Wat bedoelde de wijze man?
Geen verlof van de oorlog van de dood
Er is één oorlog waarvan de mens onmogelijk verlof kan krijgen. Koning Salomo schreef hierover: „Geen mens heeft macht over de geest [levenskracht], om de geest tegen te houden; noch is er enige heersende macht op de dag van de dood; noch is er enig verlof tijdens de oorlog. En goddeloosheid zal geen ontkoming verschaffen aan hen die zich eraan overgeven.” — Pred. 8:8.
Wanneer iemand sterft, is hij machteloos. Al doet hij nog zo zijn best, hij kan de geest niet tegenhouden, ten einde de levenskracht in zijn lichaamscellen te houden en aldus in leven te blijven. Stervende mensen hebben geen macht over de dag van de dood. Mensen zijn op geen enkele manier in staat verlof te krijgen van de meedogenloze oorlog die de vijand „dood” tegen allen voert (Rom. 5:14). Het is zelfs niet mogelijk voor een vervanging te zorgen, op grond waarvan men verlof van de dood zou kunnen krijgen. De geïnspireerde psalmist verklaarde: „Niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien” (Ps. 49:7-9). Door sluwe en slinkse methoden slagen goddeloze mensen er tijdens hun leven misschien in straf te ontlopen. Er bestaat echter geen methode, geen plan, geen list waardoor zij aan de dood kunnen ontkomen.
Het hoofd bieden aan wat men in een onvolmaakte wereld ziet
In dit onvolmaakte samenstel gebeuren veel dingen die ons erg zouden kunnen verontrusten. De goddelozen genieten misschien voorspoed, terwijl rechtvaardige personen lijden ondergaan. Hoe kunnen wij voorkomen dat zulke dingen ons bitter stemmen?
Gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek, verschafte koning Salomo enkele nuttige opmerkingen. Hij schreef: „Omdat het vonnis over een slecht werk niet spoedig is voltrokken, daarom is het hart der mensenzonen in hen er volkomen op gericht kwaad te doen. Hoewel een zondaar misschien honderd maal kwaad doet en lange tijd blijft zoals hij verkiest, ben ik mij er toch ook van bewust dat het goed zal aflopen met hen die de ware God vrezen, omdat zij hem vreesden. Maar het zal volstrekt niet goed aflopen met de goddeloze, noch zal hij zijn dagen verlengen, die als een schaduw zijn, omdat hij God niet vreest.” — Pred. 8:11-13.
Zoals Salomo hier uiteenzette, kan het menselijke recht laks zijn en kunnen menselijke rechtbanken er pijnlijk traag of zelfs nalatig in zijn de straf die op slechte werken staat, ten uitvoer te leggen. Doordat de goddelozen niet voor hun wetteloosheid worden gestraft, denken zij dat zij ongestraft hun gang kunnen gaan en worden zij krachtig in hun slechte wegen bevestigd. Hun slechtheid werpt echter geen beloning af. Hun leven gaat snel voorbij, „als een schaduw”, en zij kunnen het door geen enkele list van hun zijde verlengen. Aan de andere kant ondervinden rechtvaardige personen niet werkelijk blijvend nadeel. Het is waar dat anderen het hun moeilijk kunnen maken. Niettemin zal iemand die een gezonde achting of „vrees” voor de Schepper heeft, hier toch voordeel van plukken. Een rechtvaardig persoon bewaart een rein geweten en vindt voldoening en tevredenheid in het doen van datgene waarvan hij weet dat het juist is, en indien hij als een goedgekeurde dienstknecht van God sterft, heeft hij de hoop uit de doden opgewekt te worden. Uiteindelijk ’loopt het dus goed af’ met degenen die Jehovah God vrezen.
