De dood van een dynastie
1. Welke geheel en al op zelfverheerlijking gerichte eerzucht en buitengewoon diepe val worden in Jesaja 14:12-15 beschreven?
„O, HOE zijt gij uit de hemel gevallen, gij schijnende, zoon van de dageraad! . . . gij hebt in uw hart gezegd: ’Naar de hemel zal ik opstijgen. Boven de sterren Gods zal ik mijn troon verheffen, . . . Ik zal mij op de Allerhoogste doen gelijken.’ In Sjeool zult gij echter worden neergeworpen, in de verst verwijderde delen van de kuil.” — Jes. 14:12-15, NW.
2. Welke belangrijke personen zijn bij de in Jesaja 14:12-15 beschreven dramatische handeling betrokken?
2 Wie was deze persoon die zulk een geheel en al op zelfverheerlijking gerichte eerzucht koesterde en die tot zulk een lage, verachte toestand zou worden vernederd? En waarom zouden wij er in deze tijd moeite voor doen te weten te komen wat deze dramatische verklaring uit de Schrift betekent? Welnu, wegens de belangrijkheid van de personen die bij deze dramatische handeling betrokken zijn, want 1. de „schijnende, zoon van de dageraad”, beeldt de dynastie van de koningen van Babylon af, welke door koning Nebukadnezar werd gesticht en met Belsazar eindigde, 2. de „sterren Gods” zijn de koningen van Juda’s Davidische lijn, die op representatieve wijze op „Jehovah’s troon” te Jeruzalem zaten en 3. de Allerhoogste en Degene die de woorden tot de „schijnende” sprak, is Jehovah God, de Almachtige.
DE BABYLONISCHE OF DE DAVIDISCHE DYNASTIE — WELKE VAN DE TWEE?
3. Waarom heeft datgene wat in Jesaja 14:12-15 wordt beschreven, een verreikender uitwerking dan wat er in de zesde en zevende eeuw vóór onze gewone jaartelling gebeurde?
3 Afgezien van het feit dat de uitwerking van deze gebeurtenis destijds over de gehele wereld merkbaar was, zijn wij ons van de oneindig verreikender uitwerking ervan op het wereldtoneel van onze tijd bewust wanneer wij erbij stilstaan dat de koningen van de lijn van David in Jehovah’s met David gesloten verbond voor het koninkrijk over zijn volk waren opgenomen en dat de Messias uit hen geboren zou worden. Het verbond voor het koninkrijk en het nageslacht van de lijn van deze koningen moest blijven bestaan en niet worden afgesneden tót de Messias zou komen, wiens troon naast die van Jehovah verhoogd zou worden. Zou de dynastie van Babylon, met Satan als god, of zou de dynastie van David zegevieren? Welke dynastie zou blijven bestaan?
4. Welke parallel van de activiteiten van de „schijnende” en van de door zijn val teweeggebrachte vreugde kunnen wij thans zien?
4 Er bestaat ook een hedendaagse parallel waardoor de belangrijkheid van deze profetie nog toeneemt. Er wordt van deze „schijnende” gezegd dat hij ’de naties machteloos maakt’ (Jes. 14:12, NW), dat hij ’het produktieve land als de wildernis maakt’ (Jes. 14:17, NW) en dat door zijn val ’de gehele aarde tot rust is gekomen, vrij van rustverstoring’ en de mensen ’vrolijk zijn geworden, met blijde kreten’ (14:7, NW). Beschouw nu eens het verslag van het hedendaagse Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie onder zijn onzichtbare heerser, Satan de Duivel. De leiders van Babylon de Grote hebben God afgebeeld als een driekoppig trinitarisch monster, een wreedaard die er een eeuwig vuur op nahoudt, en zij hebben de volken op aarde ertoe gebracht andere valse goden te aanbidden. Door zich klinkende titels te geven, hebben zij zich zelf verhoogd. Zij hebben hun vertrouwen gesteld in het materialisme en in militaire macht in plaats van in God of zijn Woord, de bijbel. Door met dictators concordaten te sluiten en in naam van religie — vooral „christelijke” religie — oorlogen te voeren, hebben zij de naties machteloos gemaakt, de produktiviteit van het land verwoest, de keur van de manlijke bevolking van de naties afgeslacht en grote ellende en droefheid teweeggebracht. Wat Babylon en haar dynastie van koningen is overkomen, vormt een niet mis te verstaan voorbeeld van de vernietiging van Babylon de Grote, tot grote opluchting en vreugde van de bewoners van alle naties.
