Hoofdstuk 8
Wat er aan het einde van de duizendjarige oordeelsdag verwacht kan worden
1. Waarom kan er beslist verwacht worden dat de bewoners der aarde gedurende de duizend jaar dat Satan zich in de afgrond bevindt, rechtvaardigheid zullen leren?
TIJDENS de duizend jaar, waarin Satan de Duivel zich in de afgrond bevindt, zullen er ’voor de aarde en haar bewoners van God afkomstige oordelen zijn’. De hemelse rechters zullen in opdracht van Jehovah God oordelen vellen en handelend optreden. De vorstelijke vertegenwoordigers op aarde zullen insgelijks doen. Zij zullen hun ambt net zo uitoefenen als de rechters die door Josafat, de koning van Jeruzalem, in het hele land werden aangesteld om het volk tot God terug te brengen. Josafat zei tot hen: „Ziet toe wat gij doet, want niet voor de mens spreekt gij recht, maar voor Jehovah; en hij is met u inzake de rechtspraak. Nu dan, laat de angst voor Jehovah [niet voor mensen] over u komen. Weest voorzichtig en handelt, want bij Jehovah, onze God, is geen onrechtvaardigheid, noch partijdigheid, noch aanneming van steekpenningen” (2 Kronieken 19:4-7). Aangezien er in de hemel zulke rechters in functie zijn en er op aarde vorsten als hun vertegenwoordigers optreden, kan er beslist verwacht worden dat de bewoners van het „produktieve land”, het Paradijs, in de loop van de duizend jaar rechtvaardigheid zullen leren. — Jesaja 26:9.
2, 3. (a) Van welke Bethlehemiet stamde Jezus via David af, en waarmee met betrekking tot die persoon vergelijkt Jesaja Jezus derhalve ten tijde van het begin van zijn aardse loopbaan? (b) Welke hoedanigheden worden er in verband gebracht met de geest die op hem zal rusten, en hoe zal hij richten?
2 Wat een bekwame, betrouwbare Opperrechter zal de gehele mensheid gedurende die duizendjarige Oordeelsdag in de „nieuwe hemelen” hebben! Jesaja, die in de achtste eeuw vóór onze gewone tijdrekening leefde, heeft ons een levendige, hartverwarmende profetische beschrijving van deze Rechter gegeven. Deze voorzegde Rechter is de Heer Jezus Christus, de Messiaanse Nakomeling van koning David, de zoon van Isaï uit Bethlehem. Zou Jehovah God een betere rechter kunnen verschaffen en aanstellen om de aangelegenheden van de mensen in orde te brengen en ervoor te zorgen dat het volk recht wordt verschaft en er op aarde voor eeuwig rechtvaardigheid wordt bevestigd? Lees daarom heel aandachtig wat de profeet onder inspiratie vertelt over de eigenschappen van deze toekomstige Rechter, die via koning David van de Bethlehemiet Isaï afstamt. Jesaja vergelijkt deze Nakomeling van David ten tijde van het begin van zijn aardse loopbaan met een rijsje, dat uit de wortelstok van een omgehakte boom te voorschijn komt, en profeteert:
3 „En er moet een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï; en uit zijn wortels zal een spruit vruchtbaar zijn. En op hem moet de geest van Jehovah komen te rusten, de geest van wijsheid en van verstand, de geest van raad en van kracht, de geest van kennis en van de vrees voor Jehovah; en hij zal genot vinden in de vrees voor Jehovah. En hij zal niet richten naar wat zijn ogen alleen maar zien, noch terechtwijzen naar wat zijn oren slechts horen. En met rechtvaardigheid moet hij de geringen richten, en met oprechtheid moet hij terechtwijzing geven ten behoeve van de zachtmoedigen der aarde. En hij moet de aarde slaan met de roede van zijn mond; en met de geest van zijn lippen zal hij de goddeloze ter dood brengen. En rechtvaardigheid moet de gordel van zijn heupen blijken te zijn, en getrouwheid de gordel van zijn lendenen.” — Jesaja 11:1-5.
