Wij dachten dat het stelsel veranderd kon worden
Miljoenen jonge mensen zijn van mening dat een verandering noodzakelijk is. u kunt het wel of niet met hen eens zijn, maar u zult het verlichtend vinden een inzicht te krijgen in de redenen waarom zij de dingen bezien zoals zij ze bezien. dit is een verslag van de wijze waarop een jong echtpaar een verandering trachtte te bewerkstelligen en hoe zij de enige manier ontdekten waarop dit mogelijk is.
TOEN meer dan 10.000 van ons op woensdagmiddag in Chicago’s Grant Park bijeenkwamen, konden wij onze ogen nauwelijks geloven. Vanaf de daken van nabijgelegen gebouwen waren geweren op ons gericht. Leden van de Nationale Garde stonden met de bajonet op het geweer langs de trottoirs. En overal waren gehelmde agenten van de stedelijke politie. Waarom? Wat was er aan de hand?
Het was augustus 1968. En zes kilometer verder, in het amfitheater, was de Democratische Nationale Conventie aan de gang. Dit was de reden waarom wij naar Chicago waren gekomen. Wij hadden gehoopt dat onze aanwezigheid en masse een uitwerking zou hebben op de beslissingen die tijdens deze conventie genomen zouden worden. Wij wilden in het bijzonder dat er een eind kwam aan de oorlog in Vietnam.
Waarom echter de machinegeweren, de gevelde bajonetten en de gehelmde politie?
Houd in gedachten dat het augustus 1968 was. De Amerikaanse inmenging in de oorlog nam nog steeds toe; Noord-Vietnam werd nog steeds gebombardeerd. Veel politieke leiders waren er voorstanders van dat de oorlog escaleerde. Zij wilden een militaire overwinning, en sommigen beschouwden uitgesproken voorstanders van de vrede zelfs als personen die schuldig waren aan verraad.
Toch leek dit machtsvertoon ons totaal onnodig. Wij in het Grant Park waren ongewapend. Velen van ons waren eenvoudig van mening dat Amerika’s leiders naar slechte raad luisterden. En nu waren wij van plan om vreedzaam te demonstreren door naar het amfitheater te marcheren. Wat mijn vriendin Jeanne en mijzelf op die dag overkwam, heeft onze hele denkwijze echter omgegooid en een grote invloed uitgeoefend op ons verdere leven.
Ik weet dat sommige mensen misschien zullen zeggen: „Jullie hadden daar in Chicago niets te maken. Jullie hebben verdiend wat jullie daar overkwam.”
Destijds dachten Jeanne en ik echter dat wat wij deden, juist was. Nu kunnen wij evenwel inzien dat het niet de juiste manier was om een verandering teweeg te brengen, en wij hebben spijt over dingen die wij hebben gedaan. Waarom hebben duizenden — ja, tienduizenden — jonge mensen in die jaren echter zo hun best gedaan om een verandering te bewerkstelligen? Ik geloof dat mijn eigen ervaring u zal helpen dit te begrijpen.
EEN OGENSCHIJNLIJK PRACHTIGE TOEKOMST
Ik ben in 1947 in Minneapolis, in de Amerikaanse staat Minnesota, geboren. Mijn ouders waren blanke middenstanders. In 1952 verhuisden wij naar Hawaii, waar mijn vader een succesvolle aannemer werd. Aangezien wij in een prachtig aan de oceaan gelegen huis woonden, hadden wij alles wat wij in materieel opzicht nodig hadden. Amerika scheen het land te zijn waar dromen in vervulling konden gaan; de toekomst zag er schitterend uit.
Mijn leven was gevuld met dingen die mij plezier schonken — ik was halfback in ons kampioen-voetbalteam, deed aan hardlopen, zwom vanuit onze tuin in de blauwe Stille Oceaan en zat in het schoolbestuur. En ik was van plan weldra naar het vasteland te gaan om daar aan een college te gaan studeren.
WREDE WERKELIJKHEDEN ONDER DE OGEN ZIEN
In september 1965 liet ik mij als student van het Williams College in Massachusetts inschrijven. Nu ik hier meer tijd had om te lezen en te mediteren, begon ik mij ergens zorgen over te maken. Op Hawaii was ik gewend dat raciale groepen op geluk niveau werden behandeld, maar op het vasteland was dit anders gesteld.