5. (a) Hoe was de „koning van Babylon” ertoe gekomen er zulke eerzuchtige denkbeelden op na te houden? (b) Hoe gedroeg hij zich tegenover andere naties?
5 Hoe was het eigenlijk gekomen dat de Babylonische dynastie van koningen er zulke eerzuchtige denkbeelden op na kon houden? Welnu, de „koning van Babylon” had in zijn strijd tegen de naties fenomenale overwinningen behaald. Hij was hierdoor als een meteoor omhoog geschoten en nam nu de positie in van heerser over de Derde Wereldmacht. Zoals Jesaja ons vertelt, sloeg hij de volken „in razernij onophoudelijk met een slag” en onderwierp hij naties „in louter woede . . . met een vervolging zonder beteugeling” omdat ze zich niet vrijwillig aan de door Babylon uitgeoefende wereldheerschappij onderwierpen. Geen enkele aardse macht kon hem tegenhouden. Hij was voor de naties als een houthakker, die hun koningen als bomen omhieuw. Hij maakte de naties machteloos en bracht ze in miserabele slavernij aan Babylon. Hij bracht de aarde in beroering, want hij liet de koninkrijken wankelen en veranderde het produktieve land in een woestijn, zoals bijvoorbeeld gebeurde toen hij uiteindelijk Jeruzalem verwoestte en de bewoners van Juda naar Babylon overbracht, waardoor het land totaal verlaten, zonder mensen en huisdieren, achterbleef. Hij was niet voornemens zijn gevangenen ooit naar huis te laten terugkeren. — Jes. 14:6, 12, 16, 17, NW.
6. (a) Waarom was de „koning van Babylon” niet tevreden met zijn reeds behaalde successen, waardoor hij de positie van heerser over de Derde Wereldmacht was gaan innemen? (b) Hoe zou hij ’naar de hemel opstijgen’ en zijn troon „boven de sterren Gods” verheffen? (c) Hoe zou hij ’op de berg der samenkomst gaan zitten’?
6 De reeds behaalde successen van de „koning van Babylon” konden hem geen voldoening schenken. Hij had geen rust voordat hij de koningen van Juda had omvergeworpen, aangezien dezen als de aardse vertegenwoordigers van Gods theocratische heerschappij in Jeruzalem op „Jehovah’s troon” zaten. Zolang de troon te Jeruzalem bestond, kon de koning van Babylon zijn god Mardoek niet ten volle verheerlijken. O, kon hij deze koningen van Juda maar onttronen en hen onder zijn voeten vertreden, dan zou dit werkelijk voor hem betekenen dat hij tot de hemel was verhoogd, boven de sterren, want de koningen van de koninklijke lijn van David werden in de bijbelse profetie met sterren vergeleken. Als vertegenwoordigers van Jehovah waren zij door een schittering, een koninklijke heerlijkheid, omgeven (Num. 24:17). In Psalm achtenveertig lezen wij dat de tempel zich in de stad Sion bevond, en wel op een verheven plaats dicht bij het paleis van de Judese koningen. Zoals Jehovah had geboden, moest geheel Israël drie maal per jaar naar deze plaats gaan, waardoor ze de „berg der samenkomst” werd. De psalmist zegt: „Groot is de HERE en hoog te loven in de stad van onzen God zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het Noorden, de stad van den groten Koning [Jehovah]” (48:1, 2). Als Babylons koning deze „sterren” nu zou kunnen afzetten, zou hij, zowel in zijn eigen ogen als in die van de Babyloniërs, een positie innemen „op de berg der samenkomst, in de verst verwijderde delen van het noorden”, een positie die overeenkomst vertoonde met de positie van Jehovah, die deze koningen op Sion had aangesteld.
7. Wanneer meende de „koning van Babylon” zijn eerzuchtige doel bereikt te hebben?
7 In de ogen van de heidense wereld uit de oudheid zou de koning van Babylon hierdoor de indruk wekken op de Allerhoogste God te gelijken. De Babylonische sterrenkijkers konden als het ware een nieuwe ster aan de hemel zien schitteren met een helderheid welke die van de andere sterren overtrof. Hij zou de „sterren Gods” in glans overtreffen. Toen hij Zedekia van de troon stootte en de stad Jeruzalem met haar tempel van Jehovah vernietigde, meende hij dit hemelse hoogtepunt bereikt te hebben. — 2 Kon. 25:1-7.
