door zich ten onrechte een bepaald kledingstuk uit Sinear, 200 zilveren sikkelen en een gouden staaf toe te eigenen. Maar toen Achans kwaaddoen werd ontdekt, ’bracht Jehovah de banvloek over hem’ en werden zowel hij als leden van zijn gezin doodgestenigd (Joz. hoofdst. 7). In deze tijd zou het kunnen zijn dat het hoofd van een christelijk gezin en andere gezinsleden bij kwaaddoen betrokken raken en als gevolg daarvan uit de christelijke gemeente worden gesloten. In werkelijkheid brengt zo’n man die persoonlijk Gods Woord overtreedt en ernstig kwaaddoen binnen zijn gezin tolereert, „de banvloek over zijn eigen huis” (Spr. 11:29). Getrouwe christenen brengen terecht de banvloek over hem, en wellicht ook over anderen in zijn gezin, door hen als onberouwvolle kwaaddoeners van hun omgang buiten te sluiten (1 Kor. 5:11-13). Wanneer zo’n man wordt geconfronteerd met dit resultaat van kwaaddoen, kan hij beslist niet zeggen: „Het is niet mijn schuld!”
WANNEER ER GEEN PASSENDE HULP WORDT GEBODEN
Christelijke ouderlingen moeten natuurlijk proberen medegelovigen die zonder het te weten een misstap doen, te helpen. De apostel Paulus brengt het op deze wijze onder woorden: „Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid te herstellen, terwijl een ieder van u zichzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt” (Gal. 6:1). Indien de aangestelde ouderlingen in de gemeente nochtans in gebreke blijven gepaste geestelijke hulp te verlenen, zijn zij dan volkomen vrij van verantwoordelijkheid indien de dwalende persoon uiteindelijk voor de verleiding bezwijkt?
Aan de andere kant hangt veel af van de wijze waarop hulp wordt geboden. Paulus zei dat degenen die geestelijke hoedanigheden bezitten, de dwalende persoon „in een geest van zachtaardigheid” dienen te herstellen. Maar veronderstel dat een ouderling niet in zachtaardigheid raad geeft, met het gevolg dat de persoon die raad krijgt, erg terneergeslagen of boos wordt, of anderszins overstuur raakt. Omdat de dwalende persoon een ruwe behandeling ontvangt, wordt hij wellicht niet ’hersteld’ of op het goede pad gebracht en volhardt hij wellicht zelfs in een verkeerde handelwijze. Kan de onvriendelijke ouderling onder zulke omstandigheden werkelijk zeggen: „Het is niet mijn schuld”? — Vergelijk Lukas 17:1, 2; 2 Korinthiërs 6:3.
WANNEER ER ONDERDRUKKING IS
Wat valt er vervolgens ook nog te zeggen wanneer een persoon die autoriteit over anderen heeft, onderdrukkend blijkt te zijn? Wellicht vinden sommigen het, vanwege zijn ruwe bejegening van hen, bijna onmogelijk om vrede des geestes te hebben en moeten zij in feite wellicht hun uiterste best doen om hun geest in bedwang te houden. Dit is niet verbazingwekkend, want in de Schrift wordt ons verteld: „Louter onderdrukking kan een wijze waanzinnig doen handelen.” — Pred. 7:7.
Inderdaad, langdurige onderdrukking kan veroorzaken dat zelfs een wijs persoon onbezonnen handelt. Hij kan bijvoorbeeld zijn zelfbeheersing verliezen en iets verkeerds doen. Indien dat gebeurt, kan de onderdrukker dan alle verantwoording met een schouderophalen van zich afschudden en zeggen: „Het is niet mijn schuld”?
Aan de andere kant kan Prediker 7:7 betrekking hebben op onderdrukking waarin de wijze man zelf een aandeel heeft door in strijd met het menselijk fatsoen te handelen en de ogen te sluiten voor de droevige situatie van de onderdrukten. Hij kan waanzinnig handelen door zich door een onderdrukkende geest te laten beheersen en beschouwt zichzelf wellicht als een grote weldoener die het recht heeft om iedereen die zijn werkwijze durft te bekritiseren, de mond te snoeren. (Vergelijk 2 Kronieken 16:10). Maar de onjuiste opvatting van de onderdrukker maakt hem beslist niet vrij van schuld.
