Psalm 119 verheerlijkt Jehovah’s Woord
„UW WOORD is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad.” Bijbelonderzoekers zijn zeer bekend met dit vers in de Heilige Schrift en hebben er grote voorliefde voor. Deze woorden worden zeer terecht in Psalm 119 (vers 105) aangetroffen. Waarom zeer terecht? Omdat deze psalm van begin tot eind Gods Woord verheerlijkt.
Een van de interessante aspecten van Psalm 119 is dat deze psalm een acrostichon is, maar anders dan de meeste andere acrostichische psalmen waarin elk volgende vers met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet begint, beginnen in deze psalm telkens acht verzen met dezelfde opeenvolgende letter. Aangezien het Hebreeuwse alfabet uit tweeëntwintig letters bestaat, heeft deze psalm 176 verzen, waarmee hij verreweg de langste psalm is.
Het treffendste van alles is echter de wijze waarop de schrijver zijn thema van waardering voor Gods Woord heeft ontwikkeld. Zo vinden wij er acht uitdrukkingen in die betrekking hebben op Gods Woord of Gods handelingen en die elk gemiddeld tweeëntwintig keer voorkomen — in totaal 176 keer. Deze uitdrukkingen zijn „gebod(en)”, „wet”, „bevelen”, „voorschriften”, „vermaning(en)”, „rechterlijke beslissing(en)”, „toezegging” en „woord”. Psalm 19 vermeldt vijf van deze uitdrukkingen. — 19 Vs. 7 tot 9.
De uitdrukking GEBOD is de vertaling van het Hebreeuwse woord mitswah. Wanneer een joodse jongen meerderjarig wordt — op dertienjarige leeftijd volgens de joodse wet — viert zijn familie dit met het bar mitswah, omdat hij nu een ’zoon des gebods’ is geworden, dat wil zeggen, iemand die voortaan is gehouden ’de geboden’ na te komen. Het Hebreeuwse woord mitswah komt ongeveer 180 maal in de bijbel voor en heeft, op enkele uitzonderingen na, betrekking op de geboden die God aan zijn volk Israël gaf. Zo eindigt het boek Leviticus met de woorden: „Dit zijn de geboden die Jehovah op de berg Sinaï aan Mozes heeft gegeven als bevelen voor de zonen van Israël.” Het blijkt de meest alles omvattende uitdrukking voor Gods vereisten te zijn zoals die in zijn Woord staan vervat. Zo lezen wij in het besluit van het boek Prediker: „Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens.” — Lev. 27:34; Pred. 12:13.
Geboden worden uitgevaardigd door iemand die volledige macht of autoriteit bezit. De schrijver van Psalm 119 besefte dit en stelde zich ten doel ze te houden. Terecht eindigt hij de psalm met de uitroep: „O zoek uw knecht, want uw geboden ben ik niet vergeten.” — Ps. 119:176.
WET, zo luidt de vertaling van het Hebreeuwse woord tora. Het kan betrekking hebben op Jehovah’s gehele wet of op bepaalde gedeelten ervan: „Dit is de wet van het brandoffer”, „van het graanoffer”, „van het zondeoffer”, schreef Mozes. — Lev. 6:9, 14, 25; 7:1.
Wet wordt gedefinieerd als „een geheel van regels die door een staat of gemeenschap als bindend voor alle leden van die staat of gemeenschap worden erkend”. De uitdrukking komt bijna altijd in het enkelvoud voor, terwijl „gebod” meestal in het meervoud staat. De psalmist had beslist grote waardering voor Gods wet, want hij zei: „De wet van uw mond is goed voor mij, méér zelfs dan duizenden stukken goud en zilver.” „Waarlijk, hoe lief heb ik uw wet! De gehele dag heeft ze mijn intense belangstelling.” „Overvloedige vrede behoren hun toe die uw wet liefhebben, en voor hen is er geen struikelblok.” — Ps. 119:72, 97, 165.
De uitdrukking BEVELEN is de vertaling van het Hebreeuwse woord piqqohdim. Het is afgeleid van dezelfde stam als het woord „opziener” en betekent „inspecteren”. Bij de betekenis van het Hebreeuwse woord kan men denken aan ’uitvoerig gedetailleerde instructies’ en ’gedragsregels’. Met warme waardering verklaart de psalmist over deze „bevelen”: „O zie dat ik uw bevelen heb liefgehad.” „Ik [heb] úw bevelen . . . opgevolgd.” „Dank zij uw bevelen gedraag ik mij verstandig.” — Ps. 119:159, 100, 104.
VOORSCHRIFTEN („inzettingen ”, NBG), zo is het meervoud vertaald van het Hebreeuwse woord choq, hetwelk eveneens een woord is dat dikwijls betrekking heeft op Gods vereisten. In tegenstelling echter tot de voorgaande woorden, wordt het ook met betrekking tot Gods voorschriften voor de onbezielde schepping gebruikt (Job 28:26; 38:10). Een „voorschrift” is volgens de definitie een gezaghebbende regel of een gezaghebbend beginsel.
