Waardevolle werken der bijeengebrachten
1. Waarom behoeft ons werk niet rampspoedig te eindigen, zoals in het voorgaande artikel is beschreven, en in welke oplossing is voorzien, zodat ons leven tot in eeuwigheid nuttig zal zijn?
MOET dan al wat wij in de huidige goddeloze wereld van zonde en dood doen, op boven omschreven rampspoedige wijze tot een einde komen, zodat wij terecht een afkeer zouden kunnen hebben van de levensbeker? Moet ons leven dan slechts een en al ijdelheid zijn, enkel een najagen van iets ongrijpbaars, als was het wind? Neen, niet wanneer wij ophouden met deze wereld te dienen en vervolgens voor Gods nieuwe wereld gaan werken. Dit betekent Jehovah God dienen en voor hem werken, en dat is nimmer tevergeefs. Het is de moeite waard, ongeacht hoeveel vervolging en tegenstand wij ten gevolge van zulk een godvruchtig werk ondervinden. Zonder God kunnen wij niets bereiken. De mensen zijn onvolmaakt en onmiskenbaar zondig, zij zijn door een hemels gerechtshof veroordeeld en sterven daarom. Wat zij ook zullen trachten, hoe hard zij ook zullen werken zonder God, deze toestanden zullen altijd een sta-in-de-weg voor hen vormen en rampspoeden zijn dan onontkoombaar. Uit zichzelf kunnen zij deze impasse niet ontvluchten. Jehovah God heeft echter door middel van het koninkrijk van zijn Bijeenbrenger, Jezus Christus, in de weg voorzien waardoor ons leven weer veel betekenis voor ons kan hebben, een adelende functie kan hebben en voor altijd nuttig kan zijn.
2. Welk werk is een gave Gods, en wat was Gods voornemen ten aanzien van ’s mensen werk?
2 Laten wij bedenken dat werk, het werk in zijn dienst althans, een gave Gods is. God zette de oprechte man in de hof van Eden aan het werk en had zich niet voorgenomen dat diens werk voor niets zou zijn en rampspoedig in de dood tot een einde zou komen, nadat hij uit zijn juiste werkplaats was verdreven (Gen. 2:7, 8, 15). Het lag in Gods voornemens besloten dat de mens geluk zou putten uit zijn werk, de resultaten van zijn werk zou zien en er van zou genieten, en de voordelen van zijn werk aan zijn kinderen zou doorgeven.
3. Waartoe is men verplicht wanneer men God aanbidt, en hoe zijn wij begunstigd wat betreft Gods gave van werk?
3 Wanneer de volmaakte, oprechte man gehoorzaam aan het hem door de Schepper toegewezene zou blijven werken, zou hij God aanbidden, en dit is nimmer tevergeefs of rampspoedig. Het betekent eeuwig leven onder de universele soevereiniteit van Jehovah God. Laten wij niet vergeten dat het Hebreeuwse woord dat soms met „aanbidding” wordt vertaald, in werkelijkheid „dienst” betekent (2 Kon. 10:20-23; Ex. 12:25, voetnoot). Indien wij in Gods dienst werken, aanbidden wij hem. Indien wij lui zijn en niets doen, aanbidden wij God niet, volgen hem niet na. Doordat de mens naar Gods beeld en gelijkenis was gemaakt, werd er van hem geëist dat hij zou werken en dat niet tevergeefs, want de grote Bijeenbrenger, Jezus, heeft eens gezegd: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Joh. 5:17). Salomo heeft ook eens gezegd: „Ik zag al het werk van De [ware] God, hoe de mensen het werk dat onder de zon is gedaan, niet kunnen uitvinden; hoe hard de mensen ook blijven werken om het te zoeken, toch kunnen zij het niet uitvinden. Ook al zouden zij zeggen dat zij verstandig genoeg zijn om het te weten, zij zouden het toch niet kunnen uitvinden” (Pred. 8:17). In alle eeuwigheid der nieuwe wereld zal men aan het onderzoeken blijven en trachten het werk Gods tot de diepste diepten uit te vinden, maar dit zal niet kunnen. Wij zijn begunstigd wanneer wij beseffen dat God ons een waardevol werk laat doen, uitvinden wat het is, en er dan tezamen met God aan meewerken. Het is geen vergeefse gave.
