Een natie wacht op bevrijding
WANNEER Jehovah voor een gebeurtenis een bepaalde tijd vaststelt, lopen ieders pogingen om deze af te wenden of uit te stellen, of om gebeurtenissen tot een vroegere verwezenlijking te dwingen, op niets uit. Het in ballingschap verkerende Israël werd in Babylon met een dergelijk feit geconfronteerd. Door bemiddeling van zijn profeet Jeremia had God verklaard, dat zij daar als ballingen zeventig jaar zouden verblijven. Daarom had het voor hen geen zin plannen te beramen om Babylon omver te werpen en een snellere bevrijding te bewerkstelligen. God zei hun juist hun leven normaal voort te zetten, gezinnen te stichten en zich er tevreden mee te stellen in Babylon te wonen en af te wachten totdat zijn tijd zou zijn aangebroken om hen te bevrijden. Zelfs wanneer de zeventig jaren verstreken zouden zijn, moesten zij niet in opstand komen om Babylon te vernietigen of zich gewapenderhand uit de slavernij trachten te bevrijden. God zelf zou hun Bevrijder zijn, en hij zou zich van een ander werktuig dan de gevangen Israëlieten bedienen. — Jer. 29:4-10.
2 Er was geduld en volharding maar tevens geloof voor nodig. Velen van de als slaven in Babylon verblijvende Israëlieten hadden berouw getoond over de overtredingen van hun natie. Zij walgden van de demoraliserende aanbidding van demonen welke in Babylon voortdurend om hen heen werd bedreven. Zij verlangden er vurig naar dat Gods ware aanbidding in Jeruzalem hersteld zou worden. Maar Babylon had de naam zijn gevangenen nooit te laten gaan en de Babyloniërs dreven de spot met hen. — Ps. 137:3, 4, NW; Jes. 14:17.
3 Daar Jehovah God zelf de Bevrijder zou zijn, was het aan hem de aangelegenheden zo te leiden dat bevrijding tot stand zou worden gebracht. Het is interessant te zien hoe hij toeliet dat de heidense regeringen hun eigen zelfzuchtige belangen en verlangens najoegen, terwijl hij hen toch zo manoeuvreerde dat zij zijn voornemen ten uitvoer brachten, en wel precies op de juiste tijd.
BABYLONS WERELDHEERSCHAPPIJ KOMT IN GEVAAR
4 God toonde de profeet Daniël in een visioen, dat hij het Medo-Perzische Rijk zou gebruiken om Babylon ten val te brengen, en dat Perzië op zijn beurt veroverd zou worden door het Macedonische of Griekse Rijk (Dan. 8:2-22). Op welke wijze zou God de aangelegenheden echter zo leiden dat Babylons positie, hoewel deze natie zo machtig was dat ze wel onoverwinnelijk leek, werkelijk in gevaar zou komen?
5 Wij moeten in gedachten houden dat Nebukadnezar als Chaldeeuws legeroverste in 633 v. Chr. te zamen met de Meden en de Scythen de Assyrische hoofdstad Ninevé had vernietigd. Twee jaar later behaalde de Medische koning te Haran (Harran) een overwinning op het Assyrische leger en bezette hij geheel noordelijk Mesopotamië, terwijl de koning van Babylon het zuidelijke deel van de Mesopotamische vallei in bezit nam. Het gebied van Perzië, gelegen ten oosten van de Perzische Golf, werd onderworpen aan het Medische Rijk, maar de Perzische koningen behielden de provincie Elam en bezetten haar hoofdstad in Ansjan of Anzan.a Om zich tegen deze opkomende macht te beschermen, sloot koning Nabonedos van Babylon in het begin van zijn regering een verbond met Lydië en Egypte.