Gedurende de voorjaarsvakantie in 1966 vloog ik naar Chicago om mijn oudere broer te bezoeken, die een van de directeuren van het ziekenhuiscomplex van de universiteit van Chicago was. Toen wij door de getto’s van Zuid-Chicago reden, kon ik mijn ogen haast niet geloven. „Hoe kunnen mensen zo leven?” vroeg ik mij af. Het feit dat zij inderdaad zo leefden, en dat deze mensen over het algemeen negers waren, maakte echter een diepe indruk op mij.
Ik wilde weten hoe de negers zich voelden, en daarom begon ik boeken te lezen die door hen waren geschreven, met inbegrip van een aantal autobiografieën. Toen ik las over het onrecht dat hun werd aangedaan — de slavenhandel, dat zij behandeld werden als personen die inferieur zijn, dat zij geen gebruik mochten maken van openbare toiletten, dat zij werden gelyncht wegens verzonnen of onbelangrijke overtredingen — kreeg ik vaak tranen in mijn ogen. Het maakte me kwaad, en ik begon me af te vragen wat ik kon doen om een verandering ten goede tot stand te brengen.
Ik begon ook andere dingen, zoals de oorlog in Vietnam, uit een raciaal oogpunt te bezien. Ik las in de krant hoe Amerikanen naar de Vietnamezen verwezen als „gooks” [uitschot] en ik vroeg me af of wij die bommen wel zo gul zouden neerwerpen als zij blanke mensen waren. Ik hoorde ook verslagen over de enorme winsten die de oorlogsindustrie met de vervaardiging van militaire goederen maakte. Dit bracht mij ertoe me af te vragen: Zou het ook mogelijk zijn dat op winst beluste mannen, die bereid waren het leven van mensen met spleetogen op te offeren, achter de uitbreiding van de oorlog stonden? Ik begon zo te denken toen ik hoorde zeggen dat kandidaten voor het presidentschap voor het financieren van hun verkiezingscampagnes vaak van zulke industriëlen afhankelijk zijn.
President Johnson hield in 1964 zijn verkiezingscampagne en beloofde vrede in Vietnam te zullen brengen. Toch heeft de oorlog zich later, in lijnrechte tegenstelling tot wat hij de mensen had gezegd, van maand tot maand uitgebreid. De openbare nieuwsmedia zeiden veel over pogingen van de regering om het publiek te misleiden. De „geloofwaardigheidskloof” werd groter. Kunt u nu dus begrijpen waarom velen van ons jongeren van mening waren dat wij onze leiders niet langer konden vertrouwen?
Nu de oorlog zich begon uit te breiden, werden echter ook collegestudenten voor de dienst opgeroepen. Dit dwong mij ertoe een moeilijke beslissing te nemen.
WAT IN VERBAND MET DE DIENSTPLICHT TE DOEN
Maandenlang worstelde ik met de vragen: Kan ik het oorlogsgeweld ondersteunen? Kan ik de wapens opnemen en Vietnamezen doden?
Ten slotte kwam ik tot de conclusie dat ik dit niet kon doen. Ik was van mening dat het verkeerd was. Ik weet dat sommige mensen zullen zeggen: „Och, je was alleen maar een laffe dienstweigeraar. Wanneer je land je iets opdraagt te doen, is het alleen maar wettig en juist om te gehoorzamen.”
Ik analyseerde deze kwestie destijds heel zorgvuldig. Ik besefte dat Duitsers tijdens de Neurenbergse processen, en ook Adolf Eichmann in meer recente tijd, zich trachtten te verontschuldigen voor de misdaden die zij hadden bedreven door te betogen dat zij eenvoudig officiële orders gehoorzaamden. Toch werden zij schuldig bevonden en ter dood veroordeeld! Zij werden verantwoordelijk gesteld voor hun daden, ook al had hun land hun bevolen deze verachtelijke daden te begaan.
