Wat bedoelde de wijze man?
Zelfs een weinig dwaasheid kan schadelijk zijn
Slechts één dwaze daad kan al voldoende zijn om iemands reputatie te schaden. De wijze koning Salomo schreef: „Dode vliegen doen de olie van de zalfbereider stinken, opborrelen. Zo doet een weinig dwaasheid ten aanzien van iemand die kostbaar is wegens wijsheid en heerlijkheid” (Pred. 10:1). Een goede naam of reputatie is te vergelijken met een heerlijk geurende olie die gemakkelijk bedorven kan worden door zo iets onbeduidends als dode vliegen. Het rottingsproces zal ertoe leiden dat de olie gaat stinken en gisten, gaat „opborrelen”. Evenzo kan iemand zijn goede reputatie als een wijs en achtenswaardig persoon verliezen door de een of andere onbezonnenheid, „een weinig dwaasheid”, te begaan.
Dit komt doordat mensen van iemand die om zijn wijsheid bekendstaat, veel meer verwachten dan van iemand anders. Hij moet derhalve heel voorzichtig zijn met betrekking tot zijn spraak en handelwijze. Zijn voortreffelijke reputatie kan bezoedeld worden door zulke dingen als één hevige woedeuitbarsting, één ernstige misstap ten gevolge van onmatig alcoholgebruik of één daad van immoraliteit met iemand van het andere geslacht.
Waar het hart dient te zijn
Ten einde te voorkomen dat men voor een dwaasheid zwicht, moet men een juist gemotiveerd hart bezitten. De wijze man merkte op: „Het hart van de wijze is aan zijn rechterzijde, maar het hart van de verstandeloze aan zijn linkerzijde. En welke weg de dwaas ook bewandelt, zijn eigen hart ontbreekt, en hij zegt stellig tot iedereen dat hij dwaas is.” — Pred. 10:2, 3.
In de bijbel symboliseert de „rechterzijde” of „rechterhand” vaak een positie van gunst. (Vergelijk Matthéüs 25:33.) Dat het hart van de wijze zich aan zijn rechterzijde bevindt, duidt er derhalve op dat zijn hart hem tot een goede, gunstige handelwijze neigt. De dwaas wordt er evenwel toe bewogen een verkeerde weg te volgen, aangezien zijn hart zich aan de „linkerzijde” bevindt. Hij lijkt veel op een rechtshandig persoon die, als hij zijn rechterhand niet kan gebruiken, met zijn linkerhand onhandig is, niet in staat om datgene wat gedaan moet worden goed te doen. Aangezien het de dwaas aan een goede beweegreden, ofte wel aan „hart” aan zijn rechterzijde, ontbreekt, wordt hij door iedereen gemakkelijk als een dwaas herkend. Het is alsof hij ’tot iedereen zegt dat hij dwaas is’. Omdat zo iemand geen correctie en raad wil aanvaarden, is hij er ook vlug bij om degenen die hem trachten te helpen als „dwaas” te betitelen.
Een ernstige vergissing
Wanneer een regeerder bij het uitkiezen van mannen voor een hoge functie een ernstige vergissing begaat, richt dit veel schade aan. De wijze koning Salomo verwees naar een dergelijke vergissing als rampspoed. Hij schreef: „Er bestaat iets rampspoedigs dat ik onder de zon heb gezien, zoals wanneer er een vergissing uitgaat vanwege de machthebber: Dwaasheid is gezet in veel hoge posities, maar de rijken [„edelen”, Lutherse vertaling] zelf blijven slechts in een lage staat verkeren. Ik heb knechten te paard gezien maar vorsten die net als knechten op de aarde liepen.” — Pred. 10:5-7.
Salomo spreekt over hen die in aanmerking komen voor een hoge positie als over „rijken”. Wij moeten hier niet uit opmaken dat hij voor een plutocratie was, wat betekent dat de heerschappij uitsluitend door de rijken wordt uitgeoefend. Salomo dacht kennelijk aan personen die over een goed oordeel beschikken en hun zaken op een juiste wijze behartigen. Bij dergelijke mannen heeft men beslist een aanwijzing dat zij een grotere bekwaamheid hebben om te regeren dan degenen die hun middelen hebben verspild of verkeerd hebben beheerd.