4. Tot wie moeten wij thans bijeenvergaderd worden, welke stap moeten wij daarna doen, en hoe dienen wij deze stap te beschouwen?
4 Om ons te bewegen de tevergeefse, vruchteloze werken, de dode werken dezer wereld, welke in rampspoed eindigen, de rug toe te keren, schreef Salomo het boek Ko·heʹleth, de Bijeenbrenger. Wij moeten thans, om ons verre te houden van de „rampspoedige bezigheid welke God de mensenzonen” in deze ten ondergang gedoemde oude wereld heeft gegeven, tot de Grotere Salomo, de regerende Koning, Jezus Christus, worden bijeengebracht; dit geschiedt doordat wij luisteren naar zijn stem, zijn wijsheid, die in Gods geschreven Woord tot uitdrukking wordt gebracht. Via hem moeten wij tot Jehovah God komen en ons in geloof en liefde volledig aan hem opdragen. Wij moeten zorgvuldig overdenken wat die stap betekent en tevens wat wij daardoor moeten zijn en doen. Wij dienen niet overijld God een gelofte te doen dat wij ons aan hem opdragen om hem te dienen en voor eeuwig zijn wil te doen, maar evenmin dienen wij dit onnodig uit te stellen. Wanneer wij echter eenmaal zulk een ernstige, niet te herroepen gelofte hebben afgelegd, dienen wij ze na te komen, want zou ze ijdel blijken te zijn, dan loopt het op rampspoed uit. Wanneer wij een gelofte afleggen dat wij ons via Jezus Christus volledig aan Jehovah God opdragen, dienen wij dit dus te menen; het moeten niet slechts veel woorden zijn, welke schielijk en dwaselijk worden uitgesproken zonder dat ze diep uit ons hart komen.
5. Wat zegt Salomo ten aanzien van het gebruik van de mond bij het afleggen van een gelofte, en hoe dienen wij Godsvrees aan de dag te leggen bij een gelofte?
5 „Haast u niet met betrekking tot uw mond; en wat uw hart betreft, laat het niet haastig zijn om een woord voort te brengen vóór De [ware] God. Want De [ware] God is in de hemelen maar gij zijt op de aarde. Daarom dienen uw woorden weinig blijken te zijn [niet meer te beloven dan u meent]. Want tot een droom komt het stellig wegens overvloedige bezigheden [in deze wereld], en de stem van een dwaas wegens overvloedige woorden [haastig en emotioneel gesproken woorden, zonder begrip]. Wanneer gij een gelofte voor God aflegt, aarzel dan niet die te betalen, want er wordt geen behagen geschept in de [veel woorden gebruikende] dwazen. Wat gij belooft, betaal. Het is beter dat gij niet belooft, dan dat gij een gelofte aflegt en niet betaalt. Laat niet toe dat uw mond uw vlees doet zondigen en zeg evenmin vóór de engel dat het een vergissing was. Waarom zou De [ware] God verontwaardigd worden vanwege uw stem [in een gelofte] en het werk uwer handen te gronde moeten richten? Want vanwege overvloed [aan bezigheid] zijn er dromen, en er zijn ijdelheden wanneer woorden worden vermenigvuldigd [in een haastig afgelegde gelofte]. Maar vrees De [ware] God.” — Pred. 5:2-7, vs. 1-6, SV.
6. Waarom dient men, wanneer men is bijeenvergaderd doordat men voor God een gelofte heeft afgelegd, niet toe te laten dat u van anderen vervreemd of u afzondert?