Als iemand het vertrouwen heeft dat de Allerhoogste degenen die hem vrezen zal belonen, zal het hem niet bitter stemmen wanneer hij getuige is van wat Salomo vervolgens beschrijft: „Er bestaat een ijdelheid die zich op de aarde voltrekt, dat er rechtvaardigen bestaan die het gaat als betrof het het werk van de goddelozen, en er bestaan goddelozen die het gaat als betrof het het werk van de rechtvaardigen. Ik zei dat ook dit ijdelheid is” (Pred. 8:14). Jehovah God treft geen schuld voor dit onrecht. Het is „een ijdelheid die zich op de aarde voltrekt” — iets waarvoor onvolmaakte mensen verantwoordelijk zijn. Soms is dit te wijten aan ambtelijke corruptie en andere keren is het eenvoudig het gevolg van gebrek aan kennis van of waardering voor Gods voortreffelijke maatstaven die in zijn Woord staan opgetekend.
Een godvrezend persoon laat niet toe dat de onbillijkheden van de wereld hem beletten van het leven te genieten. Hij beseft dat hij eenvoudig geen verandering kan brengen in wat God tot op heden onder mensen heeft toegelaten, met het gevolg dat hij in overeenstemming handelt met Salomo’s woorden: „Ik voor mij liet mij prijzend uit over de verheuging, omdat de mens niets beters onder de zon heeft dan te eten en te drinken en zich te verheugen, en dat dit hem dient te vergezellen bij zijn harde werk gedurende de dagen van zijn leven die de ware God hem onder de zon heeft gegeven” (Pred. 8:15). Ja, de beste handelwijze in het leven is, een juiste vrees voor de Schepper te bewaren terwijl men voldoening put uit werk en op gezonde wijze van voedsel en drank geniet. Zou iemand zich zorgen maken over al het onrecht in dit samenstel en erover piekeren, dan zou dit alleen maar frustrerend zijn en de vreugde van het leven verminderen. Zijn eigen geestelijke gezindheid en geluk zouden erdoor te gronde kunnen gaan. De verlichting die zal komen doordat God de huidige ordening verwijdert en door een rechtvaardige nieuwe ordening vervangt, zal heus niet door piekeren of klagen worden bespoedigd. — Ps. 37:5-7.
Bovendien wint men er niets mee wanneer men de een of andere regel of formule tracht te ontdekken die volledig en zeer gedetailleerd zou verklaren waarom de dingen in deze wereld gebeuren zoals ze gebeuren. De wijze koning Salomo en anderen uit lang vervlogen tijden hebben de menselijke aangelegenheden zorgvuldig onderzocht. Toch konden zij niet zo’n precieze regel ontdekken aan de hand waarvan zij konden vaststellen wat zij in elk geval precies konden verwachten. Salomo merkte op: „In overeenstemming hiermee legde ik mijn hart erop toe wijsheid te kennen en de bezigheid te zien die op de aarde wordt verricht, omdat er iemand is die geen slaap ziet met zijn ogen, noch overdag noch des nachts. En ik zag al het werk van de ware God, hoe de mensheid niet in staat is het werk dat onder de zon is gedaan te doorgronden; hoezeer de mens ook hard blijft werken om te zoeken, toch doorgrondt hij het niet. En ook al zou hij zeggen dat hij wijs genoeg is om het te weten, hij zou niet in staat zijn het te doorgronden.” — Pred. 8:16, 17.
Merk op dat Salomo de dingen die zich onder de mensheid voordoen, als het „werk van de ware God” beschrijft. Dit kan gezegd worden omdat alles krachtens zijn toelating gebeurt, maar niet omdat God alles wat er gebeurt, op gang heeft gebracht, ondersteunt of goedkeurt. Ook al offert iemand zijn slaap op, toch is hij eenvoudig niet in staat de volledige omvang te peilen van wat God in de uiteindelijke volvoering van zijn voornemen zal doen of toelaten. Dit is de gedachte die in de Willibrordvertaling van Salomo’s woorden wordt overgebracht: „Ik zocht naar wijsheid en naar de zin van de moeite die de mens zich op aarde getroost. Zelfs als hij zich overdag en ’s nachts geen rust gunt, dan nog, stelde ik vast, krijgt hij geen inzicht in het werk van God, in alles wat er gebeurt onder de zon. Hoe hij zich ook inspant, tot inzicht komt hij niet. Zelfs de wijze is daartoe niet in staat, ook al beweert hij van wel.” — Pred. 8:16, 17.