„Geheel Israël” gered ter zegening van de gehele mensheid
1. Waarom mag de republiek Israël niet verwachten dat ze, omdat ze lid van de Verenigde Naties is, Gods middel tot zegening van de gehele mensheid zal zijn?
JEHOVAH beloofde Abraham dat alle families en natiën der aarde door bemiddeling van het zaad van die getrouwe patriarch gezegend zouden worden (Gen. 12:3; 22:17, 18). Maar die in de twintigste eeuw vóór onze Gewone Tijdrekening gedane beloften betekenen niet dat God de Verenigde Naties, de opvolger van de niet meer bestaande Volkenbond, zal zegenen. De hedendaagse republiek Israël mag derhalve niet verwachten dat ze op grond van haar lidmaatschap van de VN door de God van het Israël uit de oudheid gebruikt zal worden ter zegening van de gehele mensheid. De VN vormt in werkelijkheid een obstakel voor Gods koninkrijk in handen van het „zaad” van Abraham, en is dan ook het hedendaagse „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” (Matth. 24:15). Nee, de VN is geen zegen, ook al bidden de religieuze geestelijken van de christenheid en de rabbijnen van het jodendom de zegen van de hemel af over die organisatie. Ze is in werkelijkheid „het beeld van het wilde beest”, de zichtbare politieke en commerciële organisatie van „de god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel. De VN zal derhalve weldra vernietigd worden, te zamen met die beestachtige organisatie. — Openb. 13:1-18; 2 Kor. 4:4.
2. Hoe handelt het overblijfsel van „geheel Israël” volkomen anders dan de republiek Israël?
2 Ondertussen vecht de republiek Israël voor haar leven tegen andere lidstaten van de VN. Maar het overblijfsel van „geheel Israël” volgt de republiek Israël daarin niet na (Rom. 11:26). Dat overblijfsel aanbidt „het beeld van het wilde beest” niet. In plaats daarvan ontmaskeren de geestelijke Israëlieten de VN als de organisatie die ze in Gods ogen is — een surrogaat dat mensen ertoe brengt op de VN te steunen in plaats van op Jehovah’s koninkrijk in handen van Jezus Christus. Om deze reden blijft het overblijfsel van „geheel Israël” een deel van Jehovah’s universele organisatie. Het overblijfsel van het geestelijke ’zaad van Abraham’ bewijst reeds een zegen te zijn voor alle natiën en families der mensheid. Jehovah’s profetische beloften zijn dus waarachtig gebleken.
3, 4. Wat heeft Jehovah zo’n 2700 jaar vóór 1914 door Jesaja onder inspiratie laten optekenen over „alle natiën”?
3 Ruim 2700 jaar geleden wees Jehovah God op het toen nog toekomstige tijdperk waarin stalen oorlogstanks en vliegtuigen voor de eerste maal bij de oorlogvoering gebruikt zouden worden, en waarin men zich zou toeleggen op de loopgravenoorlog, terwijl soldaten gasmaskers zouden moeten dragen en er kanonnen met een grote draagwijdte, zoals de „Dikke Bertha”, in een totale oorlogvoering ingezet zouden worden. Ja, ongeveer 27 eeuwen vóór de Eerste Wereldoorlog liet Jehovah God de profeet Jesaja onder inspiratie een beschrijving geven van iets anders dat in die tijd zou gebeuren.
4 „Datgene wat Jesaja, de zoon van Amoz, geschouwd heeft betreffende Juda en Jeruzalem: En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob [Israël]; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig richten onder de natiën en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. O mensen van het huis van Jakob, komt en laten wij in het licht van Jehovah wandelen.” — Jes. 2:1-5.
5. Vanuit welk gezichtspunt moet, gezien de handelwijze van de republiek Israël, Jesaja’s profetie over „het huis van Jehovah” bezien worden?
5 Tegenwoordig zien wij deze wonderbaarlijke profetie niet in vervulling gaan in Jeruzalem, de in het Midden-Oosten gelegen hoofdstad van de republiek Israël. Op wat eens de berg Sion genoemd werd, zien wij geen tempel van Jehovah maar veeleer de mohammedaanse Rotskoepel en een moskee die aan Allah is gewijd. Toeristen uit vele natiën bezoeken deze religieuze plaats, niet om daar te aanbidden doch alleen om dit prachtige islamitische bouwwerk te bekijken. Het valt dus niet te ontkennen dat Jesaja’s profetie thans, in „het laatst der dagen” van dit dodelijk zieke samenstel van dingen, volstrekt niet in vervulling gaat ten aanzien van de moderne staat Israël. Dit Israël is er niet toe bestemd om in vervulling van Jehovah’s belofte aan Abraham het ’gehele Israël’ te zijn dat gered zal worden ter zegening van de gehele mensheid. De profetische uitdrukking „de berg van het huis van Jehovah” moet dan ook vanuit een geestelijk gezichtspunt bezien worden met betrekking tot „het Israël Gods”. — Gal. 6:16.