6 Wanneer men tot de regerende Koning Jezus Christus is bijeengebracht doordat men een gelofte voor God heeft afgelegd, dient men te blijven bij allen die ook tot Gods aanbidding zijn bijeenvergaderd. Wanneer men zo’n gelofte heeft afgelegd, moet men zich niet afzonderen en zich ook niet van de gemeente laten vervreemden. Spreuken 18:1 waarschuwt ons: „Wie zich afzondert, zal zijn eigen zelfzuchtige verlangen zoeken; hij barst los tegen alle praktische wijsheid.” Men zal dan naar zelfzuchtige voorwendsels zoeken om weg te blijven, om zich te rechtvaardigen, maar dit is onverstandig en hierdoor verzwakt men zijn vermogen om zijn gelofte te betalen; ja, men breekt zijn belofte om Gods wil te doen. Men berooft zich van de hulp welke God alleen door middel van zijn bijeenvergaderde volk geeft, en zal stellig op rampspoedige wijze vallen.
7. Wat zeiden de twee bijeenbrengers over het zoeken van omgang met elkaar, en waarom kunnen zij die voor God een gelofte hebben afgelegd, het zich niet veroorloven van de gemeentevergaderingen weg te blijven?
7 De Grote Bijeenbrenger zei: „Waar twee of drie in mijn naam zijn bijeengekomen, ben ik in hun midden” (Matth. 18:20). De bijeenbrenger uit de oudheid, Salomo, zei: „Twee zijn beter dan één, want zij hebben een goede beloning voor hun [gezamenlijke] zwoegen. Want indien een van hen zou vallen, kan de ander zijn metgezel doen opstaan. Maar hoe zal het zijn met slechts de ene die valt, wanneer er niemand anders is om hem te doen opstaan? Ook indien twee tezamen nederliggen, zullen zij stellig warm worden, maar hoe kan slechts één warm blijven? En indien iemand één die alleen is, zou kunnen overweldigen, dan zouden twee tezamen tegen hem kunnen standhouden. Een drievoudig snoer kan niet vlug in tweeën worden getrokken” (Pred. 4:9-12). Allen die tot Jehovah’s geestelijke tempel zijn bijeengebracht om hem daar te aanbidden, hebben een zelfde gelofte afgelegd. Zij moeten allen hun gelofte tezamen betalen en elkaar hierbij liefderijk helpen, opdat niemand door Satan de Duivel en zijn wereld overmeesterd zal worden. Men kan zich daarom niet de weelde veroorloven van gemeentevergaderingen en andere bijeenkomsten weg te blijven. Men moet het saamhorigheidsgevoel, het gevoel dat men bij elkaar behoort, wederzijds van elkaar afhankelijk is en elkaar nodig heeft, opbouwen.
DE TIJD VOOR KONINKRIJKSACTIVITEIT
8. Wat zei onze Bijeenbrenger over het tot hem komen, en welke redenen geeft Salomo op om ons aan ’s konings bevel te houden?
8 De regerende Koning, Jezus Christus, die ons bijeenvergadert wanneer wij een gelofte voor Jehovah afleggen, zei eens: „Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt” (Joh. 6:44). Jehovah trekt ons tot zijn gezalfde Koning, opdat wij in zijn voetstappen zullen treden en hem zullen dienen. Wanneer wij een gelofte voor Jehovah afleggen, is dit als leggen wij een eed voor hem af dat wij zijn koninkrijk van zijn Gezalfde zullen ondersteunen, want zijn Koning is de Leider die hij ons heeft gegeven. Om onze gelofte na te komen, moeten wij de bevelen van Jehovah’s gezalfde Koning gehoorzamen. De bijeenbrenger zegt: „Ik [zeg]: ’Kom het bevel van de koning na, uit eerbied voor de Godseed. Haast u niet van voor hem weg te gaan. Sta niet bij iets slechts. Want al waarin hij behagen schept, zal hij doen, omdat het woord van de koning de heersende macht is, en wie mag tot hem zeggen: „Wat doet gij?”’ Wie het gebod houdt, zal geen enkele rampspoed kennen, en het verstandige hart zal tijd en oordeel weten. Ja, want voor elke aangelegenheid bestaat er een tijd en een oordeel, omdat de rampspoed der mensen overvloedig is op hen.” — Pred. 8:2-6.