6 Koning Kores I, de regeerder van Ansjan, had een zoon, Cambyses (I) geheten, die trouwde met Mandane, de dochter van de Medische koning Astyages. (Ook Nebukadnezar was gehuwd met een dochter van Astyages.) Cambyses I had een zoon, Kores (II) genaamd, die zijn vader als koning van Ansjan opvolgde. Kores II kwam in opstand tegen Astyages en bezette in 550 v. Chr. zonder strijd de hoofdstad van de Meden, Ekbatana, terwijl hij vervolgens naar het westen opmarcheerde om het Medische Rijk tot aan de oostgrens van het Lydische Rijk te onderwerpen. Hierna overwon hij de rijke koning Croesus van Lydië, waarmee hij het Perzische Rijk in 546 v. Chr. uitbreidde tot de Aegeïsche Zee en de Hellespont of de Dardanellen. Nu begon Babylon gevaar te lopen. Indien Kores Babylon veroverde, zou dit het einde betekenen van de Semitische heerschappij in het Midden-Oosten en zou hij een begin maken met een Arische of Jafetitische overheersing.
7 Jehovah’s volk daar in Babylon behoefde niet per se het verloop van de gebeurtenissen na te gaan om te weten dat Babylon omvergeworpen zou worden, want meer dan 190 jaar tevoren had Jehovah’s profeet Jesaja, die nauwkeurig de ondergang van Jeruzalem had voorzegd, bovendien nog geprofeteerd dat de Meden en Perzen over Babylon zouden zegevieren. Sion en Babylon werden door Jesaja scherp tegenover elkaar gesteld. Vlak nadat hij de bevrijding van Jehovah’s organisatie Sion had voorzegd (Jes. 12:6), maakte hij melding van Babylon: „De Godsspraak over Babel, die Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft” (Jes. 13:1). Micha, een profeet die in dezelfde tijdsperiode leefde, liet een soortgelijke uitspraak horen: „Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, . . . en gij zult naar Babel komen. Daar zult gij bevrijd worden; daar zal de HERE u verlossen uit de macht van uw vijanden” (Micha 4:10). In Jesaja’s uitspraak tegen Babylon is Jehovah God derhalve in werkelijkheid de Spreker. Hij toont dat hij, en niet de joden, bevrijding uit Babylon zal bewerkstelligen en hij is degene die Babylons vijanden het teken geeft dat ze tegen deze natie kunnen optrekken.
JEHOVAH ROEPT NATIES OP TEGEN BABYLON
8 „Heft op een kalen berg [duidelijk zichtbaar op grote afstand] een banier op [de nieuwe wereldmacht van de Meden en Perzen], roept met luider stem hun toe [nodigt Jehovah’s oordeelsvoltrekkers, de Meden en Perzen en bondgenoten van andere naties, uit]; wenkt met de hand [om hun een teken te geven dat zij de aanval op Babylons poorten kunnen openen], opdat zij de poorten der edelen binnentrekken [de toegangen tot de ommuurde stad bezetten en deze onder controle houden]. Ik zelf [Jehovah, ook al gebruikt hij wereldse bevelhebbers] heb mijn geheiligden [want in Israël waren de joodse strijders geheiligd, en zelfs heidense naties begonnen een militaire veldtocht met godsdienstige ceremoniën] een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toorn geroepen, mijn van overmoed juichenden [juichend over het grootse voorrecht dan hun ten deel viel Babylon, dat zo vele naties de beker van zijn gramschap had laten drinken, omver te mogen werpen].” — Jes. 13:2, 3; Joël 3:9.
9 „Hoor”, zegt de profeet Jesaja alsof hij hoort hoe op internationaal gebied de dingen kort voor 539 v. Chr. in beweging komen, „een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De HERE der heerscharen [wiens tempel in Jeruzalem door Babylon was vernietigd] monstert een krijgsheir. Zij komen uit een ver land [van ver buiten het Babylonische Rijk], van het einde des hemels [van plaatsen onder de uiterste delen van de hemelen], de HERE en de werktuigen zijner gramschap [Kores’ legers als Jehovah’s werktuig om zijn oordeel over Babylon ten uitvoer te brengen], om de gehele aarde te verderven [al het land dat tot de wereldmacht Babylon behoorde].” — Jes. 13:4, 5.