6. (a) Hoe gaf Petrus te kennen wat voor natie „het Israël Gods” is? (b) Tijdens welke ontwikkelingen in de wereld begonnen „alle natiën” naar „het huis van Jehovah” te stromen?
6 Dit „Israël Gods” is een geestelijke natie, zoals de apostel Petrus in zijn brief te kennen gaf: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht” (1 Petr. 2:9). Het hedendaagse overblijfsel van deze „heilige natie” beeldt symbolisch het „huis van Jehovah” af en vormt de kern van de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen in deze tijd. In het 22ste jaar van „het laatst der dagen” — toen het rooms-katholieke fascisme en het nazisme van Hitler Europa teisterden — begonnen „alle natiën” naar het geestelijke „huis van Jehovah” te stromen, dat door Jehovah’s Getuigen als het ware boven de top der bergen verheven was.
7. Waarom was het geen onbeduidende zaak toen de natiën naar „het huis van Jehovah” begonnen te stromen?
7 Dit betekenisvolle begin werd gekenmerkt door een algemeen congres dat in het late voorjaar van 1935 in Washington, D.C., de hoofdstad van de Verenigde Staten van Amerika, werd gehouden. In een zeer opmerkenswaardige lezing die op dat congres werd gehouden, corrigeerde een lid van „geheel Israël”, J. F. Rutherford, de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society — een misvatting die onder de Internationale bijbelonderzoekers heerste. Hij zette uiteen dat de „grote schare”, die uit alle delen van de wereldbevolking bijeenvergaderd zou worden en die God in Zijn geestelijke tempel zou aanbidden (aangezien de stoffelijke tempel te Jeruzalem in 70 G.T. door de Romeinen verwoest was), een aardse klasse zou zijn (Openb. 7:9-17). Deze klasse had het vooruitzicht Har–mágedon te overleven en het nieuwe samenstel van dingen binnen te gaan dat gedurende de naderende duizendjarige regering van Jezus Christus, die sinds 1914 in de hemel regeert, overal op aarde zal bestaan.
8. (a) Welke opzienbarende gebeurtenis vond in 1935 op het congres in Washington, D.C., plaats? (b) Waarom kan er gezegd worden dat „alle natiën” naar „het huis van Jehovah” stromen?
8 De reactie op dit geopenbaarde waarheidslicht was opzienbarend. Tijdens deze opmerkelijke vergadering werden 840 congresgangers gedoopt als symbool van hun opdracht aan Jehovah God via Jezus Christus. Hoeveel natiën in die groep vertegenwoordigd waren, werd niet nagegaan, maar de hoop die zij voor ogen hadden, was in een aards paradijs te mogen leven. Nu, zo’n 50 jaar later, heeft het aantal getuigen van Jehovah het aantal van „geheel Israël” ver overschreden. Zij zijn in 205 landen over de gehele aarde werkzaam. In de ruime zin des woords stromen „alle natiën” derhalve naar Jehovah’s verheven huis van aanbidding.
Wat voor mensen zijn Jehovah’s Getuigen?
9. Welke handelwijze hebben Jehovah’s Getuigen in vervulling van Jesaja 2:4 gevolgd, in tegenstelling tot de republiek Israël?
9 Wanneer wij Jehovah’s Getuigen in deze tijd beschouwen tegen de achtergrond van de republiek Israël, wat voor mensen blijken zij dan te zijn? Zijn zij net als de onderdanen van die republiek bewapend ten einde een vleselijke oorlog te kunnen voeren tegen degenen die hun bestaan bedreigen? Neen! In plaats daarvan zijn zij precies de soort van mensen die in Jesaja 2:4 voorzegd zijn. Omdat zij de aanbidding van Jehovah in het geestelijke huis van God verheffen, hebben zij in figuurlijke zin hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen geslagen. In navolging van hun Leider, Jezus Christus, vertrouwen zij op Jehovah God als hun Beschermer. Alhoewel zij uit bijna elke natie op aarde komen, laten zij zich niet door nationalistische vijandschappen beheersen en ook mengen zij zich niet in de wereldse politiek. Zij zijn er letterlijk mee opgehouden de kunst van de vleselijke oorlogvoering te leren. Zij handhaven een neutraal standpunt met betrekking tot wereldse conflicten en politieke aangelegenheden. Ja, zij gebruiken geen vleselijke verdedigings- en aanvalswapens meer. Zij geloven wat Jezus Christus heeft gezegd — dat zijn koninkrijk „geen deel van deze wereld” is. Anders zouden zijn discipelen er met vleselijke wapens van het meest geavanceerde militaire type voor strijden. — Joh. 18:36.
