Wat bedoelde de wijze man?
WIJSHEID kan een heilzame uitwerking hebben op degene die haar bezit. „Wie is als de wijze?”, schreef koning Salomo. „En wie kent de uitlegging van een zaak? Het is ’s mensen wijsheid die zijn aangezicht doet stralen, en zelfs de strengheid van zijn aangezicht wordt veranderd ten goede.” — Pred. 8:1.
Iemand die waarlijk wijs is, neemt in de menselijke samenleving een zeer bijzondere, onvergelijkelijke plaats in. Afgezien van een ander wijs persoon, is er niemand gelijk hem. Hij kent de „uitlegging van een zaak”, dat wil zeggen, hij bezit het vereiste inzicht om hoofdbrekende levensproblemen op te lossen.
Zelfs de gelaatsuitdrukking van de wijze mens is aangenaam. Van zijn gezicht straalt een innerlijke vreugde en voldoening uit, waardoor het, terwijl het er anders misschien streng en onaanlokkelijk zou uitzien, nu derhalve een aantrekkelijke uitdrukking aanneemt.
Hoe het hoofd te bieden aan onvolmaakte menselijke heerschappij
Als koning verkeerde Salomo in een goede positie om raad te geven over de wijze waarop men met wijsheid jegens regeerders dient te handelen. Hij zette uiteen: „Houd u aan het bevél van de koning, en dat uit eerbied voor de eed van God. Haast u niet, opdat gij van voor zijn aangezicht kunt weggaan. Sta niet in een slechte zaak. Want al wat hem behaagt te doen, zal hij doen, want het woord van de koning is de heersende macht; en wie kan tot hem zeggen: ’Wat doet gij?’” — Pred. 8:2-4.
In het Israël uit de oudheid konden de vertegenwoordigende oudsten van de natie een verbond met de koning aangaan, waarbij zij overeenkwamen loyaal jegens hem te blijven. Over David lezen wij bijvoorbeeld: „Alle oudere mannen van Israël kwamen . . . bij de koning te Hebron, en koning David sloot een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht van Jehovah” (2 Sam. 5:3). Bijgevolg zou ongehoorzaamheid aan het gebod van de koning ontrouw betekenen aan de eed van loyaliteit die voor het aangezicht van Jehovah was afgelegd. Aan de andere kant vormde gehoorzaamheid een bewijs van eerbied voor de ware God, in wiens tegenwoordigheid het verbond was gesloten. Op overeenkomstige wijze blijven ware christenen, uit eerbied voor Jehovah, onderworpen aan de regeringen van deze wereld, in erkenning van het feit dat deze regeringen krachtens Gods toelating bestaan. — Rom. 13:1, 2.
Salomo’s raad om de tegenwoordigheid van de koning niet haastig te verlaten, wordt verder uitgewerkt in Prediker 10:4: „Indien de geest van een heerser tegen u zou oprijzen, verlaat uw eigen plaats niet, want de kalmte zelf verzacht grote zonden.” Iemand kan door een gezaghebbend persoon worden terechtgewezen of gekastijd. Hij kan aanstoot nemen aan de terechtwijzing en geneigd zijn van een bepaalde positie afstand te doen of zelfs zijn houding ten aanzien van de regeerder te wijzigen. Salomo geeft echter de raad geen overhaaste stappen te doen door zijn loyaliteit aan een ander te schenken of een positie neer te leggen. Hetzelfde beginsel kan heden ten dage op de verhouding werkgever-werknemer worden toegepast.
Verder waarschuwt de wijze koning Salomo ervoor ’niet in een slechte zaak te staan’, dat wil zeggen, niet bij iets betrokken te raken wat in de ogen van de heerser slecht is. Het woord van de koning heeft, krachtens zijn autoriteit, veel meer gewicht dan het woord van wie maar ook van zijn onderdanen. Zijn stem is gezaghebbend; hij heeft onbetwiste autoriteit. Daarom kan niemand op uitdagende wijze tot hem zeggen: „Wat doet gij?”
