-
Mensen — Hoe hun begin wasOntwaakt! 1980 | 8 oktober
-
-
onweert? De oneindige verscheidenheid van zijn scheppingen legt er getuigenis van af dat hij een vruchtbaar werker is. Ze onthullen dat hij een voortreffelijk Ontwerper is die doelbewust te werk is gegaan. Zijn hoedanigheid gerechtigheid wordt door het volgende aangetoond: Hij heeft schepselen zo gemaakt dat zij bepaalde behoeften hebben; in zijn gerechtigheid heeft hij er voorzieningen voor getroffen dat die behoeften worden bevredigd. Hij doet meer dan de gerechtigheid vereist — in zijn liefde stort hij zijn zegeningen zelfs op de goddelozen uit. Jezus gaf dit te kennen met de woorden: „Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen, opdat gij er blijk van moogt geven zonen te zijn van uw Vader, die in de hemelen is, want hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” — Matth. 5:44, 45.
Het eerste mensenpaar bezat deze hoedanigheden, of het vermogen om ze te verwerven. In die zin waren zij naar Gods gelijkenis geschapen. De geschiedenis toont echter aan dat de mensen deze eigenschappen niet altijd hebben weerspiegeld, en evenmin doen zij dat heden ten dage. Wat is er gebeurt? Zijn zij niet meer in Gods gelijkenis?
-
-
Mensen — Wat er met hen gebeurd isOntwaakt! 1980 | 8 oktober
-
-
Mensen — Wat er met hen gebeurd is
„God [heeft] de mensheid oprecht . . . gemaakt, maar zijzelf hebben veel plannen bedacht.” „Zij hebben van hún zijde verderfelijk gehandeld; zij zijn zijn kinderen niet, het gebrek ligt bij henzelf.” — Pred. 7:29; Deut. 32:5.
IN SOMMIGE pretparken staan gebogen spiegels, die een vervormd beeld weerkaatsen. De mensen gaan ervóór staan en schieten in de lach om wat zij zien — hun hoofd lijkt lang, hun romp kort en breed, hun benen zijn driemaal zo lang als in werkelijkheid. Als men dichter bij of verder van de spiegel af gaat staan, veranderen de vervormingen, maar nooit geeft het beeld de ware lichaamsverhoudingen weer. Wij zouden huilen van wanhoop als deze wanstaltige misvormingen de ware weerspiegeling van onszelf waren. Maar het is allemaal een grap, en wij staan daar te poseren en te lachen om de bespottelijke beelden die wij in de spiegel zien. Al onze lichaamsdelen zijn er, maar wat zijn ze vervormd!
Er is nog een ander beeld van onszelf waarvan de verhoudingen niet kloppen, maar ditmaal is het een werkelijk beeld, dat allerminst lachwekkend is. Het is het beeld van ons diepste innerlijk, van wat wij van binnen zijn, „de verborgen persoon van het hart” (1 Petr. 3:4). Dit beeld zou de eigenschappen van Jehovah God te zien moeten geven, naar wiens gelijkenis de mens oorspronkelijk geschapen werd. Wij bezitten zijn eigenschappen nog steeds, maar de juiste verhoudingen zijn verloren gegaan, zoals bij ons spiegelbeeld in de lachspiegel.
Jehovah God schiep het eerste mensenpaar met zijn eigenschappen of met het vermogen om deze te ontwikkelen. Zij hadden de hoedanigheden gerechtigheid en liefde nodig, alsook kennis en wijsheid en de kracht om met een doel voor ogen te werken. Zij kregen werk toegewezen dat hun leven een doel zou geven en zinvol zou maken, en zij werden geschapen met de vermogens om dat werk te verrichten (Gen. 1:28; 2:15, 18). Ook bezaten zij een vrije wil, zodat zij zelf hun handelwijze konden bepalen. — Joz. 24:15.
Adam en Eva werden oprecht geschapen en hun werd verteld welke handelwijze leven zou betekenen, maar zij ’hebben een ander plan bedacht, zij hebben van hùn zijde verderfelijk gehandeld en werden gebrekkig’ (Pred. 7:29; Deut. 32:5). Zij misbruikten hun vrijheid van keuze. Eva deed een zelfzuchtige poging om kennis te veroveren en was daarbij zo onverstandig God ongehoorzaam te zijn. Deze ongehoorzaamheid verraadde een gebrek aan liefde voor Degene die haar het leven gegeven had. „Dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden” (1 Joh. 5:3). Adam zette zijn liefde voor God opzij om de zijde van Eva te kiezen en ook opstandig te worden. De goddelijke eigenschappen die zij hadden meegekregen, waren niet langer in het juiste evenwicht, maar ze waren nu onvolkomen, onvolmaakt. Bovendien werden zij, in overeenstemming met Gods waarschuwing, ter dood veroordeeld, en gaven zij onvolmaaktheid en dood aan hun nageslacht door. — Ps. 51:5; Rom. 5:12.
In deze tijd bezitten hun afstammelingen deze goddelijke eigenschappen echter nog steeds in zekere mate. Neem bijvoorbeeld het verlangen naar kennis. Zelfs een klein kind is weetgierig. Zodra hij kan praten, brengt zijn geest een stortvloed van vragen voort. Hij wil antwoorden hebben, hij snakt naar voedsel voor zijn denkvermogen. De eindeloze stortvloed van vragen doet volwassenen verbaasd staan, verbijstert en ergert hen soms en laat hen ten slotte uitgeput achter. Maar dat spervuur heeft ten doel een natuurlijke nieuwsgierigheid en zucht naar kennis te bevredigen. Waarom dit? Waarom dat? Waarom? Waarom? Waarom? Ten einde raad zal de met vragen bestormde ouder ten slotte misschien uitroepen: „Vraag dat maar aan je moeder!” of: „Vraag dat maar aan je vader!” Maar die nieuwsgierigheid mag in de jonge mens niet ontmoedigd worden en de oudere mens mag die niet verliezen. Ze heeft ten doel onze ingeboren behoefte aan kennis te bevredigen.
„Een man van kennis versterkt kracht” (Spr. 24:5). De kennis heeft zich steeds vermeerderd totdat de mens thans in staat is hoger te vliegen dan iedere vogel, zich sneller over land te verplaatsen dan welk dier ook maar en de vissen in het water de loef af te steken. Hij kan zien en horen wat er aan de andere kant van de aarde gebeurt. Hij is heen en terug geweest naar de maan. Wij worden gefascineerd door kracht, wij kijken geboeid toe wanneer een hijskraan een stalen bal tegen de zijkant van een oud stenen gebouw beukt en het donderend in elkaar doet
-