Wanneer geld geen waarde heeft
EEN bekend spreekwoord luidt: „Geld vermag alles.” Iemand die geld bezit, kan vaak zware „stormen” doorstaan en aan allerlei moeilijkheden ontkomen. In heel veel situaties „trekt hij aan het langste eind”.
De bijbel geeft toe dat geld een bepaalde macht heeft om de bezitter ervan te beschermen. Zo staat er geschreven: „Wijsheid is tot bescherming evenals geld tot bescherming is.” Maar welke van de twee is betrouwbaarder? De bijbel vervolgt met te zeggen: „Maar het voordeel van kennis is, dat de wíjsheid haar bezitters in het leven houdt.” — Pred. 7:12.
Er zijn situaties geweest waarin geld ’niets vermocht’. Het werd totaal krachteloos gemaakt, zodat het zijn bezitters geen hulp kon bieden. Zo’n situatie deed zich bijvoorbeeld voor tijdens de belegering van Jeruzalem door de Babyloniërs in de zevende eeuw voor onze gewone tijdrekening. Degenen die ware wijsheid bezaten, waren toen veel beter af dan degenen die over veel geld beschikten. De kennis die zij op een juiste wijze hadden gebruikt, leidde tot hun behoud. Zal zo’n situatie zich ooit op wereldomvattende schaal voordoen? — Jer. 35:18, 19; 39:16-18; 40:1-6.
Als wij om ons heen kijken ten einde te zien waar de rijkdom het grootst is, bemerken wij dat dit in de natiën is in het rijk dat de „christenheid” wordt genoemd. En in dit rijk heeft men zich op geld verlaten, heeft men erop vertrouwd en is het voor sommige mensen zelfs een „god” geworden. Voor vele zogenaamde christenen is geld het doel geworden waarnaar zij in het leven streven.
DE GEESTELIJKEN HEBBEN RELIGIE EEN GELDELIJKE BASIS GEGEVEN
Erger dan al dit misbruik dat van geld wordt gemaakt, is evenwel het feit dat religieuze stelsels en veel individuele geestelijken geld gevraagd hebben voor de kerkelijke diensten die zij hun kerklidmaten hebben bewezen. Zij hebben geld gevraagd voor het houden van doop- en huwelijksplechtigheden, voor het zegenen van huizen en eigendommen van kerklidmaten, voor het lezen van missen in de kerk en voor het bidden ten behoeve van de „zielen der doden in het vagevuur”, voor het verlenen van aflaten, voor het verkrijgen van toegang tot de kerk of voor zitplaatsen daarin, voor onderricht op religieuze scholen, voor het dienst doen als aalmoezeniers in de legers, terwijl zij terzelfder tijd geld van de politieke staat hebben aanvaard ingeval er een verbintenis tussen kerk en staat of een staatskerk bestond. Door dit alles hebben zij een enorme rijkdom opgehoopt.
Bovendien is een gedeelte van het geld dat voor zulke religieuze diensten werd geïnd, geïnvesteerd in ondernemingen die terzelfder tijd door de kerken als verkeerd in Gods ogen worden veroordeeld. Deze begeerte naar geld en rijkdom heeft de religieuze leiders der christenheid op schandelijke wijze doen struikelen en heeft hen voor het aangezicht van God tot dwaling gebracht. — 1 Tim. 6:10.
Ziet God dit en zal hij zulke organisaties en mensen wegens hun rijkdommen zegenen? Beschouwt u eens wat hij met het Israël uit de oudheid, waarin precies dezelfde toestanden bestonden, heeft gedaan.
Het was iets schandelijks en godonterends wat de Israëlitische profeet Micha moest berichten met betrekking tot degenen die beweerden Gods naam voor het aangezicht van de wereld te dragen. De profeet Micha moest echter datgene zeggen wat God bekendgemaakt wilde hebben: „Haar eigen hoofden spreken recht louter om steekpenningen, en haar eigen priesters onderrichten alleen om een prijs, en haar eigen profeten beoefenen waarzeggerij enkel om geld; toch blijven zij op Jehovah steunen, zeggende: ’Is Jehovah niet in ons midden? Ons zal geen rampspoed overkomen.’” Zou hun geld hen blijven beschermen? Zou God ten behoeve van hen tussenbeide komen? God antwoordde: „Daarom zal wegens ulieden Sion worden omgeploegd als louter een veld, en Jeruzalem zelf zal tot niets dan puinhopen worden, en de berg van het huis [van Jehovah] zal zijn als de hoge plaatsen van een woud.” — Micha 3:11, 12.