10. (a) Alleen in wat voor oorlogvoering zijn Jehovah’s Getuigen gewikkeld? (b) Aan welk ’nieuwe gebod’ houden de Getuigen zich, en hoe doen zij dat?
10 In plaats daarvan zijn Jehovah’s Getuigen alleen in een geestelijke oorlogvoering gewikkeld. Hun strijd is tegen de goddeloze geesten in de hemelse gewesten gericht. Hun wapens zijn dus niet vleselijk; er kan geen bloed mee vergoten worden (Ef. 6:10-18). Hun oorlogvoering is niet tegen de mensheid gericht en zij strijden beslist niet met hun geestelijke broeders binnen Jehovah’s organisatie. Zij houden zich aan het gebod van Jezus Christus om hun geestelijke broeders lief te hebben, juist zoals hij ons heeft liefgehad en waarin hij zelfs zo ver is gegaan dat hij zijn leven als mens voor zijn discipelen heeft afgelegd. Dit is in overeenstemming met het ’nieuwe gebod’ dat Jezus aan zijn volgelingen heeft gegeven, dat zij elkaar moesten liefhebben net zoals hij hen had liefgehad. — Joh. 13:34.
11. Welke wet wordt vervuld door de liefde die Jehovah’s Getuigen aan de dag leggen?
11 Jehovah’s Getuigen worden gemotiveerd door de soort van liefde waardoor de wet die door bemiddeling van de profeet Mozes werd gegeven, wordt vervuld. Een dergelijke liefde berokkent niemand ooit kwaad en is meer dan louter liefdadigheid of het geven van aalmoezen. In de bijbel houden de Hebreeuwse en Griekse woorden voor „liefde” veel meer in dan louter liefdadigheid. — Zie voetnoot bij 1 Korinthiërs 13 in de Verklaring van het Nieuwe Testament door Matthew Henry.
Tot zegen, niet tot vervloeking
12. Was het nodig dat „geheel Israël” voltallig in de hemel zou zijn voordat het zegenen van „alle natiën” kon beginnen?
12 Uit het voorgaande kunnen wij opmaken dat het niet nodig is dat het overblijfsel van „geheel Israël” de hemel binnengaat om zich bij Jezus Christus, de Voornaamste van het „zaad” van de Grotere Abraham, Jehovah God, te voegen, voordat het zegenen van alle families en natiën der aarde door bemiddeling van dat „zaad” kan beginnen. Leden van de families en natiën der aarde ontvangen nu reeds zo’n halve eeuw lang zegeningen die afkomstig zijn van het beloofde „zaad” van Abraham. Reeds meer dan twee en een half miljoen „andere schapen” zijn bijeengebracht om „één kudde” te vormen met het overblijfsel van de door de geest verwekte en met schapen te vergelijken volgelingen van de Voortreffelijke Herder die de hemelse hoop hebben. — Joh. 10:16.
13. Welk doel met betrekking tot de „andere schapen” beoogde Jezus toen hij tot de tempel kwam, en hoe zal zijn houding jegens hen binnenkort op onovertroffen wijze worden getoond?
13 De gezegende „andere schapen” zijn begunstigd met de hoop direct aan het begin al het Paradijs te beërven dat gedurende de duizendjarige regering van Christus, de Koning, op aarde hersteld zal worden. Toen Jezus Christus, als Jehovah’s „boodschapper van het verbond”, dus tot de geestelijke tempel kwam om het oordeel te vellen, kwam hij met het doel de „andere schapen” te zegenen, niet te vervloeken (Mal. 3:1-3). Deze zegen zal zijn hoogtepunt bereiken doordat zij ten tijde van de naderbij komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, waarin hij optreedt tegen zijn aardse vijanden die te „Har–mágedon” vergaderd zijn, gespaard zullen worden en levend de Nieuwe Ordening zullen binnengaan (Openb. 16:14, 16). In oude tijden was de stad Megiddo de plaats waar Jehovah God overwinningen behaalde (Joz. 17:11; Zach. 12:11). Op de symbolische plaats Har–mágedon zal God zich met zijn grootste overwinning bekronen, tot zijn eeuwige glorie. Daar zal zijn verheerlijkte Zoon, Jezus Christus, zijn Veldmaarschalk zijn. — Openb. 19:11-21.