BABYLONS DYNASTIE VAN DE „SCHIJNENDE” (LUCIFER)
8. (a) Wat is de betekenis van het Hebreeuwse woord heilel? (b) Waarom gebruiken de Engelse Authorized Version en de rooms-katholieke Douay Version de uitdrukking „Lucifer”? (c) Is Lucifer de naam van Satan of van de koning van Babylon? (d) Alleen in welk opzicht is de uitdrukking heilel of Lucifer op Satan de Duivel van toepassing?
8 Het is op dit punt goed de betekenis te bespreken van het Hebreeuwse woord heilel, dat met „schijnende” is vertaald. Het betekent ook „helderheid”, en volgens sommige Hebreeuws-Engelse woordenboeken heeft de hele uitdrukking „schijnende, zoon van de dageraad” de betekenis van „morgenster”, die de helderste ster aan de hemel was. De Engelse Authorized Version en ook de rooms-katholieke Douay Version gebruiken de naam Lucifer. Beide vertalingen zijn op de Latijnse Vulgaat gebaseerd, waarin het woord Lucifer is gebruikt, dat „Lichtdrager” betekent. Zie ook de kanttekeningen in de in 1933 door Teulings uitgegeven katholieke vertaling en de in 1959 door Bosch en Keuning uitgegeven Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen. Lucifer is echter niet de naam van de koning van Babylon. Vroege, ongeïnspireerde schrijvers van onze gewone jaartelling hebben Lucifer, als naam, op Satan de Duivel van toepassing gebracht. Merk op dat de Latijnse Vulgaat het woord lucifer in 2 Petrus 1:19 opnieuw gebruikt en daar niet op Satan de Duivel van toepassing brengt, maar op de „dagster” die in het hart van christenen zou opgaan. Deze uitdrukking heilel of lucifer is derhalve alleen maar op Satan de Duivel van toepassing in zoverre de aardse koning van Babylon die goddeloze geest symboliseerde of hem weerspiegelde. Satan de Duivel was vanzelfsprekend Babylons werkelijke god en onzichtbare koning, zoals hij ook de heerser over het hedendaagse Babylon de Grote is.
9. Toon aan waarom Jesaja 14:12-14 in de allereerste plaats op de menselijke koning van Babylon, en niet op de Duivel, van toepassing is.
9 Jesaja 14:12-14 (NW) is derhalve in de allereerste plaats van toepassing op de menselijke koning van Babylon. Dat verklaart ook waarom bepaalde uitdrukkingen, zoals Sjeool, erin worden gebruikt. Satan de Duivel is nog nooit in Sjeool, de hel of het graf geweest en hij zál er ook nooit in komen, want hij is een geest in de onzichtbare hemelen, terwijl Sjeool, de hel of het graf zich in de aarde bevindt. Sjeool is de plaats waar de zichtbare, stoffelijke menselijke doden worden gelegd. Zoals de apostel Petrus verklaarde, is zelfs Jezus Christus na zijn dood gedeelten van drie dagen in Sjeool, de hel of het graf geweest. — Hand. 2:27-32; Ps. 16:10, NW.
EEN DOOD LICHAAM ZONDER BEGRAFENIS OF OPVOLGERS
10. (a) Wat wordt aangetoond door de verklaring dat de „koning van Babylon” naar Sjeool zou afdalen? (b) Wordt door het feit dat de „koning van Babylon” niet wordt begraven, aangetoond dat de individuele Babylonische koningen geen begrafenis zouden ontvangen, of wat wordt erdoor te kennen gegeven? (c) Hoe zou hij als een „verachte scheut” zijn en als een dood lichaam dat op het slagveld onder de voet is geraakt? (d) Hoe komt Sjeool beneden „in beroering” en worden de koningen wakker geschud wanneer de „koning van Babylon” daar neerkomt? (e) Wat verhalen degenen die van zijn val getuige zijn bij deze gebeurtenis, en wat wordt de Israëlieten opgedragen?