De bevolking van de Verenigde Staten bevond zich naar mijn mening in een overeenkomstige situatie. De tragische verhalen die in de Amerikaanse pers verschenen over bombardementen met napalmbommen als gevolg waarvan mannen, vrouwen en kinderen een vreselijke dood vonden, deden mij denken aan de massavernietigingen van mensen in de ovens van Duitse concentratiekampen. Deze gedachte werd nog versterkt toen de Vietnamese leider premier Ky, die schijnbaar door de Amerikaanse troepen aan de macht werd gehouden, verklaarde dat zijn enige held Adolf Hitler was.
POGINGEN OM HET STELSEL TE VERANDEREN
Mijn besluit om te weigeren mij bij het leger te laten inlijven, was niet genomen omdat ik mij aan mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van mijn land wilde onttrekken. Ik had integendeel een grote liefde voor mijn land en daarom begon ik erover na te denken wat ik kon doen om een verandering ten goede te bewerkstelligen. Ik was van mening dat ik als socioloog misschien Amerika’s ernstige raciale problemen en zelfs zijn internationale problemen zou kunnen helpen oplossen. In 1967 ging ik derhalve naar de universiteit van Hawaii, om daar gedurende het eerste jaar de noodzakelijke cursussen te volgen die mij op deze studie zouden voorbereiden.
Op de universiteit trok een mededeling op het inlichtingenbord mijn aandacht. Degenen die tegen de oorlog in Vietnam gekant waren, werden uitgenodigd een vergadering van de Studenten voor een Democratische Maatschappij. (SDS — Students for a Democratic Society) bij te wonen. Omstreeks deze tijd leerde ik Jeanne, een medestudente, kennen, die zich in de anti-oorlogsactiviteiten bij mij aansloot.
Tegen deze tijd stelden zelfs de gewone nieuwsberichten misleidende officiële verklaringen over de oorlog aan de kaak. Volgens openbare-opiniepeilingen was de minderheid die tegen de oorlog gekant was, in het begin van 1968 een meerderheid geworden, en wij kregen werkelijk de indruk dat onze pogingen om het stelsel te veranderen, succes begonnen te krijgen. De mogelijkheid dat dit zou gebeuren, werd nog bevestigd toen president Johnson op 31 maart 1968 bekendmaakte dat hij zich niet opnieuw verkiesbaar zou stellen. Het leek alsof de openbare mening hem uit zijn positie verdreef.
Enkele dagen later hield onze SDS-president een emotionele toespraak, waarna hij uit protest tegen de oorlog zijn oproepingskaart voor de militaire dienst voor TV-camera’s verbrandde. Ik sloot mij bij andere studenten aan om hetzelfde te doen — iets wat ik nu nooit zou doen. Die avond was dit het belangrijkste TV-nieuws, en de volgende ochtend stond het in de kranten.
In april bezetten anti-oorlogstudenten in New York de gebouwen van de Columbia-universiteit, zodat er geen onderwijs kon worden gegeven. Op de universiteit van Hawaii hielden studenten bijna dagelijks grote massabijeenkomsten. En toen professor Oliver Lee, een openlijke tegenstander van de oorlog, door de universiteit werd ontslagen, hielden studenten de universiteitsgebouwen verscheidene dagen achtereen bezet.
Jeanne en ik behoorden tot de honderden studenten die de Bachman Hall bezetten en eisten dat Lee weer in zijn ambt werd hersteld. De politie heeft ons uiteindelijk onder de verblindende lichten van TV-camera’s verwijderd. Wij werden gearresteerd maar de volgende ochtend tegen borgstelling vrijgelaten.
Enkele dagen later gingen de studenten uiteen voor hun zomervakantie. Wat zouden wij nu kunnen doen? In dit verkiezingsjaar zouden de ogen van Amerika op de Democratische Conventie in Chicago gericht zijn. Zouden wij misschien een verandering tot stand kunnen brengen waar dit werkelijk telde, en zouden wij leiders die aan de macht waren, kunnen beïnvloeden met de oorlog op te houden? Wij dachten dit destijds en besloten het te proberen.
„HET BLOEDBAD OP DE MICHIGAN AVENUE”
Wat op de woensdag van de Democratische Conventie gebeurde, is sindsdien „het bloedbad op de Michigan Avenue” genoemd. Miljoenen hebben het op de TV gezien. Een federale studie verwees ernaar als „politierelletjes”. In de studie werd opgemerkt dat het politiegeweld „vaak werd toegebracht aan personen die geen wet hadden overtreden, geen bevel ongehoorzaam waren geweest en geen bedreiging hadden geuit”. En wij kunnen hiervan getuigen, hoewel sommige deelnemers aan de demonstratie de politie inderdaad hebben getergd door agenten uit te schelden.