9. Hoe heeft Jehovah wat de tijd betreft alles goed geregeld in verband met zijn koninkrijk en de bekendmaking daarvan?
9 De bijeenbrenger vermeldt terecht: „Er is voor alles een vastgestelde tijd, ja, een tijd voor elke zaak onder de hemelen. Ik heb de bezigheid gezien welke God de mensenzonen heeft gegeven om zich er mee bezig te houden. Hij heeft alles goed geregeld op zijn tijd” (Pred. 3:1, 10, 11). Jehovah stelde een zeker jaar vast waarop de zeven „tijden der natiën” zouden eindigen, en daarom legde hij in 1914 zijn koninkrijk in handen van zijn gezalfde Koning, waarop dit in werking begon te treden. Later kwam hij op zijn bestemde tijd, in de lente van 1918, met zijn koninklijke boodschapper, Jezus Christus, tot zijn geestelijke tempel om te oordelen. Overeenkomstig Jehovah’s tijdschema werden daarna zijn schapen van de „kleine kudde” en nog weer later die van de „grote schare,” bijeenvergaderd. Vervolgens brak zijn tijd aan dat de schapen een bepaald, laatste werk zouden doen, namelijk, zijn opgerichte koninkrijk over de gehele wereld aankondigen en de gehele mensheid een waarschuwing laten toekomen betreffende het einde dezer oude wereld. Jezus Christus, die thans Koning is, gaf ons in zijn profetie over het einde der wereld aldus het bevel om dit Koninkrijk aan te kondigen. „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.” — Matth. 24:14.
10. Hoe tonen wij verstandig te zijn ten aanzien van het bevel des Konings, onze gelofte, en onze weigering om Jehovah’s Koning uit te dagen?
10 De bijeenbrenger zegt ons dat wij wijsheid aan de dag dienen te leggen en ons strikt aan dit bevel van de Koning Jezus Christus moeten houden, vooral uit eerbied voor de eed welke wij voor God hebben afgelegd toen wij hem beloofden zijn wil te zullen doen. Wij hebben ons woord gegeven; wij wagen het niet meinedigen te zijn, mensen die hun belofte breken. Door onze gelofte en eed voor het aangezicht van de Allerhoogste God hebben wij ons er toe verplicht het bevel van zijn Koning, zittend op de troon van Jehovah, ten uitvoer te brengen. Wij kunnen zijn Koning niet in de steek laten door hem te verloochenen en onze Koninkrijksverplichtingen te veronachtzamen. Dat te doen, zou slecht zijn. Wij kunnen ons niet aan de zijde van de heersers dezer wereld scharen door Jehovah’s Koning uit te dagen met de woorden: „Wat doet gij?” Noch zij noch wij kunnen de Koning er van weerhouden te doen al „waarin hij behagen schept,” en hij schept er thans behagen in dat dit goede nieuws van Gods koninkrijk overal en aan alle soorten van mensen wordt gepredikt. Het woord des Konings is de heersende macht. Het zal worden uitgevoerd en wordt dit ook ondanks de uitdaging van Satans gehele wereld.
11. Wat zullen wij, die zijn bijeenvergaderd, weten en zien wanneer ons hart verstandig is, en wat zullen wij derhalve doen om de rampspoed der wereld te vermijden?