4. (a) In de vrees voor wie zal hij rechtspreken over de mensheid? (b) Hoe zal hij niet slechts een „rijsje” of „spruit” uit de „tronk van Isaï” blijven, en waarom zal hij de bewoners der aarde niet teleurstellen of verbitteren?
4 Deze Opperrechter schept werkelijk behagen of vindt werkelijk genot in de vrees voor Jehovah, zodat hij zonder mankeren zal rechtspreken voor Jehovah en niet voor mensen. Wanneer hij rechtspreekt, vreest hij derhalve geen mensen, maar alleen God. Deze gezonde vrees voor de ene levende en ware God, Jehovah, maakt hem beslist wijs. Hij bleef niet slechts een „rijsje” of „spruit” die uit de stevig gewortelde „tronk van Isaï” te voorschijn kwam, maar ontwikkelde zich als de grotere David, de Zoon van Jehovah, de levende God, tot een sterke, „grote boom”, tot een drager van het hemelse koningschap. (Jesaja 61:3; vergelijk Ezechiël 17:22-24.) Op deze verheven persoon in zijn koninklijke majestueuze positie rust de machtige geest van Jehovah, die hem toerust met kennis, verstand en wijsheid, welke hoedanigheden hij voor zijn verantwoordelijke ambt zo dringend nodig heeft. Dientengevolge zal hij als de op de troon geplaatste Koning, die aan Gods rechterhand zit, een eer voor Jehovah zijn; en als de door God aangestelde Rechter zal hij de bewoners der aarde niet teleurstellen of verbitteren.
5. Hoe zal hij als Rechter, die voor strikte gerechtigheid opkomt, nog onpartijdiger zijn en met nog meer doorzicht handelen dan Salomo?
5 Gerechtigheid zal op de aarde bevestigd zijn. De hemelse Rechter zal met nog meer doorzicht handelen dan zijn prototype, koning Salomo, die buitengewoon wijze oordelen velde, zoals in het moeilijke geval dat hem door de twee hoeren werd voorgelegd. Beiden beweerden van een dood kind dat het niet van hen was en beiden maakten aanspraak op een levend kind. Over de unieke methode die Salomo aanwendde om aan het licht te brengen wie de ware moeder van het levende kind was, staat geschreven: „En heel Israël kreeg de rechterlijke beslissing te horen die de koning had bekendgemaakt; en zij werden bevreesd wegens de koning, want zij zagen dat de wijsheid van God in hem was om rechterlijke beslissingen ten uitvoer te leggen” (1 Koningen 3:16-28). Insgelijks zal de grotere Salomo niet richten naar de wijze waarop een zaak zich op het eerste gezicht laat aanzien, noch naar datgene wat hij slechts hoort, maar hij zal ervoor zorgen dat de ware feiten worden opgediept en dat de ware toedracht van de zaak wordt gerapporteerd, zodat er een rechtvaardig oordeel geveld en voltrokken kan worden. Hij zal de hogen niet boven de geringen en de hoogmoedigen niet boven de deemoedigen begunstigen.
6. Hoe zal hij door zijn optreden in de „grote verdrukking” tonen dat hij in de duizend jaar een rechtvaardige Rechter zal zijn?
6 Deze Rechter, die zo vervuld is met de geest van Jehovah, zal zich in de komende „grote verdrukking”, die haar hoogtepunt bereikt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, als Bevrijder van de geringen en deemoedigen doen kennen en zal op deze wijze tonen wat er van zijn duizendjarige optreden als Rechter verwacht kan worden (Matthéüs 24:21; Openbaring 7:14; 16:14, 16). De bevelen en richtlijnen die hij aan zijn hemelse legers zal uitvaardigen, zullen als een „roede” uit zijn mond zijn, want wat hij als Bevelhebber zegt, wordt uitgevoerd: De onrechtvaardige, ’oude aarde’ zal verbrijzeld worden. De lippen van zijn mond zullen door de geest van Jehovah bewogen worden en zijn houding en gevoelens jegens de goddelozen op aarde tot uitdrukking brengen; dit heeft tot gevolg dat zij gedood worden. De gehele aardbol zal van de hooghartigen, de arroganten en de goddelozen bevrijd worden. En hun onzichtbare heerser, Satan, zal natuurlijk geketend en in de afgrond geworpen worden.