Toen wij na het aanhoren van toespraken in Grant Park met onze mars wilden beginnen, sloeg de politie toe. Traangas dwong ons in elke richting weg te vluchten. Overal waren soldaten met gevelde bajonetten, die de bruggen naar de binnenstad bezet hielden. Uiteindelijk vonden we een brug die door slechts enkele soldaten werd bewaakt en konden we doorbreken.
Onze aantallen namen toe naarmate meerderen erin slaagden over de bruggen heen te komen om zich op de Michigan Avenue bij ons aan te sluiten. Net toen de mars succesvol leek te verlopen, blokkeerden politieagenten en soldaten de weg, zodat wij niet verder konden, en begonnen zij ons met traangas en knuppels aan te vallen. Degenen die zich rechtstreeks op hun pad bevonden, werden onder de voet gelopen en bloed spatte van hun door knuppelslagen gewonde hoofd. Jeeps met prikkeldraadversperringen aan de voorzijde, begonnen als ploegen op de menigte in te rijden. Lichamen werden samengedrukt. Ik greep Jeanne’s arm en probeerde wanhopig haar uit de gevaarzone weg te trekken.
Ten slotte slaagden Jeanne, haar zuster en ik erin door de politiebarrière heen te breken, waarna wij wegholden om maar zo ver mogelijk van de plaats van moeilijkheden vandaan te komen. Het was ongeveer 9 uur ’s avonds, en wij hadden honger. Wij gebruikten dus een maaltijd in een restaurant. De enige manier waarop wij weer naar ons slaapadres wisten te komen, was een trein in de buurt van Michigan Avenue te nemen.
WAAROM WIJ DE MOED OPGAVEN
Wij kwamen in de buurt van het station toen een groep politieagenten de hoek om kwam stormen. „Wij willen een trein halen”, zei ik. Zij scholden ons uit en grepen ons zonder enige aanleiding van onze zijde beet, terwijl zij Jeanne’s zuster met een knuppel begonnen te slaan toen zij zich verzette. Wij werden in een patrouilleauto geduwd. Op het politiebureau werden meer dan honderd van ons de hele nacht vastgehouden in een vertrek dat „de tank” werd genoemd.
De volgende ochtend verscheen ik voor de rechter. Hij gaf mij echter niet de gelegenheid om ook maar één woord ter verklaring te zeggen; hij sloeg nog niet eens zijn ogen op om naar me te kijken! Ik kon niet met een goed geweten schuld bekennen en daarom besloot ik te bewijzen dat de beschuldigingen vals waren.
Ondertussen ging Jeanne weer naar de universiteit op Hawaii terug, terwijl ik naar Massachusetts ging om mijn studie voort te zetten. In de maanden die volgden, heb ik herhaaldelijk vliegtochten naar Chicago gemaakt om voor de rechtbank te verschijnen, maar iedere keer kwam de politieagent die zogenaamd de beschuldigingen moest inbrengen, niet opdagen, met het gevolg dat de rechter de zaak tot de volgende maand verdaagde. Na verscheidene honderden dollars aan reisgeld te hebben uitgegeven, zei mijn advocaat dat het nutteloos was — zij zouden hier gewoon tot in het oneindige mee blijven doorgaan, totdat ik niet meer zou verschijnen, en dan zouden zij mij schuldig verklaren.
Deze ervaringen gaven mij het gevoel dat het stelsel niet veranderd kon worden. Ik gaf het op dit nog langer te proberen — ’eet, drink en wees vrolijk’ werd mijn filosofie. Ik bezocht net voldoende colleges om te kunnen afstuderen. Jeanne kwam van Hawaii, en wij leefden samen en raakten aan drugs verslaafd. Toch schonk ook dit leven louter voor persoonlijk genoegen geen voldoening.
ZOU ER ERGENS HOOP KUNNEN ZIJN?