Iemand die de wet blijft eerbiedigen, heeft van de heerser niets te vrezen. Salomo merkt op: „Hij die het gebod onderhoudt, zal geen rampspoedige zaak kennen” (Pred. 8:5). De gehoorzame onderdaan zal geen ’rampspoed’ ondervinden in de vorm van een straf ten gevolge van het feit dat hij de wet van de koning heeft overtreden. De raad van de wijze man komt overeen met de woorden van de apostel Paulus. „Wie zich . . . tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel voor zichzelf ontvangen. Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen en gij zult lof van haar hebben.” — Rom. 13:2, 3.
Maar wat te doen als degene die regeert onrechtvaardig is? Klaarblijkelijk op deze omstandigheid doelend, sprak Salomo vervolgens „Het wijze hart zal zowel tijd als oordeel weten. Want voor elke aangelegenheid bestaat er een tijd en oordeel, omdat de rampspoed van de mensheid overvloedig is over hen. Want niemand weet wat er komen zal, want wie kan hem vertellen hoe het precies komen zal?” — Pred. 8:5-7.
Degene die wijs is, komt niet in opstand. Aangezien zijn hart door wijsheid wordt gemotiveerd, beseft hij dat er een juiste tijd is om handelend op te treden en een juiste manier om een onderdrukkende regeerder te verdragen. Door openlijk in opstand te komen, zou men alleen maar om rampspoed vragen. Aan de andere kant zal een goed oordeel voorkomen dat iemand op een ongunstig tijdstip handelend op treedt (Ps. 37:1-7). Voor „elke aangelegenheid” is er een juist tijdstip en oordeel of juiste manier waarop een kwestie aangepakt moet worden. Iemand vraagt dus gewoon om moeilijkheden als hij dit feit veronachtzaamt en overhaast handelt. Onvolmaakte mensen hebben al genoeg problemen zonder dat daar nog problemen aan worden toegevoegd door onbezonnen te handelen en het feit te negeren dat ’er voor elke aangelegenheid een tijd en oordeel bestaat’. Daar komt nog bij dat niemand met zekerheid kan zeggen wat de toekomst zal brengen. Zelfs machthebbers sterven. Door dit feit in gedachten te houden, kan men worden geholpen het onder een moeilijke situatie uit te houden. De heerschappij van de tiran kan niet tot onbepaalde tijd voortduren. Aan alles in dit onvolmaakte samenstel komt op een gegeven moment een eind.
Een grondig onderzoek naar onderdrukkende menselijke heerschappij
De conclusies waartoe Salomo ten aanzien van de onderdrukkende heerschappij van mensen kwam, waren op zorgvuldige waarnemingen gebaseerd. Hij schonk oprecht aandacht aan alle aspecten van dergelijke menselijke heerschappij en aan de uitwerking die ze op de mensen heeft. Om deze reden kon hij zeggen: „Dit alles heb ik gezien, en er was een zich toeleggen van mijn hart op ieder werk dat onder de zon is gedaan, gedurende de tijd dat de ene mens over de andere mens heeft geheerst tot diens nadeel.” — Pred. 8:9.
Tirannieke heersers kunnen hun overheersing evenwel niet tot onbepaalde tijd voortzetten. Salomo vervolgde met te zeggen: „Doch hoewel dit zo is [dat de ene mens over de andere mens heerst tot diens nadeel], heb ik de goddelozen begraven zien worden, hoe zij binnenkwamen en hoe zij plachten weg te gaan uit de heilige plaats zelf en dan vergeten werden in de stad waar zij zo gehandeld hadden. Ook dit is ijdelheid” (Pred. 8:10). Tijdens hun leven plachten de goddelozen de heilige plaats — in Salomo’s tijd de heilige stad Jeruzalem met haar tempel van Jehovah — binnen te komen en eruit weg te gaan (Matth. 24:15). Zij behoorden daar geen goddeloosheid te beoefenen. Ten tijde van hun begrafenis verlaten zij deze plaats voor de laatste maal. Ondanks hun verheven positie zouden de goddeloze mensen sterven, begraven worden en in de stad waar zij hun activiteiten hadden verricht, spoedig uit de herinnering van de levenden verdwenen zijn. Aldus zou blijken dat hun leven als tirannieke heersers ijdel, leeg was geweest.