Ten gevolge van een gebrekkig oordeel van degene die autoriteit heeft, wordt vorstelijke of edele mannen misschien niet de waardigheid toegekend die zij verdienen en worden zij misschien behandeld als slaven. Heel wat minder bekwame mannen, knechten slechts, rijden echter uiteindelijk wellicht op paarden net als edelen. Deze situatie maakt het moeilijk voor de onderdanen, die gedwongen zijn zich te onderwerpen aan functionarissen die in feite niet voor hun taak berekend zijn. Salomo’s woorden doen ons werkelijk beseffen hoe belangrijk het is bekwame mannen te kiezen om zorg te dragen voor werk waar veel van afhangt.
Onbekwame personen die een bepaalde positie bereiken, zijn niet te benijden
Onbekwaamheid wordt in het begin misschien niet onderkend. Bepaalde mannen zijn in staat anderen te imponeren met wat een scherp inzicht lijkt. Zij worden dan misschien uitgekozen om verantwoordelijke taken te behartigen terwijl mannen die werkelijk wijsheid bezitten, over het hoofd worden gezien. Wanneer onbekwame personen een verantwoordelijke positie bekleden, zijn anderen misschien geneigd hen te benijden. Maar onbekwame mensen zijn echt niet te benijden. Zij verkeren voortdurend in gevaar te verliezen wat zij hebben verworven. Omdat het hun aan de vereiste wijsheid ontbreekt, kan te zijner tijd aan het licht komen wat zij waard zijn, en tot hun schade en schande kunnen zij een verschrikkelijke val maken.
Kennelijk illustreerde Salomo dat onbekwaamheid onafscheidelijk verbonden is met gevaar toen hij wees op andere dingen die veel gevaar in zich bergen. Hij schreef: „Hij die een kuil graaft, zal er zelf regelrecht in vallen [omdat een open kuil een voortdurend gevaar vormt]; en hij die door een stenen muur heenbreekt, een slang [die in oude muren zijn nest maakt] zal hem bijten. Hij die stenen uit de groeve haalt, zal zich eraan bezeren. Hij die houtblokken klooft, zal er voorzichtig mee moeten zijn” (Pred. 10:8, 9). Zowel steenhouwen als houthakken kunnen gevaar opleveren voor lijf en leden, zodat bij deze werkzaamheden de vereiste voorzichtigheid betracht moet worden.
Iemand die bekwaam is, verkeert beslist in veel betere omstandigheden dan degene die misschien wel bepaalde kundigheden bezit maar de wijsheid mist om ze op de juiste manier aan te wenden. Ter illustratie hiervan verklaart Salomo: „Indien een ijzeren werktuig stomp is geworden en iemand de snede ervan niet heeft gewet, dan zal hij zijn eigen vitale krachten aanwenden.” Het zou dwaas zijn om met een stompe bijl te hakken, waarbij men zich nodeloos inspant en toch geen goed werk kan leveren. „Zo”, vervolgde koning Salomo, „betekent het gebruiken van wijsheid met het oog op succes, voordeel” (Pred. 10:10). Ja, de toepassing van wijsheid is wat telt. Iemand kan kennis bezitten. Maar wat zou die kennis waard zijn als hij niet wist hoe haar te gebruiken? Salomo formuleert het op deze wijze: „Indien de slang bijt wanneer er geen bezwering volgt, dan is er geen voordeel voor degene die de tong laat gaan” (Pred. 10:11). Dat iemand een slang kan bezweren, zal hem niet baten als hij wordt gebeten voordat de bezwering begint te werken. De Willibrordvertaling luidt: „Bijt een slang omdat ze niet tijdig is bezworen, dan heeft de slangenbezweerder niets aan zijn kunst.” Iemand moet dus zo spreken dat zijn woorden effect hebben.
In plaats van afgunstig te zijn op onbekwame mensen die een positie van autoriteit verwerven, dient iemand dus terdege te beseffen in wat voor hachelijke positie de anderen verkeren, en wat zijn eigen geval betreft, dient hij ernaar te streven een verstandig gebruik te maken van zijn kennis en kundigheden. Op de lange duur is de verstandige persoon, zelfs wanneer zijn goede oordeel in het begin niet wordt herkend, toch beter af dan degene die verhoogd wordt maar de bekwaamheden daarvoor mist.