GELD ZAL OP DE STRATEN WORDEN GEWORPEN
Zes jaar voordat deze rampspoed werkelijk plaatsvond en Jeruzalem door de Babyloniërs werd verwoest, had de profeet Ezechiël, die zich in Babylon bevond, gewaarschuwd dat dit zou gebeuren. Een dergelijke rampspoed, maar dan op grotere schaal, waarbij meer mensen zijn betrokken, kan in onze tijd niet uitblijven en zal vooral de christenheid treffen, omdat haar houding ten opzichte van geld precies overeenkomt met die van het Israël destijds. God kan niet aan zijn beginselen vasthouden als hij huichelachtige religieaanhangers die zijn naam smaden, niet op precies dezelfde wijze behandelt. Ezechiëls profetie is derhalve met nog meer kracht op de christenheid van toepassing (Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11). Schenkt u eens ernstig aandacht aan wat de christenheid in de zeer nabije toekomst te wachten staat:
[Tabel]
Gods woorden bij Vervulling
monde van Ezechiël
„Op de straten zullen Geld zal waardeloos zijn. Het zal
zij zelfs hun zilver voor de bezitters ervan „iets
werpen, en iets afschuwelijks” worden wanneer zij
afschuwelijks zal nu ten slotte beseffen dat hun
hun eigen goud begeerte ernaar hun vernietiging
worden. heeft teweeggebracht.
Noch hun zilver noch Zij zullen niet in staat zijn hun
hun goud zal hen leven los te kopen door Jehovah
kunnen bevrijden op en zijn scherprechters op aarde om
de dag van Jehovah’s te kopen. De aanvallende politieke
verbolgenheid. en wereldlijke elementen zullen de
christenheid evenmin sparen als
de Babylonische legers Jeruzalem
hebben gespaard. — Vergelijk
Hun ziel zullen zij Het zal onmogelijk zijn goud
niet verzadigen en en zilver als voedsel te
hun ingewanden zullen verteren ten einde hun
zij niet vullen, ingewanden ermee te vullen
want het is een als er hongersnood heerst.
struikelblok geworden
dat hun dwaling
veroorzaakt.
En het sieraad dat Zij hebben zich versierd met
iemand tot versiering gouden en zilveren crucifixen,
strekt — men heeft ringen, mijters, bisschopsstaven,
het gesteld als ordetekens en tronen, en hebben
reden tot trots. zulke kostbaarheden gemaakt tot
het „sieraad dat iemand tot
versiering strekt”, en zij hebben
ze gebruikt als een reden om zich
te beroemen door te denken dat zij
iets zijn en zich boven de gewone
leken te verheffen.
En hun verfoeilijke Zij hebben dat goud en zilver
beelden, hun gebruikt om er de beelden en
walgelijkheden, emblemen mee te versieren die in
hebben zij ervan hun kerken worden gebruikt. In
gemaakt. Daarom wil ik Gods ogen zijn het „verfoeilijke
het voor hen tot iets beelden”, „walgelijkheden”, ondanks
afschuwelijks maken. hun artistieke ontwerp.
En ik zal het stellig Net als in het geval van het oude
in de hand van de Jeruzalem, zullen die gouden en
vreemden geven als zilveren en van juwelen voorziene
roofgoed en aan de voorwerpen van valse aanbidding thans,
goddelozen der in de dag van Jehovah’s verbolgenheid,
aarde als buit, door de antireligieuze „vreemden” worden
en zij zullen het geplunderd en door de irreligieuze
stellig ontwijden. „goddelozen” als „buit” worden genomen.
Zij zullen dergelijke voorwerpen, zelfs
religieuze beelden, die door de
christenheid voor heilig worden
gehouden, niet als onaantastbaar
beschouwen. Zij zullen die vermeende
heilige dingen ontwijden.
En ik zal mijn De Babyloniërs gingen Jehovah’s
aangezicht van „verborgen plaats”, het Allerheiligste
hen moeten afkeren, van de tempel, binnen. Jehovah bracht
en zij zullen hen niet ter dood of sloeg hen niet
werkelijk mijn met melaatsheid, omdat hij de plaats
verborgen plaats ten gevolge van de verontreiniging
ontwijden en daarin door de joden had verlaten. De
zullen werkelijk dingen die thans door de christenheid
rovers komen en als heilig worden beschouwd, zoals
ze ontwijden.” Vaticaanstad of de vorstelijke
verblijfplaatsen van de patriarchen en
aartsbisschoppen van de religieuze
stelsels, kunnen niet verwachten eraan
te ontkomen ontwijd, misbruikt en
vernietigd te worden.
GOD NIET IN DE CHRISTENHEID
De dingen waarvoor Ezechiël waarschuwde, zijn werkelijk in Jeruzalem gebeurd. Is het onredelijk te verwachten dat dezelfde dingen in de christenheid zullen gebeuren? Helemaal niet. God handelde namelijk met de natie Israël als zijn verbondsvolk en met Jeruzalem als de plaats van de koninklijke troon die hem op aarde vertegenwoordigde. Hij zond zijn profeten uit om Israël te onderwijzen en hen te waarschuwen en te corrigeren als zij de verkeerde weg opgingen, maar zij weigerden te luisteren (2 Kron. 36:15, 16). De christenheid beweert God te dienen. Hij heeft haar nooit werkelijk als zijn eigendom beschouwd, maar hij stelt haar verantwoordelijk voor wat ze beweert te zijn. Dit komt doordat ze zich tegenover de wereld heeft voorgedaan als de organisatie die God vertegenwoordigt. Ze heeft door haar huichelarij veel smaad op zijn naam geworpen.