7, 8. (a) Hoe zal het zo zijn als was deze Rechter in het belang van de mensheid met rechtvaardigheid en getrouwheid omgord? (b) Welke verandering zal dit in de mensen teweegbrengen?
7 De mensheid kan van Jezus Christus, de door Jehovah aangestelde Rechter, die duizend jaar zijn ambt zal uitoefenen, werkelijk alleen maar verwachten dat hij hun belangen rechtvaardig en getrouw zal behartigen. Het zal zo zijn als was deze hemelse Rechter met rechtvaardigheid omgord, als werd hij erdoor geschraagd, als had hij zich voor het werk der rechtvaardigheid toegerust. Ja, het is alsof hij zich met de eigenschap getrouwheid omgordt of alsof hij zich toerust om de belangen van het volk, dat hij volgens Gods maatstaven oordeelt, getrouw te behartigen. O, welk een vrede en rust zal dat voor de aarde tot gevolg hebben! Hoe zal de houding van de mensen jegens elkaar veranderen! Wat een verandering van de persoonlijkheid zal er plaatsvinden tot welzijn van anderen! Dit wordt prachtig geschilderd in de profetische woorden van Jesaja:
8 „En rechtvaardigheid moet de gordel van zijn heupen blijken te zijn, en getrouwheid de gordel van zijn lendenen. En de wolf zal werkelijk een poosje verblijven bij het mannetjeslam, en bij het bokje zal de luipaard zelf zich neerleggen, en het kalf en de jonge leeuw met manen en het weldoorvoede dier alle bij elkaar; en een kleine jongen nog maar zal leider over ze zijn. En de koe en de beer zullen weiden; samen zullen hun jongen neerliggen. En zelfs de leeuw zal stro eten net als de stier. En de zuigeling zal stellig spelen bij het hol van de cobra; en op de lichtopening van een giftige slang zal een gespeend kind werkelijk zijn eigen hand leggen. Men zal generlei kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg; want de aarde zal stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken.” — Jesaja 11:5-9.
VERANDERING VAN DE PERSOONLIJKHEID
9. Sinds wanneer, en bij wie, heeft er door Gods geest zo’n verandering van de persoonlijkheid plaatsgevonden?
9 Er zijn personen wier karaktertrekken men met de eigenschappen van een wolf, een luipaard, een beer, een jonge leeuw met manen, een cobra of een giftige slang zou kunnen vergelijken! Velen van deze mensen hebben ten slotte gunstig op de boodschap van Gods koninkrijk gereageerd en hebben hun persoonlijkheid veranderd, zodat zij met mensen kunnen omgaan die zachtmoedig en goedaardig zijn zoals een lam, een bokje, een kleine jongen, een zuigeling of een gespeend kind. Vanaf de dag van het pinksterfeest in 33 G.T., toen God door bemiddeling van Christus zijn heilige geest op de bijeengekomen christelijke gemeente uitstortte, heeft de geest van God bewerkt dat leden van de gemeente zo veranderd werden dat zij een christelijke persoonlijkheid gekregen hebben. Hierdoor is het voor de getrouwe leden van de gemeente mogelijk gemaakt elkaar te verdragen en met elkaar op te schieten, hoewel zij vroeger karaktertrekken hadden die met de eigenschappen van gevreesde wilde dieren vergeleken konden worden (Handelingen 2:1-33). In overeenstemming met Jesaja’s profetie hebben zij hun medechristenen geen kwaad berokkend, noch hebben zij in de gemeente op de „heilige berg” van Jehovah’s aanbidding enig verderf gesticht.
10. (a) Bij wie, behalve bij de 144.000 mederechters van Christus, heeft er nog meer zo’n verandering van de persoonlijkheid plaatsgevonden? (b) Hoe zal deze verandering aan het begin van de duizendjarige Oordeelsdag van Christus een gunstige omstandigheid voor hen zijn?
