Wat bedoelde de wijze man?
Maak een verstandig gebruik van de kracht van de jeugd
Wanneer men over de kracht en de energie van de jeugd beschikt, kan het leven bijzonder aangenaam zijn. De wijze koning Salomo schreef „Verheug u, jongeman, in uw jeugd, en laat uw hart u goed doen in uw jongelingsdagen, en wandel in de wegen van uw hart en naar de dingen die uw ogen zien. Maar weet dat de ware God u wegens dit alles in het gericht zal brengen. Verwijder daarom kommer uit uw hart, en weer rampspoed van uw vlees; want jeugd en de bloei des levens zijn ijdelheid.” — Pred. 11:9, 10.
De Schepper wil dat jonge mensen van het leven genieten, en hij neemt geen onbuigzaam, negatief standpunt in met betrekking tot jeugdige interesses en datgene waarnaar het verlangen van jonge harten en ogen uitgaat. Een jeugdig persoon moet echter wel in gedachten houden dat hij God toch rekenschap verschuldigd is voor zijn daden. Hoewel de Allerhoogste jongeren vrijheid van keuze schenkt, zal hij hen niet voor de bittere gevolgen van het najagen van een verkeerde handelwijze behoeden. Door een roekeloze en losbandige levenswijze te vermijden, kunnen jongeren zich allerlei frustraties en narigheid besparen.
Salomo schrijft onder inspiratie dat ’jeugd en de bloei des levens ijdelheid zijn’. Waarom is dit zo? Een van de redenen is dat iemand niet altijd jong blijft. Ook zijn de vreugden en voordelen van jeugdige kracht en energie onbestendig van duur. Zelfs jonge mensen worden ziek en sterven. Een jeugdig persoon die dit feit negeert, kan in gebreke blijven een verstandig gebruik te maken van wat hij heeft. Hij kan zijn fysieke krachten en vermogens namelijk verspillen door een leven te leiden dat hem in zijn latere jaren als volwassene duur kan komen te staan.
Koning Salomo vestigt derhalve zeer terecht de aandacht op degene aan wie jongeren de belangrijkste plaats in hun leven moeten toekennen. Hij verklaart: „Gedenk nu uw grootse Schepper in uw jongelingsdagen, voordat de rampspoedige dagen gaan komen, of de jaren zijn aangebroken waarin gij zult zeggen: ’Ik heb er geen behagen in’; voordat de zon en het licht en de maan en de sterren duister worden, en de wolken zijn teruggekeerd, daarna de stortregen.” — Pred. 12:1, 2.
Er is geen betere tijd om ernstig over de Schepper na te denken dan wanneer men in de bloei van zijn leven is, wanneer men werkelijk zijn beste krachten in de dienst van de Allerhoogste kan geven. Dat vermogen neemt af gedurende de „rampspoedige dagen” van de ouderdom, wanneer het lichaam zwak en ziekelijk is. Vooral iemand die zijn jeugd heeft verknoeid, zal „geen behagen” hebben in de jaren van zijn leven waarin zijn lichaamskrachten vervallen. Salomo vergelijkt de tijd van de jeugd met de Palestijnse zomer, wanneer zon, maan en sterren hun licht vanuit een wolkeloze hemel laten schijnen. In de ouderdom is die tijd voorbij en zijn de dagen als de koude, regenachtige winterperiode, waarin de ene stortregen van moeilijkheden door de andere wordt gevolgd.
Wanneer Salomo vervolgens een beschrijving geeft van de gevolgen van de ouderdom op het menselijke lichaam, dat hij met een huis vergelijkt, zegt hij: „Op de dag dat de bewakers van het huis [de handen en armen, die het lichaam verzorgen en in de behoeften ervan voorzien] beven, en de mannen van vitale kracht [de benen] zich hebben gekromd en de maalsters [de tanden] zijn opgehouden met werken omdat zij weinige zijn geworden, en de vrouwen die door de vensters zien [de ogen] het duister hebben gevonden; en de deuren [van de mond, de lippen] naar de straat zijn gesloten [aangezien er weinig in het openbaar wordt gezegd], wanneer het geluid van de molen zwak wordt [aangezien men met tandeloos tandvlees niet goed kan kauwen], en men opstaat op het geluid van een vogel [omdat men erg licht slaapt], en alle dochters van het lied gedempt klinken [doordat het gehoor gebrekkig is geworden; bovendien is de stem verzwakt, waardoor het geluid dat wordt voortgebracht wanneer men eventueel liederen zingt, zwak klinkt].” — Pred. 12:3, 4.
„Ook zijn zij alleen al voor wat hoog is bevreesd geworden [aangezien zij het gevaar van een mogelijke val beseffen], en er zijn verschrikkingen op de weg [openbare straten en wegen zijn nu vol gevaren, doordat men slecht ziet en hoort en ook langzaam reageert]. En de amandelboom draagt bloesems [het haar wordt wit en valt uit, net als de witte bloemblaadjes van amandelbloesems, die op de grond vallen], en de sprinkhaan [een oud persoon, stijf en gebogen, met achteruitgestoken ellebogen, kan er als een sprinkhaan uitzien] sleept zich voort, en de kapperbes springt open [aangezien ze bij een oud persoon, wiens eetlust is verzwakt, geen verlangen naar voedsel kan opwekken], omdat de mens op weg is naar zijn huis dat van lange duur zal zijn [het graf] en de weeklagers zijn rondgegaan op de straat; voordat het zilveren koord [het ruggemerg] wordt verwijderd, en de gouden schaal [de op een schaal gelijkende schedel met de hersenen als inhoud] wordt verbrijzeld, en de kruik [het hart] bij de bron wordt gebroken, en het scheprad voor de regenput [bloedsomloop] verbrijzeld is. Dan keert het stof terug tot de aarde net zoals het geweest is en de geest [de levenskracht] zelf keert terug tot de ware God die hem gegeven heeft” (Pred. 12:5-7). Deze terugkeer van de geest of levenskracht naar God duidt erop dat de beheersing over de geest nu bij de Allerhoogste berust. Alleen God kan de dode persoon tot het leven terugbrengen.
De jeugdige persoon die zijn tijd en krachten goed in de dienst van de Schepper gebruikt, is werkelijk wijs. Hij zal hier in zijn leven als volwassene geen spijt van hebben en zal veel beter tegen het verlies van fysieke kracht opgewassen zijn. Door in harmonie met de geboden van de Schepper te leven, wordt hij er bovendien voor behoed zijn gezondheid en kracht voortijdig te verliezen.
„Looft Jehovah vanaf de aarde, . . . gij jongelingen en ook gij maagden, gij oude mannen te zamen met knapen. Dat zij de naam van Jehovah loven, want zijn naam alleen is onbereikbaar hoog. Zijn waardigheid gaat aarde en hemel te boven.” — Ps. 148:7, 12, 13.