10 Zonder omhaal van woorden vervolgt Jesaja: „Jammert [gij Babyloniërs], want de dag des HEREN is nabij [Zijn wraak voor de verwoesting van Jeruzalem is nabij (wordt duidelijker zichtbaar nadat Kores Lydië heeft onderworpen)]; hij komt als een verwoesting van den Almachtige. Daarom worden alle handen slap en elk mensenhart versmelt [Kores’ legers brachten de Babyloniërs ertoe de wijk te nemen binnen hun ommuurde steden waarbij koning Nabonedos naar Borsippa vluchtte]. Ja, zij zijn verschrikt, krampen en weeën grijpen hen aan [wanneer zij de beker van de nederlaag drinken, die zij ook de naties te drinken hebben gegeven], als een barende krimpen zij ineen; de een ziet verbijsterd den ander aan [zo snel en ongelooflijk is hun onderwerping], hun [trotse] gelaat staat in vlam [van pijnlijke verwarring].” — Jes. 13:6-8.
11 „Zie, de dag des HEREN komt, meedogenloos [zoals Babylon was geweest], met verbolgenheid en brandenden toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen [Babylon had tegen Jehovah’s tempel gezondigd]. Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen [het zou voor Babylon een donkere dag, ja, een donkere nacht zijn. Het zou er voor Babylon als wereldmacht schrikbarend donker uitzien], de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen [in de nacht van 5 op 6 oktober 539 v. Chr. viel Babylon zowaar zijn veroveraars in handen]. Dan zal Ik aan de wereld het kwaad bezoeken [Babylon met gelijke munt terugbetalend, naar deze natie verdiende] en aan de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal den trots der overmoedigen doen ophouden [Babylon veroorloofde zich vrijheden met betrekking tot Gods soevereiniteit en juichte over de vernietiging van zijn tegenbeeldige koninkrijk. Deze natie dacht dat ze sterk genoeg was om voor eeuwig over de aarde te regeren] en den hoogmoed der geweldenaars vernederen [zijn regeerders en militaire bevelhebbers waren als geweldenaars hoogmoedig tegen Jehovah’s volk in ballingschap opgetreden]. Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en de mensen dan fijn goud van Ofir [nu zou men bijna geen enkele hoogmoedige, aanmatigende Babylonische geweldenaar of tiran meer kunnen vinden, ja, dergelijke personen zouden even zeldzaam zijn als gelouterd goud in die tijd was, zelfs zeldzamer dan het begerenswaardige goud van Ofir]. Daarom zal Ik den hemel doen wankelen [de hemelen boven Babylon, die door de gedemoniseerde verbeeldingskracht van de Babyloniërs met valse goden zoals Merodach (Mardoek) bevolkt waren, zouden degenen die in hen hun vertrouwen stelden, niet kunnen helpen], en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van den HERE der heerscharen, ten dage van zijn brandenden toorn [de aarde van het Babylonische Rijk week als de Derde Wereldmacht van haar plaats en werd gedegradeerd tot een provincie van het Perzische Rijk].” — Jes. 13:9-13.
EEN WREDE DAG VOOR BABYLON
12 Terwijl de gevangen joden slechts toeschouwers zouden zijn, die zouden afwachten wanneer God hen, zoals beloofd, zou bevrijden, beschrijft Jesaja hoe Babylon totaal van hulp verstoken zou blijven: „En het zal geschieden, dat zij als een opgejaagde gazel en als schapen die niemand bijeen houdt, zich zullen wenden ieder naar zijn eigen volk, en zullen vluchten een ieder naar zijn eigen land [alle buitenlandse ondersteuners van Babylon zouden deze natie in de steek laten en op de vlucht slaan, hierbij het plan koesterend nieuwe betrekkingen met de overwinnende wereldmacht aan te knopen]. Ieder die men vindt [die Babylon trouw blijft en zijn heerschappij hoog houdt], zal doorstoken worden, en elk dien men grijpt, zal door het zwaard vallen [er zou een grote opruiming worden gehouden onder Babylons slaafse volgelingen]; en hun kinderen zullen voor hun ogen verpletterd worden [waardoor de afstammingslijn en de familienaam teniet zouden worden gedaan], hun huizen geplunderd [hun rijkdom zou op de overwinnaars overgaan] en hun vrouwen geschonden [niet door hun eigen echtgenoten, maar door soldaten; vandaar dat hun vrouwen kinderen zouden baren die niet de familienaam zouden dragen].” — Jes. 13:14-16; Ps. 137:8, 9.