10 Maar niet alleen bij degenen die ten slotte de 144.000 mederechters van de Opperrechter Jezus Christus zullen zijn, heeft er zo’n verandering van de persoonlijkheid plaatsgevonden, doch ook bij de aanbidders van Jehovah die tot de ongetelde „grote schare” behoren, die thans uit alle natiën, stammen, volken en talen wordt bijeengebracht. Deze toekomstige bewoners van het aardse Paradijs wordt de verzekering gegeven dat God hen veilig door de „grote verdrukking” heen zal brengen, zodat zij in Gods nieuwe ordening, waarin Jezus Christus duizend jaar als Rechter zal optreden, zullen kunnen leven (Openbaring 7:9-17). Natuurlijk zullen zij met hun veranderde persoonlijkheid rechtstreeks Gods nieuwe ordening binnengaan. Dit zal een zeer gunstige omstandigheid voor hen zijn, want zij zullen de „levenden” zijn met wie de hemelse Rechter Jezus Christus zijn duizendjarige Oordeelsdag zal beginnen (2 Timótheüs 4:1). Onder deze omstandigheden zal er geen vrees meer zijn dat er op de „heilige berg” van Jehovah’s aanbidding kwaad of verderf gesticht zal worden. Deze overlevenden kennen Jehovah reeds, en aangezien zij overal op aarde te vinden zijn, zal de aarde werkelijk vervuld zijn van de kennis van Jehovah. Maar deze kennis zal toenemen.
11. Welke verzekering gaf God de acht overlevenden van de Vloed met betrekking tot de lagere aardse schepselen, en hoe zal er straks iets dergelijks gebeuren?
11 In dit verband schiet ons te binnen wat er tot de acht menselijke overlevenden van de vloed in Noachs dagen werd gezegd nadat zij de ark hadden verlaten en God een offer hadden gebracht. Jehovah zei tot hen: „En een vrees voor u en een verschrikking voor u zal blijven op elk levend schepsel van de aarde en op elk vliegend schepsel van de hemel, op alles wat zich op de aardbodem beweegt, en op alle vissen van de zee. In uw hand zijn ze nu gegeven” (Genesis 9:2). Zal er straks misschien iets dergelijks gebeuren? Daar de komende „grote verdrukking” tegen de goddeloze mensen op aarde gericht zal zijn, zullen de landdieren, de vogels en de vissen daarbij niet omkomen. Het is redelijk te verwachten dat God die lagere aardse schepselen weer de vrees en de verschrikking voor menselijke schepselen zal inboezemen die ze wellicht ten dele verloren hebben. De mensen zullen dan de opdracht krijgen de verwoeste aarde in een Paradijs te veranderen. Als God door zijn geest heeft kunnen bewerken dat personen met beestachtige karaktertrekken mensen met een christelijke persoonlijkheid zijn geworden — hetzij leden van de 144.000 of van de „grote schare” van tegenwoordig — zal hij in het geval van de wilde dieren beslist iets soortgelijks kunnen doen. Ze zullen Jehovah’s aanbidders op aarde beslist geen kwaad doen.
12, 13. (a) Welke verhouding bestond er in het oorspronkelijke Paradijs tussen het eerste mensenpaar en de lagere aardse schepselen? (b) Welke verhouding zal er onder de lagere aardse schepselen onderling bestaan, en dat niet slechts in figuurlijke zin?
12 In overeenstemming daarmee kunnen wij verwachten dat de bekoorlijke beschrijving van het dierenleven die wij in Jesaja 11:6-9 aantreffen, tijdens de duizendjarige regering van de Vredevorst, de Zoon van de grotere Isaï, Jehovah God, ten aanzien van de vogels, de vissen en de landdieren der aarde letterlijk vervuld zal worden. In het oorspronkelijke Paradijs van Geneugte of de hof van Eden was de vrouw Eva niet bevreesd voor de slang en zij vluchtte niet toen de slang ertoe werd gebracht tot haar te spreken (Genesis 3:1-4). Voordien waren de wilde dieren en de vliegende schepselen tot Adam gebracht en hij had ze namen gegeven, maar hij had geen vrees voor ze getoond (Genesis 2:19, 20). In het herstelde Paradijs zal het weer zo zijn als in het oorspronkelijke Paradijs, waar de mens geen vrees voor de lagere schepselen der aarde had en ook niet bang was dat ze hem kwaad zouden doen.