Wij meenden dat wij door onze kleding, onze verschijning en ons gedrag onze opstand tegen de huichelarij en het onrecht van de zogenaamde „establishment” toonden. Waren drugs, vrij geslachtelijk verkeer en andere kenmerken van onze levensstijl echter in enig opzicht beter? Ik begon hieraan te twijfelen. Veel jonge mensen vonden het huwelijk ouderwets, maar toch kon ik merken dat de voortdurende verandering van seksuele partner hun geen werkelijk geluk schonk. Ik wilde niet dat Jeanne en ik zoiets zouden meemaken en daarom trouwden wij in de zomer van 1969.
Hoewel ik van mening was dat de pogingen om het stelsel te veranderen nutteloos waren, wilde ik nog steeds mensen helpen, en daarom besloot ik schoolonderwijzer te worden. Aangezien ik daarheen wilde gaan waar kinderen speciaal hulp nodig hadden, werd ik in een negergetto in Noord-Philadelphia onderwijzer van leerlingen van de derde klas.
Toen ik de medische verslagen van de leerlingen doornam, merkte ik dat de meesten ondervoed waren en niet zwaar genoeg wogen. Velen woonden in ongelooflijk ongezonde en volle vertrekken. Sommigen, zo kwam ik te weten, hadden reeds immorele betrekkingen met personen van het andere geslacht. Enkelen werden door hun ouders als „tussenhandelaren” gebruikt voor het verkrijgen van drugs. De meesten konden nog niet eens 2 + 3 optellen of de letters van het alfabet onderscheiden. Ik had nooit kunnen denken dat toestanden zo slecht konden zijn; de situatie leek hopeloos! Het was frustrerend te bedenken dat men na al het mogelijke gedaan te hebben, zo weinig kon doen wat van blijvende waarde was. Waar konden wij bezigheden vinden die lonend waren en bevrediging schonken?
Wij hadden ons diep in astrologie, occultisme en oosterse religies gestort, maar hadden daar niets gevonden wat ons werkelijk voldoening schonk. Toen las ik toevallig het boek The Population Bomb, door professor Paul Ehrlich van de Stanford-universiteit. Hij zei dat het reeds te laat was, dat de mensheid uiteindelijk door weergaloos grote rampen getroffen zou worden, aangezien de mens het milieu had misbruikt en de aardse aangelegenheden verkeerd had aangepakt. Maar misschien, zo dacht ik, was er hoop in de groeiende ecologiebeweging.
Met de frustraties in gedachten waartoe onze actieve belangstelling voor de anti-oorlogbeweging had geleid, aanvaardden wij, zij het aarzelend, een uitnodiging voor een bijeenkomst van een ecologische organisatie in de Temple-universiteit. Toen wij in een zaal waar men de sigarettenrook kon snijden, een lezing over luchtvervuiling aanhoorden, wisten wij dat deze beweging zou mislukken. Toch begon ik veel boeken over ecologie te lezen en liet ik mij inschrijven voor een doctorale cursus in milieuhygiëne. Ik was ervan overtuigd dat de geïndustrialiseerde maatschappij binnenkort zou instorten, en ik begon mij voor te bereiden op leven nadat dit was gebeurd.
Mijn vader bezat op het eiland Hawaii een varenbos van ruim veertig hectare. Wij begonnen plannen te maken voor een volledig zelfstandig functionerende gemeenschap aldaar die in ecologisch opzicht in evenwicht met het omliggende gebied was. Wij zochten serieus naar een alternatieve levensstijl, aangezien wij ervan overtuigd waren dat dit stelsel voor de ondergang stond. De antwoorden waarnaar wij hadden gezocht, begonnen echter uit een totaal onverwachte bron te komen.
EEN WERKELIJKE HOOP OP EEN HEILZAME VERANDERING
In de zomervakantie kwam mijn jongere broer David uit Hawaii over en ondernamen wij drieën een korte kampeerreis. David, die de dienst voor God tot zijn carrière wilde maken, had een bijbel meegenomen, en elke avond, als wij rond het kampvuur zaten, las hij speciaal uitgezochte hoofdstukken aan ons voor. Terwijl wij naar verslagen over Jozef en zijn broers en David en Goliath luisterden, waren wij verbaasd te bemerken hoe interessant de bijbel kan zijn. En toen wij het boek Prediker lazen, leken de conclusies die daarin stonden over de ijdelheid van het leven in dit samenstel van dingen up-to-date.