13 God noemde van tevoren degenen die hij bij de omverwerping van Babylon als leiders zou gebruiken: „Zie, Ik wek tegen hen de Medenb op [dit omvatte ook de Perzen (Zie Jesaja 21:2-9)], die zilver niet achten, noch in goud behagen hebben [de Meden en Perzen waren niet uit op zilver en goud, maar op een overwinning; zij wilden Babylon als de Derde Wereldmacht omverwerpen en konden derhalve niet worden afgekocht]; hun bogenc vellen knapen [de Perzische bogen waren van metaal gemaakt en konden hun knapen vellen]: zij kennen geen erbarming met de vrucht van den schoot en zelfs kinderen ontzien zij niet [zij zouden eropuit zijn de vijand, voortgekomen uit de schoot der Babylonische vrouwen, te vernietigen].” — Jes. 13:17, 18.
14 Waartoe zou het leiden dat Jehovah de boog-dragende Meden tegen de Babyloniërs in het veld bracht? Jehovah’s bevel luidde als volgt: „En Babel, het sieraad der koninkrijken, de trotse luister der Chaldeeën, zal worden als Sodom en Gomorra, toen God ze ondersteboven keerde [totale vernietiging zoals door vuur en zwavel (Gen. 19:23-25)]; het zal in eeuwigheid niet meer bewoond worden, noch bevolkt zijn van geslacht tot geslacht; geen Arabier zal daar zijn tent opslaan, geen herders zullen daar legeren [zij zullen het vrezen als een door geesten bezochte plaats]; maar hyena’s zullen er legeren en hun huizen zullen vol uilen zijn; struisvogels zullen daar wonen en veldgeesten daar rondhuppelen, wilde honden zullen huilen in de burchten en [de grote slang zal zijn] in de paleizen van wellust [niet de „Sirrus”, de draak die een symbool vormde voor Babylons god Mardoek, maar een letterlijke slang die in eenzame, verwoeste plaatsen woont]. Weldra zal zijn tijd komen en zijn dagen zullen niet verlengd worden.” — Jes. 13:19-22, NW.
15 Een dergelijke verwoesting zou een van de onderdelen zijn van de wraak van Jehovah God over dat wereldbeheersende centrum van valse religie, dat vanaf zijn oorsprong in de dagen van Nimrod Gods vijand was. Hoewel er, nadat Babylon in 539 v. Chr. voor de Meden en Perzen zou vallen, nog vele eeuwen zouden verstrijken voordat deze verwoesting over de stad zou komen, zou deze toch onontkoombaar zijn.
16 Toen het tijdstip naderde waarop de zeventigjarige ballingschap van de joden zou eindigen, naderde ook Babylons val, en daarom maakten de joden die geloof stelden in Jehovah God en die zijn ware aanbidding hersteld wensten te zien, zich geen zorgen en deden zij geen pogingen op God vooruit te lopen door een opstand te ontketenen en pogingen te doen zich van de gevangenschap in Babylon te bevrijden. Op het ogenblik is er een Groter Babylond dat zijn val en ontzettende verwoesting nadert, maar degenen die Gods Woord lezen en hebben gezien hoe vele van Gods voornemens precies op tijd verwezenlijkt werden, weten dat het Grotere Babylon evenzo in de zeer nabije toekomst zal vallen en volledig verwoest zal worden en dat het niet hun taak is gewapenderhand op te treden of vleselijke wapens te gebruiken om dit tot stand te brengen, doch dat het tot Jehovah’s eer door Hem en zijn onzichtbare hemelse strijdkrachten zal worden gedaan. Babylon de Grote zal precies als het oude Babylon, dat thans nog slechts een verlaten ruïne is, voor eeuwig verwoest worden. Dan zal reine aanbidding de aarde vervullen en het bestuur van Jezus Christus, de Grotere Kores, volledige bevrijding betekenen voor allen die zich in zijn koninkrijk verheugen. Verdere besprekingen van Jesaja’s en Jeremia’s profetieën betreffende Babylon zullen in de hieropvolgende uitgaven verschijnen. — Openb. 18:21, NW.