10 Er wordt derhalve op de menselijke „koning van Babylon”, die zich zelf had verhoogd, gedoeld wanneer er in Jesaja 14:15 (NW) wordt gezegd: „In Sjeool [de hel, SV] zult gij echter worden neergeworpen, in de verst verwijderde delen van de kuil.” Door deze uitdrukking wordt te kennen gegeven hoe ver de „koning van Babylon” uit een dergelijke hemelhoge heerlijkheid en macht naar beneden viel. Hij viel zo diep als een mens maar vallen kon. In het overige gedeelte van de profetie wordt echter aangetoond dat hij niet in Sjeool, het gemeenschappelijke graf van de dode mensheid, te ruste werd gelegd. De uitdrukking „koning van Babylon” heeft geen betrekking op de individuele koningen van Babylon, maar op de dynastie van de koningen van Babylon, want de meeste, zo niet alle, koningen van Babylon werden met eer in Sjeool begraven. De imperialistische dynastie van de koningen van Babylon, die Jehovah’s tempel had verwoest, werd echter met schande overladen. Aan deze dynastie werd niet te zamen met andere koningen van de naties een plaats in Sjeool geschonken, maar ze werd weggeworpen, zonder dat er een fatsoenlijke begraafplaats voor was. Ze was als een „verachte scheut”, die, aangezien hij niet aan een plant gewenst was, werd afgesneden en weggeworpen. Ze was als een dood lichaam waarop de lichamen van andere door zwaardsteken gedode soldaten lagen, ja, als een onder de voet geraakt dood lichaam. Aangezien dit dode lichaam op het veld bleef liggen, kon het door aasdieren worden gegeten — een schandelijk einde zonder een eervolle nagedachtenis of herinneringsgraf, een naam waar schimpend over werd gesproken en die uitstierf. De met bokken te vergelijken leiders en de koningen van de naties die in alle luister op hun troon zijn begraven, worden afgebeeld als personen die uit hun doodsslaap in Sjeool worden gewekt, zo verbazingwekkend is de val van de „koning van Babylon” (Jes. 14:9, 10, NW). Degenen die van deze val getuige zijn, brengen hun verbazing tot uitdrukking over de wijze waarop Jehovah God deze „schijnende” ten val brengt en aan de vernietiging prijsgeeft. Terzelfder tijd vestigen zij de aandacht op de misdaden die de „koning van Babylon” heeft bedreven, zoals in Jesaja 14:16-21 (NW) onder woorden wordt gebracht. Hier komt nog bij dat de bevrijde Israëlieten dit thema als een spotlied tegen de „koning van Babylon” moesten opheffen. — Jes. 14:3, 4, NW.a
11. (a) Werd het in Jesaja 14:22 opgetekende oordeel van Jehovah werkelijk ten uitvoer gebracht? (b) Welke dynastie bleef bestaan, de dynastie van de koningen van Babylon of de dynastie van David? Op welke wijze?
11 Jehovah zegt: „En ik zal stellig naam en overblijfsel en nakroost en nakomelingschap van Babylon afsnijden” (Jes. 14:22, NW). Niettemin zijn er latere Chaldeeuwse koningen opgestaan die hebben getracht Babylon opnieuw te stichten. Hiertoe behoorde Nidintoe-Bel, die de koninklijke naam Nebukadnezar III aannam, maar hij maakte geen deel uit van de dynastie van Nebukadnezar en hij slaagde er niet in Babylon als een machtige natie te herstellen, terwijl zijn regering slechts minder dan een jaar duurde. Een zekere Nebukadnezar IV stond op tegen koning Daríus I, maar zijn opstand werd spoedig onderdrukt. Er zijn dus geen „zoons” of opvolgers van de „koning van Babylon” geweest die het rijk weer tot bloei konden brengen (Jes. 14:21, NW). De door de „koning van Babylon” gesymboliseerde imperialistische dynastie moest met wortel en tak worden uitgeroeid en zou geen overlevenden hebben. Er leven thans geen Chaldeeën en Babyloniërs meer, want zij zijn in overeenstemming met de goddelijke wil gedurende de daaropvolgende eeuwen uitgeroeid. Het was echter aan Jehovah’s voorzienigheid te danken dat Jojachin, van de lijn van David, gedurende zijn gevangenschap in Babylon nakomelingen had, waardoor de Davidische lijn bewaard bleef en Jezus Christus, als de „zoon van David”, het wettelijke recht op de troon ontving. — Matth. 1:6, 12, 16; Luk. 3:23, 27, 31, NW.
12. Op welke wijze wordt Babylons uiteindelijke bestemming in Jesaja 14:23 beschreven, en op welke andere natie wijst Jehovah, waardoor de zekerheid van zijn profetie nog wordt versterkt?