13 Die landdieren, vliegende schepselen en vissen zullen ook zowel onderling als met de mens in vrede leven. Het zou niet consequent zijn wanneer God profetieën zoals die uit Jesaja 11:6-9, Ezechiël 34:25 en Hosea 2:18 zou laten optekenen en deze dan niet letterlijk, doch alleen maar figuurlijk of geestelijk zou vervullen, als was de letterlijke vervulling een onbereikbaar ideaal.
14. Wat is echter belangrijker dan het temmen van de lagere aardse schepselen, en waarom?
14 Het temmen van de landdieren, de vogels en de vissen zal echter niet het belangrijkste zijn. Die aardse schepselen bestonden reeds lang voor de mens. Wat in twijfel wordt getrokken of op het spel staat, is het voortbestaan van de mensheid op aarde. Alle nakomelingen van Adam en Eva werden als zondaars geboren en „bereiken niet de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:23). Vele mensen hebben geen godvruchtige hoedanigheden, maar eigenschappen als die van een verscheurend wild dier. De mensheid moet dus tot die „heerlijkheid Gods” teruggebracht worden, ten einde zich eeuwig leven tot lof van God, de Schepper, waardig te betonen. De leden van de menselijke familie moeten verenigd worden, zodat zij in vrede en zonder elkaar kwaad te doen met elkaar leven, doordat zij op een volmaakte wijze gerechtigheid en rechtvaardigheid beoefenen. Dit zal Jezus Christus door zijn duizendjarige optreden als Rechter bewerkstelligen.
15. Hoe zullen de hemelse rechters over de mensheid bewerken dat het kwaaddoen zal afnemen, terwijl de bevolking daarentegen in aantal zal toenemen?
15 Tegenwoordig neemt de misdaad sneller toe dan de wereldbevolking. In scherpe tegenstelling daarmee zal tijdens de duizend jaar de aardbevolking geregeld in aantal toenemen, aangezien de doden opstaan, de „rechtvaardigen” en de „onrechtvaardigen”, maar zal toch het kwaaddoen afnemen, totdat er ten slotte helemaal geen kwaad meer gedaan zal worden. Hoe kan dat? Omdat de hemelse rechters over de mensheid absoluut rechtvaardig zullen zijn en alle mensen zullen leren in overeenstemming met Gods maatstaven werkelijk rechtvaardig te handelen. Als een hulp in die richting zal „de aarde . . . stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken” (Jesaja 11:9). Tijdens dit theocratische millennium zal alleen de aanbidding van Jehovah geduld worden. De mensen zullen naar de aardse voorhoven van Jehovah’s „ware tent”, zijn geestelijke tempel, gebracht worden. Daar zullen zij de waarheid van de woorden die Jezus in gebed tot zijn hemelse Vader richtte, leren kennen: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Johannes 17:3; Hebreeën 8:2.
16. (a) Met het oog op welke resultaten zal de duizendjarige Oordeelsdag van Christus zijn doel niet missen? (b) Waarom zal Christus de herstelde mensheid in het Paradijs geen eeuwig leven schenken?
16 De duizendjarige Oordeelsdag zal zijn doel niet missen. Aan het einde van die dag zullen alle gewillige en gehoorzame mensen geleerd hebben op een volmaakte wijze ware gerechtigheid en rechtvaardigheid te beoefenen. Hun fysieke en mentale zwakheden, die zij van Adam en Eva hebben geërfd, zullen teniet gedaan zijn. Zij zullen dan in staat zijn van binnenuit in elk opzicht aan Gods absolute maatstaven van rechtvaardigheid te voldoen. Verleent Jezus Christus, de Opperrechter, hun dan het recht op eeuwig leven op een vredige aarde, die een paradijsachtige schoonheid uitstraalt? Neen! In dit opzicht handelt hij niet voor God, want hij weet dat er geschreven staat: „God is Degene die hen rechtvaardig verklaart” (Romeinen 8:33). Wat zal de door God aangestelde Rechter dan doen?