[Voetnoten]
a Elam werd door klassieke geografen vanwege zijn hoofdstad Susa of Susan, ook Susiana genoemd.
b In een artikel „The Last Days of Babylon”, geeft D. J. Wiseman, hoofd van de afdeling Westaziatische oudheden van het Brits Museum, een beschrijving van de ontdekking van een stenen monument met een Babylonische inscriptie, waarin koning Nabonedos zelf verslag uitbrengt van gebeurtenissen die plaatsvonden tijdens zijn regering over Babylonië. Op dit monument, de stèle van Harran, maakt koning Nabonedos van Babylon in het jaar 546 v. Chr., enkele jaren voordat Kores de Grote het Medische Rijk had ingelijfd, melding van de koning der Meden. Zeer terecht noemen de profeten Jesaja en Jeremia Babylons veroveraars derhalve de „Meden”. Hoewel Daniëls profetie over het koninkrijk van Darius de Meder spreekt, wordt hiermee niet bedoeld dat er na de val van Babylon een onafhankelijk Medisch koninkrijk met de hoofdstad Ekbatana bestond. Wisemans artikel verscheen in Christianity Today, Deel II, No. 4, 25 november 1957.
c „Zoals alle Iraniërs hadden ook de Perzen de boog als voornaamste wapen en dienovereenkomstig heeft de koning op afbeeldingen, zoals bijvoorbeeld op de rotsen van Bisoetoen en op muntstukken (dareiken), een boog bij zich. Buiten de boog droegen de Perzen nog korte lansen en korte dolken. De Perzische overwinningen werden echter niet door middel van deze wapens, noch door gevechten van man tegen man behaald. Zij overweldigden hun vijand onder een regen van pijlen en gaven hem nooit de kans zich te herstellen. Wanneer de infanterie knielde om te schieten, omsingelde de cavalerie de vijandelijke troepen, bracht hun gelederen in verwarring en voltooide de nederlaag door een krachtige achtervolging. Bij een charge bediende de infanterie zich soms ook van lans en dolk; het werd echter van essentieel belang geacht, dat de boogschutters mobiel waren en dat zij onbelemmerd de boog konden gebruiken.” — The Encyclopædia Britannica, Deel 21, uitgave van 1911, blz. 207.
d Zie voor een beschrijving van Babylon de Grote en voor de laatste en volledige vervulling in deze tijd van Jesaja’s profetie „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules! en de artikelen getiteld: „Het is dichterbij dan zij denken” en „De dag Jehova’s over deze wereld”, op de bladzijden 395-403 van De Wachttoren van 15 december 1949.
[Kaart op blz. 217]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
HET BABYLONISCHE RIJK EN MEDEDINGENDE RIJKEN IN JEREMIA’S TIJD (647-607 V. CHR.)
(ZWARTE ZEE)
Byzantium
GRIEKENLAND
Athene
IONIË
LYCIË
CILICIË
Tarsus
KITTIM
KAFTOR
DE GROTE ZEE
Cyrene
LIBIË
EGYPTE
Nof
Nijl
Thebe (No)
Rode Zee
LYDISCHE RIJK
Sardes
(KASPISCHE ZEE)
MEDISCHE RIJK
Ararat
(Wan-meer)
Gaugamela
Ekbatana (Achmetha)
ARABIË
Tema
Gaza
Jeruzalem
Tyrus
Damaskus
Karkemis
Haran
Eufraat
Babylon
Erech
Ur
Vroegere kustlijn
Tigris
(Perzische Golf)
Susa
ELAM
PERZIË
[Illustratie op blz. 219]
Perzische boogschutters onder koning Darius