De psalmist heeft waardering voor Gods voorschriften, want wij lezen: „Uw voorschriften zijn melodieën voor mij geworden” (Ps. 119:54). Hij vraagt God herhaaldelijk: „Leer mij uw [úw] voorschriften” (119 vs. 12, 26, 64, 68, 124, 135), en hij looft God ook omdat Hij dit doet (119 vs. 171). Hij wilde ze niet alleen leren maar had ook het verlangen ze na te leven: „Uw voorschriften blijf ik onderhouden.” — Ps. 119:8.
Met betrekking tot Gods bekendgemaakte voornemen ten aanzien van zijn dienstknechten, is er nog een ander Hebreeuws woord, edah, met de betekenis van VERMANING („getuigenis”, NBG). Dit kan duiden op een getuige of op een verklaring van een getuige, terwijl het is afgeleid van een stam die opnieuw doorlopen, herhalen, betekent, om welke reden het met „vermaning” (NW) is vertaald. De psalmist brengt grote waardering voor deze vermaningen tot uitdrukking en vertelt herhaaldelijk dat hij ze heeft onderhouden (Ps. 119:22, 88, 129, 167, 168). Hij bidt of God het hart van de psalmist tot Zijn vermaningen wil neigen (119 vs. 36). Hij verklaart ook: „Ik wil ook voor koningen over uw vermaningen spreken, en ik zal niet beschaamd worden.” — 119 Vs. 46.
De voorgaande vijf uitdrukkingen (gebod, wet, bevel, voorschrift en vermaning) gebruikt de psalmist met betrekking tot zaken die veel gemeen hebben met Gods Woord. Een uitdrukking van heel andere aard is RECHTERLIJKE BESLISSING („verordening”, „oordeel”, „gericht”, „recht”, NBG), wat de vertaling is van misjpat. Wij moeten een gezonde vrees voor Gods rechterlijke beslissingen hebben. Daarom zegt de psalmist: „Van de angst voor u heeft mijn vlees een huiverig gevoel gehad; en wegens uw rechterlijke beslissingen ben ik bevreesd geweest” (Ps. 119:120). Hij spreekt erover dat hij ze leert (119 vs. 7), bekendmaakt (119 vs. 13) en naar ze verlangt (119 vs. 20). Hij acht ze juist (119 vs. 30), rechtvaardig (119 vs. 106) en hij vraagt tweemaal: „[O] houd mij naar uw rechterlijke beslissing in het leven.” — Ps. 119:149, 156.
Nog een woord waarop de schrijver van Psalm 119 bijzonder gesteld schijnt te zijn is imrah, wat is vertaald met TOEZEGGING. Het is ontleend aan een stam die eenvoudig „zeggen” betekent en heeft dus betrekking op iets dat is gezegd. De psalmist gebruikt het herhaaldelijk met betrekking tot Gods beloften, om welke reden het in de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap op sommige plaatsen in deze psalm met „belofte” is vertaald. De psalmist bidt of God hem wil steunen en gunst wil betonen „naar uw toezegging” (119 vs. 116, 58, 170).
En ten slotte hebben wij de Hebreeuwse uitdrukking voor WOORD, davahr. Het betekent niet, zoals vaak in het Nederlands, een enkel woord, doch heeft in plaats daarvan betrekking op een hele gedachte of verklaring. Zo worden de Tien Geboden de „Tien Woorden” genoemd (Ex. 34:28). Typerend voor zijn waardering voor Gods „woord” zijn 119 de verzen 9 en 105: „Hoe zal een jonge man zijn pad reinigen? Door op zijn hoede te blijven overeenkomstig uw woord.” „Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad.”
De schrijver van Psalm 119 stelt in dit alles beslist een voortreffelijk voorbeeld voor allen die Jehovah God liefhebben. Hij had er behagen in zijn waardering voor Gods Woord tot uitdrukking te brengen door zijn gedachten rond acht Hebreeuwse grondwoorden te weven en deze gedachten vervolgens in een acrostichisch of alfabetisch Hebreeuws gedicht van 176 strofen te gieten. Dit was stellig een moeizame taak. Evenals koning Salomo „zocht [hij] de verrukkelijke woorden te vinden en het schrijven van juiste woorden van waarheid” (Pred. 12:10). Naar Gods „toezegging” smachtten zijn ogen, Gods geboden had hij meer lief dan „gelouterd goud”. — Ps. 119:82, 127.
Als wij net zo’n waardering voor Gods Woord hebben, wat zullen wij dan doen? Wij zullen ons er geregeld intens mee bezighouden en het geregeld „overdenken” (Ps. 119:15, 48, 78, 148, NBG). Wij zullen het bovendien aan anderen bekendmaken en niet beschaamd zijn er zelfs voor koningen over te spreken. En bovenal zullen wij aan Gods vereisten voldoen.