11 Alhoewel sommigen die zeggen christenen te zijn, geen aandeel wensen te hebben aan de prediking van het goede nieuws over het Koninkrijk, omdat zij zich hiervoor enige moeite moeten getroosten en vervolging moeten verduren, zal deze prediking niet afnemen of ophouden. Ze zal hoe dan ook voortgang vinden zonder steun der onwilligen, omdat de prediking in gehoorzaamheid aan des Konings bevel geschiedt en dit is de „heersende macht.” Indien wij, bijeengebrachten, een verstandig hart bezitten, zullen wij weten dat de prediking van het Koninkrijk een goede regeling Gods is voor deze „tijd van het einde” vóór de strijd van Armageddon. Wij zullen inzien dat wij in de hiervoor bestemde tijd leven en dat zijn oordeel reeds werkzaam is ten aanzien van alle menselijke aangelegenheden en activiteiten, de onze inbegrepen. Wij willen in dit oordeel goedgekeurd worden. Daarom zullen wij zijn via zijn Koning gegeven gebod houden. Dan zullen wij de rampspoed welke alle mensen dezer wereld thans belemmert en teleurstelt en die te Armageddon op een catastrofe zal uitlopen, niet kennen.
12. (a) Wiens tijd is bepalend voor onze tijdsindeling, en hoe dan wel? (b) In verband waarmee dienen wij geen voorwendsels te gaan zoeken, en waarom niet?
12 Dit is de tijd der tijden. Laten wij overeenkomstig onze gelofte Gods tijd bepalend laten zijn voor onze tijdsindeling. Laten wij er zelf blijk van geven dat het thans zijn tijd is waarin de koninklijke boodschap van redding gepredikt moet worden. Laten wij er ook zeker van zijn dat wij het speciaal voor deze tijd bestemde werk doen. Dan zullen wij waardevol werk doen. In deze allerbelangrijkste tijd verkeerd werk te doen, betekent dat het op een rampspoed zal uitlopen. Het betekent dat wij ons aan de „grootste ijdelheid” overgeven. Uitgezonderd het werk dat God voor deze tijd bestemd heeft, is al het andere „ijdelheid,” waarvan een mens geen voordeel zal hebben, al zwoegt hij op het moment nog zo hard (Pred. 1:2, 3). Laten wij de ’gave Gods,’ bestaande in het werk dat hij ons aanbiedt om in deze tijd te doen, daarom aanvaarden. Laten wij geen voorwendsels zoeken om niet aan het gebruik van deze ’gave Gods’ deel te nemen, terwijl wij de dingen naar hun uiterlijke voorkomen oordelen, waardoor ze er ongunstig uitzien. „Wie de wind gadeslaat, zal geen zaad zaaien, en wie naar de wolken ziet, zal niet oogsten” (Pred. 11:4). Laat onze slagzin zijn: Voorwaarts met het werk! ongeacht een ongunstig voorkomen. „Zaai uw zaad in de morgen en laat uw hand tot aan de avond niet rusten, want gij weet niet waar dit succes zal hebben, hetzij hier of daar, of dat ze beide even goed zullen zijn” (Pred. 11:6). Verspilt geen tijd; geeft er blijk van dat u niet lui bent ten aanzien van deze meest grootse gelegenheid.
13. Waarom dienen wij onze kracht volledig aan de Koninkrijksdienst te geven, en welke waarschuwing van de bijeenbrenger aan jonge mensen te dien aanzien is derhalve passend?
13 Verspilt uw krachten niet aan een rampspoedige bezigheid. De tijd om ze in de Koninkrijksdienst te gebruiken, is daar thans, vóór Armageddon, te beperkt voor. Geeft uw krachten ten volle aan de Koninkrijksdienst. Vooral jonge mensen zijn hiertoe bijzonder in de gelegenheid. Wanneer zij hun jeugd verspillen met ijdele, rampspoedige werken, zal God hen er ter bestemder tijd voor oordelen. De bijeenbrenger waarschuwt: „Verheug u in uw jeugd, jongeman, en laat uw hart u goed doen in de dagen uwer jonkheid, en wandel op de wegen van uw hart en naar wat uw ogen zien. Weet echter dat De [ware] God u wegens dit alles in het oordeel zal brengen. Verwijder daarom kwelling uit uw hart en weer de rampspoed van uw vlees, want jeugd en de bloei des levens zijn ijdelheid.” — Pred. 11:9, 10.
