-
Geloof oefenen is als handelen op grond van een eigendomsbewijsDe Wachttoren 1965 | 1 oktober
-
-
op hetgeen wordt gehoord”, waarmee de kennis wordt bedoeld die in Gods Woord is vervat. Verder zullen wij met Gods volk moeten omgaan, zodat wij geestelijk door hen kunnen worden opgebouwd. Door met andere, rijpere christenen te vergaderen, zullen wij worden geholpen datgene wat wij bestuderen, te begrijpen. Een voorbeeld hiervan treffen wij aan in hoofdstuk 8 van het bijbelboek Handelingen, waarin wordt vermeld hoe de Ethiopische eunuch door de evangelist Filippus werd geholpen. Ten slotte moeten wij voortdurend om de hulp van Gods heilige geest bidden. — 1 Kor. 2:9, 10, NW.
Het is dus redelijk geloof te bezitten. Het is eveneens redelijk in overeenstemming met dit geloof te handelen. Door middel van de natuurlijke en de opgetekende openbaring die God van zich zelf heeft gegeven, doet hij een beroep op het hoogste vermogen van de mens, ons redenatievermogen, en vraagt hij van ons in overeenstemming te handelen met de juiste conclusies die voortspruiten uit het bestuderen van zijn werken, woorden en wegen.
Waar geloof, deze „verzekerde verwachting”, is noodzakelijk, aangezien het „zonder geloof onmogelijk [is] hem welgevallig te zijn, want wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”. — Hebr. 11:6, NW.
Het is eveneens noodzakelijk in overeenstemming met dat geloof te handelen, want zoals de bijbelschrijver Jakobus opmerkte, is „geloof, indien het geen werken heeft, op zichzelf dood”. Iemand die geloof oefent, handelt derhalve als iemand die een eigendomsbewijs van een stuk land bezit. — Jak. 2:17, NW.
In de zeer nabije toekomst zullen degenen die dit geloof op juiste wijze in praktijk brengen, werkelijk in het bezit worden gesteld van wat Jehovah nu belooft. Op een prachtige, produktieve, belastingvrije aarde „zullen [zij] zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van den HERE der heerscharen heeft het gesproken”. — Micha 4:4.
-
-
De dood van een dynastieDe Wachttoren 1965 | 1 oktober
-
-
De dood van een dynastie
1. Welke geheel en al op zelfverheerlijking gerichte eerzucht en buitengewoon diepe val worden in Jesaja 14:12-15 beschreven?
„O, HOE zijt gij uit de hemel gevallen, gij schijnende, zoon van de dageraad! . . . gij hebt in uw hart gezegd: ’Naar de hemel zal ik opstijgen. Boven de sterren Gods zal ik mijn troon verheffen, . . . Ik zal mij op de Allerhoogste doen gelijken.’ In Sjeool zult gij echter worden neergeworpen, in de verst verwijderde delen van de kuil.” — Jes. 14:12-15, NW.
2. Welke belangrijke personen zijn bij de in Jesaja 14:12-15 beschreven dramatische handeling betrokken?
2 Wie was deze persoon die zulk een geheel en al op zelfverheerlijking gerichte eerzucht koesterde en die tot zulk een lage, verachte toestand zou worden vernederd? En waarom zouden wij er in deze tijd moeite voor doen te weten te komen wat deze dramatische verklaring uit de Schrift betekent? Welnu, wegens de belangrijkheid van de personen die bij deze dramatische handeling betrokken zijn, want 1. de „schijnende, zoon van de dageraad”, beeldt de dynastie van de koningen van Babylon af, welke door koning Nebukadnezar werd gesticht en met Belsazar eindigde, 2. de „sterren Gods” zijn de koningen van Juda’s Davidische lijn, die op representatieve wijze op „Jehovah’s
-