DE BEHOEFTE AAN LIEFDE EN VERTROUWEN
Vanzelfsprekend houdt de kwestie van het schuldig zijn, met vele aspecten van het leven verband. Beschouw bijvoorbeeld de huwelijksverbintenis eens. Liefde, tederheid en wederzijdse belangstelling zijn van wezenlijk belang voor geluk in het huwelijk. Maar wat valt er te zeggen wanneer een huwelijkspartner in gebreke blijft deze eigenschappen ten toon te spreiden, of wanneer hij of zij opzettelijk en voortdurend weigert de huwelijksplicht te vervullen?
Onder de druk van zo’n weigering en door het ontbreken van liefde, tederheid en ware belangstelling, kan de van de hand gewezen partner voor verleiding bezwijken en overspel plegen. Indien dat zou gebeuren, kan de liefdeloze huwelijkspartner dan alle verantwoording afwijzen door te zeggen: „Het is niet mijn schuld”? Beslist niet!
Om christenen ervoor te behoeden het zover te laten komen, schreef de apostel Paulus: „Onthoudt het [de huwelijksplicht] elkaar niet, behalve met onderling goedvinden voor een bestemde tijd om tijd aan gebed te wijden en weer samen te komen, opdat Satan u niet blijve verzoeken vanwege uw gebrek aan zelfbeheersing.” — 1 Kor. 7:1-5.
Of een christen nu te maken heeft met een lid van zijn gezin of met iemand die niet tot het huisgezin behoort, hij dient te handelen op een wijze die vertrouwen inboezemt. Iemand die vastbesloten is zijn doeleinden te verwezenlijken zonder het welzijn van anderen in aanmerking te nemen, kan geneigd zijn zich van slinkse middelen te bedienen, in de veronderstelling dat het gewenste doel de middelen heiligt. Maar wat gebeurt er dikwijls wanneer anderen bemerken dat een metgezel ’een bedrieglijke tong in zijn mond heeft’? (Micha 6:12) Het is niet te verwachten dat zij de slinkse persoon in de toekomst zullen vertrouwen en zij houden zich wellicht op een afstand van hem. Hij zal dit waarschijnlijk ontstellend vinden. Maar wanneer hij het zichzelf aandoet, kan hij dan zeggen: „Het is niet mijn schuld”?
EEN ERNSTIGE ZAAK
Degenen die het slachtoffer zijn geworden van iemand met een bedrieglijke tong, beseffen misschien niet altijd wat hij heeft gedaan. Maar er is er Eén die het altijd weet, en hij zoekt de schuld bij de schuldige. In de Schrift wordt ons verzekerd: „De slinkse persoon is iets verfoeilijks voor Jehovah, maar Zijn vertrouwelijke omgang is met de oprechten” (Spr. 3:32). Het kan weliswaar zijn dat de persoon die slinks is in woorden en daden zichzelf misleidt en zelfs denkt dat hij gerechtigd is zijn bedrieglijke tong op een sluwe manier te gebruiken en zijn toevlucht te nemen tot twijfelachtige methoden. Wat dat betreft hebben medemensen misschien niet voldoende bewijzen om ’hem een bestraffing te geven’ (Luk. 17:3). Maar wanneer zo’n persoon zijn handelwijze nooit corrigeert, is zijn positie voor het aangezicht van God hopeloos. Jehovah beschouwt de slinkse persoon als verfoeilijk, en slechts de rechtvaardige kan zich in vertrouwelijke omgang met God verheugen.
Uiteindelijk moeten allen dus verantwoording afleggen tegenover de Allerhoogste (Rom. 14:10-12). Dit beklemtoont hoe belangrijk het is open te staan voor de leiding van Gods geest en geïnspireerde Woord, terwijl men voortdurend om hulp bidt ten einde persoonlijke wreedheid, kwaaddoen, onverantwoordelijkheid, onderdrukkende methoden, liefdeloze daden en onbetrouwbaarheid te vermijden. Ja, in veel omstandigheden kan het zijn dat iemand de verantwoording niet van zich kan afschuiven door louter te zeggen: „Het is niet mijn schuld!”