14. (a) Wat zegt de bijeenbrenger jonge mensen dat zij moeten doen om rampspoed af te weren en onze jeugd en de bloei van ons leven niet ijdel te gebruiken? (b) Waarom zullen de meeste hedendaagse kinderen niet de kans krijgen na een verkeerd bestede jeugd tot hoge leeftijd te komen?
14 Hoe kan een jongeman of jonge vrouw rampspoed weren, het hart voor kwellingen behoeden en niet toelaten dat de jeugd en de bloei des levens in ijdelheid worden doorgebracht? De bijeenbrenger antwoordt: „Gedenk nu uw grootse Schepper in de dagen uwer jonkheid voordat de rampspoedige dagen beginnen te komen, of de jaren zijn aangebroken waarvan gij zult zeggen: ’Ik heb er geen behagen in’; . . . voordat het zilveren koord wordt verwijderd, de gouden schaal wordt verpletterd, de kruik aan de bron wordt gebroken en het scheprad voor de regenbak is verpletterd. Dan keert het stof terug tot de aarde evenals het geweest is en de geest keert terug tot De [ware] God, die hem heeft gegeven” (Pred. 12:1-7). Het is een rampspoedig feit dat de meeste jongens en meisjes in deze tijd niet de kans zullen krijgen om hun jeugd en de bloei van hun leven te verspillen en tot de rampspoedige dagen van de oude dag te geraken wanneer het leven voor hen ijdel is geworden. Volgens Gods tijdschema zal de rampspoed van de universele oorlog van Armageddon hen dodelijk treffen terwijl zij nog jong en in de bloei van hun leven zijn, omdat zij hun grootse Schepper niet gedenken en hem niet met waardevolle werken dienen.
15. Waarom behoeven wij niet te gaan experimenteren, en wat zullen wij vermijden door op Salomo’s geïnspireerde woorden acht te slaan?
15 Wij hebben nu dus aandacht geschonken aan hetgeen de bijeenbrenger heeft gezegd. Wij zijn er van in kennis gesteld wat de „grootste ijdelheid” is en wat de „rampspoedige bezigheid” is. Wij behoeven niet te gaan experimenteren om ons hier zelf door ondervinding van te overtuigen. Hij heeft met al zijn middelen en gelegenheden als koning de nodige experimenten gedaan en deelt ons, zijn bevindingen mee. Wij zullen de grootste ijdelheid vermijden en ons voor rampspoed behoeden, door acht te slaan op zijn geïnspireerde wijze woorden.
16. (a) Wat dient nu onze conclusie ten aanzien hiervan te zijn, en hoe dienen wij overeenkomstig ons juiste besluit te werk te gaan? (b) Welk oordeel zal er over onze waardevolle werken worden geveld?
16 Wat dient, gezien het feit dat wij met hem al die waardevolle dingen beschouwen, ons besluit te zijn en hoe dienen wij in overeenstemming met ons juiste besluit te handelen? Aldus, zoals in zijn woorden staat vermeld: „Het besluit van de zaak, van alles wat is gehoord, is: Vrees De [ware] God en houd zijn geboden. Want dit is de gehele [verplichting van de] mens. Want De [ware] God zal ieder soort van werk in het oordeel brengen met betrekking tot al het verborgene, hetzij goed hetzij kwaad” (Pred. 12:13, 14). Wij kunnen niets verbergen of aan zijn oordeel onttrekken. Duidelijk wordt ons derhalve voor ogen gesteld wat onze plicht is. Mogen wij in ons privé- of verborgen leven en in ons openbare leven voor alle mensen, onze vrees voor God bewijzen door zijn geboden te houden. Dan zullen onze werken waardevol zijn, zullen wij een gunstig oordeel van God ontvangen en zullen wij met zijn gezegende gemeente eeuwig leven in zijn rechtvaardige toekomende wereld verwerven. — Pred. 8:12, 13.