14. (a) Om wiens redding kunnen de „andere schapen” met recht blij zijn? (b) Hoe groot is het aantal „andere schapen” reeds?
14 De „andere schapen” zullen tijdens die buitengewoon spectaculaire demonstratie van goddelijke macht en luister gespaard worden. Wat blij zullen alle overlevende waarnemers van die beslissende strijd zijn dat het overblijfsel van „geheel Israël” „gered” werd in de periode van vrede tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog! Sedert de lente van 1935 is de „grote schare”, waarvan het aantal niet specifiek bepaald is, aan dit geredde Israël toegevoegd. Als „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, nadert hun aantal nu de drie miljoen. Zij zijn uit „alle natiën en stammen en volken en talen” der mensheid gekomen, als een vervulling van de belofte die Jehovah God gedaan heeft aan degene die hem afschaduwde, namelijk zijn „vriend” Abraham (Openb. 7:9-17; Jak. 2:23). En de bijeenbrenging van deze „andere schapen” is nog niet voorbij. Hoe groot hun aantal ten slotte zal zijn wanneer de Voortreffelijke Herder de bijeenbrenging van hen heeft voltooid voordat de vernietiging van Babylon de Grote en Gods oorlog tegen haar politieke minnaars te Armageddon begint, weten wij niet. — Openb. 17:1–18:24.
15. Van welke volledige zegen vormt het feit dat de „andere schapen” zich samen met het overblijfsel van „geheel Israël” in „één kudde” bevinden, het begin?
15 Dat de „andere schapen” zich samen met het overblijfsel van „geheel Israël” in „één kudde” onder de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, de Voornaamste van Abrahams „zaad”, bevinden, is ergens het begin van gebleken. Waarvan? Van de volledige zegen die „geheel Israël” nog op die „andere schapen” zal uitstorten gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus, die zij dank zij Gods bescherming zullen beleven.
16. Waarom zijn de „andere schapen” vastbesloten om Jehovah te blijven dienen aan de zijde van het overblijfsel van „geheel Israël”?
16 Als een vervulling van Openbaring 7:14-17 hebben de „andere schapen” hun „lange gewaden [reeds] gewassen en hebben [zij] ze wit gemaakt in het bloed van het Lam”. Daarom wordt het hun vergund God, geestelijk gesproken, „dag en nacht . . . in zijn tempel” te aanbidden. Ja, „het Lam Gods”, Jezus Christus, voedt hen met geestelijk voedsel, zodat zij „geen honger . . . meer lijden” (Joh. 1:29). Bovendien leidt hun getrouwe Herder hen naar „bronnen van wateren des levens” — leven op een paradijsaarde. Dankbaar voor alle zegeningen die zij reeds via het overblijfsel van „geheel Israël” ontvangen, zal de „grote schare” Jehovah aan de zijde van dit getrouwe overblijfsel blijven dienen. Deze „andere schapen” zullen dit in de ’ene kudde’ onder de ’ene herder’ doen, in het belang van het door Jezus Christus geregeerde koninkrijk Gods. Zij zijn vastbesloten dit te doen totdat alle vijanden van het Koninkrijk zijn weggevaagd van de oppervlakte der aarde, Gods „voetbank”. — Jes. 66:1; Matth. 5:34, 35; Hand. 7:49.
Hoe zou u antwoorden?
□ Waarom is de republiek Israël niet het middel waardoor Jehovah de gehele mensheid zal zegenen?
□ Waarom kan er gezegd worden dat „alle natiën” thans naar „het huis van Jehovah” stromen?
□ Hoe hebben Jehovah’s Getuigen Jesaja 2:4 in vervulling doen gaan?
□ Welke houding legt Jezus Christus jegens de „andere schapen” aan de dag, en hoe zal deze houding binnenkort op onovertroffen wijze worden getoond?
□ Welke volledige zegen heeft zijn begin gevonden doordat de „andere schapen” zich samen met het overblijfsel van „geheel Israël” in „één kudde” bevinden?
[Illustratie op blz. 14, 15]
„Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd.” — GENESIS 22:18.
[Illustratie op blz. 17]
Jehovah’s Getuigen hebben liefde onder elkaar en hebben ’hun zwaarden tot ploegscharen geslagen’