12 Babylons volledige vernietiging wordt beschreven in Jesaja 14:23 (NW), waar staat opgetekend dat ze ertoe is veroordeeld met „de bezem der verdelging” te worden weggevaagd, zodat elk spoor van haar wordt weggeveegd en ze ongeschikt wordt gemaakt voor menselijke bewoning. Het omverwerpen van een wereldmacht vormt voor Jehovah helemaal geen probleem. Door bemiddeling van Jesaja voorzegt hij hier de val van de Tweede Wereldmacht, Assyrië. Haar val zou even zeker door de val van Babylon worden gevolgd (Jes. 14:24, 25, NW). De geschiedenis verhaalt nu hoe Jehovah in één nacht 185.000 soldaten van koning Sanherib ombracht en hoe hij ten slotte Assyrië liet omverwerpen en in onderworpenheid aan de Babyloniërs liet komen (Jes. 36:1 tot en met 37:38). De geschiedenis getuigt ook van de val en uiteindelijke verwoesting van Babylon.
HET VREUGDEVOLLE RESULTAAT VAN DE VAL VAN DE „KONING VAN BABYLON”
13. (a) Waarom schonk Babylons val de naties vreugde? (b) Op welke wijze ging Jesaja 14:1, 2 in vervulling?
13 Gods oordeel over Babylon schonk derhalve vreugde aan alle naties, die nu onder de meer zorgzame heerschappij van de Arische wereldmacht van de Perzen onder Kores kwamen. Wat de Israëlieten betreft, zij werden in hun eigen land hersteld en de profetie ging in vervulling: „Hij zal hun werkelijk rust geven op hun grond, en de inwonende vreemdeling moet bij hen gevoegd worden. . . . En volken zullen hen werkelijk nemen en hen naar hun eigen plaats brengen, en het huis Israëls moet hen tot zich nemen als een bezit . . . als dienstknechten en als dienstmaagden; en zij moeten degenen die hen gevangen houden, gevangen nemen, en zij moeten degenen die hen tot werk aandreven, in onderworpenheid hebben” (Jes. 14:1, 2, NW). Kores de Pers, een buitenstaander, herstelde de zonen van Israël. Zij werden op hun terugtocht naar Palestina door duizenden niet-Israëlieten vergezeld, die als tempeldienaren onder de Israëlieten dienst wilden verrichten. De bejaarde Daniël kreeg bovendien een belangrijke positie als een van de drie ambtenaren die de hoogste plaats onder Darius innamen en bij wie de honderdtwintig satrapen van het Medo-Perzische Rijk bericht moesten uitbrengen (Dan. 6:1-3, 28, NW; vs. 2-4, 29, NBG). Ongeveer zestig jaar later werd de Israëlitische Esther, door haar huwelijk met koning Ahasveros de Pers, koningin, terwijl haar oudere neef Mordechaï tot eerste minister van het rijk, de Vierde Wereldmacht, werd verhoogd (Esther 2:5-18; 8:1-15; 10:2, 3). De Babyloniërs konden de Israëlieten derhalve niet langer gevangen houden, maar zij, die de Israëlieten vroeger tot werk hadden aangedreven, werden de onderworpenen van hun vroegere slavenarbeiders.
14. Op welke wijze vormt de vervulling van de profetie van Jesaja hoofdstuk 14 een verzekering van de vernietiging van Babylon de Grote?
14 Laat Babylon de Grote, die als maîtresse over de rijken van de wereld heeft geregeerd en geestelijke hoererij heeft bedreven door religie met politiek en militaire veroveringen te vermengen, met het oog op deze profetische illustratie speciale aandacht schenken aan Jehovah’s woorden in Jesaja 14:26, 27 (NW): „Dit is het raadsbesluit dat tegen de gehele aarde is besloten, en dit is de hand die tegen alle naties is uitgestrekt. Want Jehovah der legerscharen heeft het zelf besloten, en wie kan het verbreken? En zijn hand is uitgestrekt, en wie kan ze afwenden?” Alhoewel het Babylon uit de oudheid is verdwenen, geeft deze profetie de verzekering dat het Babylon uit het boek Openbaring, het laatste boek van de bijbel, spoedig een zelfde lot zal ondergaan, want deze macht zal zonder naam of nageslacht worden afgesneden en zo volledig worden vernederd en verlaagd, dat ze nooit meer zal opstaan.
[Voetnoot]
a Zie voor een meer gedetailleerde bespreking van Sjeool en Jesaja hoofdstuk 14 het door de Watchtower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York, uitgegeven boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!