Niettemin heeft God haar met veel lankmoedigheid bejegend. Ze is in het bezit geweest van de Heilige Schrift en heeft er aanspraak op gemaakt zich in de verlichting van deze Schrift te verheugen. Ook zijn er in haar midden ware christenen geweest, degenen die in een verbond voor Gods koninkrijk staan. Dezen hebben onder haar mensen onderwijs gegeven en hebben gewaarschuwd voor de rampspoeden die God zou brengen omdat ze hem verkeerd heeft voorgesteld. Als het oordeel over de christenheid komt, zal ze dus niet kunnen zeggen dat ze onwetend was met betrekking tot de verkeerdheid van haar handelwijze.
De christenheid had geholpen kunnen worden als ze de woorden van God en van zijn Zoon Jezus Christus zou hebben opgevolgd. Maar Jehovah God woont niet in haar religieuze huis, en de dingen die door haar aanhangers als uiterst heilig worden beschouwd, zijn niet heilig in Gods ogen en hebben hem niet als hun Beschermer. In plaats dat God in haar woont, is ze — als het overheersende deel van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie — in werkelijkheid „een woonplaats geworden van demonen en een schuilplaats van elke onreine uitwaseming”. — Openb. 18:2.
De christenheid kan dientengevolge niet ontkomen aan wat op kleine schaal in Jeruzalem is gebeurd. Het is voor haar te laat een dergelijke hoop te koesteren. Indien u een aanhanger bent van een van de religies van de christenheid, kunt u als afzonderlijke persoon uw leven in veiligheid stellen. Een belangrijke stap hiertoe is, u thans van alle valse goden en beelden te ontdoen en niet langer op geld te vertrouwen.
De profetie van Jesaja betreffende „het laatst der dagen” dient voor u van belang te zijn. Jesaja schreef: „De hoogmoed van de aardse mens moet omlaaggehaald worden, en de hovaardigheid der mannen moet laag worden; en Jehovah alleen moet hoog verheven worden op die dag. En de goden zelf die niets waard zijn, zullen volkomen verdwijnen. En men zal in de grotten der rotsen en in de holen van het stof gaan wegens de verschrikkelijkheid van Jehovah en voor zijn luisterrijke superioriteit, wanneer hij opstaat om de aarde te doen beven. Op die dag zal de aardse mens zijn goden van zilver, die waardeloos zijn, en zijn goden van goud, die niets waard zijn, die men voor hem had gemaakt om zich daarvoor neer te buigen, voor de spitsmuizen en voor de vleermuizen werpen.” — Jes. 2:1, 2, 17-20.
VERKRIJG WIJSHEID IN PLAATS VAN GELD
Na valse goden de rug te hebben toegekeerd, is het in de resterende tijd van belang ware wijsheid te verkrijgen, die in de benauwdheid van Jehovah’s „dag” de enige bescherming zal bieden. Zulk een wijsheid is verkrijgbaar, maar waar?
De Schrift zegt: „Blijft de wijsheid niet roepen, en blijft het onderscheidingsvermogen zijn stem niet verheffen? Boven op de hoogten, langs de weg, bij het kruispunt der paden heeft ze post gevat. Opzij van de poorten, aan de mond van de stad, waar men de ingangen binnengaat, blijft ze luidkeels roepen: ’Tot u, o mannen, roep ik, en mijn stem is tot de zonen der mensen.’” — Spr. 8:1-4.
De bijbel is binnen uw bereik, naar alle waarschijnlijkheid in uw eigen huis. En Jehovah’s getuigen gebruiken alle redelijke middelen om u te bereiken ten einde uw aandacht op de erin opgetekende wijsheid te vestigen. U kent hen misschien van uw werk, van school, als buren of doordat zij bij u aan de deur komen. Zij kunnen u helpen om in plaats van geld, de wijsheid te verkrijgen die haar bezitters spaart opdat zij leven in Gods nieuwe ordening kunnen verwerven.
Jehovah’s getuigen zijn beslist niet op uw rijkdom uit. Zij vragen geen geld voor hun religieuze bijbelse onderwijzingswerk. Zij hebben belangstelling voor uw leven en voor het verheerlijken van de naam van Jehovah God, want alleen van hem kan gezegd worden: „De naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming” (Spr. 18:10). De wijsheid om naar deze toevluchtsplaats te vluchten, is binnen ieders bereik en wordt kosteloos verstrekt. Jehovah roept goedgunstig uit:
„Hé daar, al gij dorstigen! Komt tot het water. En zij die geen geld hebben! Komt, koopt en eet. Ja, komt, koopt wijn en melk zelfs zonder geld en zonder prijs. Waarom blijft gijlieden geld betalen voor wat geen brood is en waarom is uw moeizame arbeid voor wat niet tot verzadiging leidt? Luistert aandachtig naar mij en eet wat goed is en laat uw ziel haar heerlijke verrukking vinden in vettigheid zelf. Neigt uw oor en komt tot mij. Luistert en uw ziel zal in leven blijven.” — Jes. 55:1-3.
Zult u dit doen?