Die zomer hadden Jeanne en ik veel vrije tijd. Onze enige bezigheid was voldoende voedsel te verbouwen op het 4 bij 4 meter stukje grond in Philadelphia om onszelf in leven te kunnen houden. Wij stelden ons dus in het bezit van een Authorized Version van de bijbel en begonnen deze hardop aan elkaar voor te lezen. Eerst lazen wij de Evangeliën en de Handelingen van de Apostelen. Toen wij Jezus’ vernietigende openlijke veroordelingen van de religieuze leiders van zijn tijd lazen (Matthéüs hoofdstuk 23), moesten wij onwillekeurig aan de huidige geestelijken denken. Hun huichelarij had ons afkerig gemaakt van religie. Een voorbeeld was hun actieve ondersteuning van de oorlog in Vietnam toen de publieke opinie ten gunste van de oorlog was, terwijl zij er slechts tegen protesteerden nadat de publieke opinie zich tegen de oorlog had gekeerd.
Ook lazen wij de profetieën van Jesaja, die in het bijzonder een diepe indruk op ons maakten. Toen wij de woorden tegenkwamen: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen slaan en hun speren tot snoeimessen; natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren”, merkte ik tegen Jeanne op: „Zeg, deze Jesaja protesteerde tegen de oorlog. Hij was eigenlijk iemand die aan ecologie deed; hij wilde oorlogsmiddelen voor landbouwkundige doeleinden gebruiken.” — Jes. 2:4, AV.
Toen merkten wij de woorden op die hier vlak vóór stonden, namelijk: „Het zal in de laatste dagen geschieden”, en wij vroegen ons af of deze woorden soms voor onze tijd bedoeld waren. Toen wij verder lazen, bemerkten wij dat Jesaja over het Juda en Jeruzalem uit de oudheid sprak, maar wij konden gewoon niet uit over de verbazingwekkende overeenkomst met de twintigste-eeuwse toestanden. Hoe meer wij lazen, des te meer raakten wij ervan overtuigd dat deze profetieën op een of andere wijze op ons huidige wereldstelsel van toepassing moesten zijn.
Als dit zo was, dan betekende dit dat het huidige corrupte stelsel vernietigd zal worden, zoals in een volgende profetie werd gezegd: „De aarde is ook verontreinigd onder de bewoners ervan; omdat zij de wetten hebben overtreden, het voorschrift hebben veranderd en het eeuwige verbond hebben verbroken. Daarom heeft de vloek de aarde verslonden, en degenen die erop wonen zijn verlaten: daarom worden de bewoners van de aarde verbrand, en weinig mensen worden overgelaten.” — Jes. 24:5, 6, AV.
Zouden wij deze profetieën kunnen geloven? Wij geloofden in een Almachtige God. En wij hadden bewondering voor zijn schepping van leven en de natuurlijke cyclussen op aarde. Het verbaasde ons hoe kleine zaadjes die wij in de grond stopten, snel zulk een verscheidenheid aan voedsel voortbrachten. Zou de Schepper die voor zulke wonderen verantwoordelijk was, de God kunnen zijn die aan Jesaja deze boodschap had gegeven, een boodschap die zo goed op onze tijd van toepassing scheen te zijn?
Wij begonnen dit te denken. Maar indien, zoals de bijbel te kennen gaf, dit stelsel vernietigd zou worden, zou het dan door iets goeds vervangen worden? Wij wilden dit graag weten. Om in ons onderzoek geholpen te worden, kochten wij een in hedendaags Engels gestelde vertaling, The Jerusalem Bible, en besteedden er soms de hele dag aan om hieruit aan elkaar voor te lezen.
EEN PERSOONLIJKE GOD MET EEN VOORNEMEN
Op de ene bladzijde na de andere van deze Jerusalem Bible kwam de naam „Jahweh” voor in plaats van de titels „Heer” en „God”. Ik herinnerde mij van de godsdienstcursus die ik op het college had gevolgd dat Jahweh (of de populairdere vorm Jehovah) het equivalent was van de naam van God die in de bijbelhandschriften in de oorspronkelijke taal voorkomt. Dat wij steeds weer Gods naam lazen, begon een bepaalde invloed op ons uit te oefenen. Wij begonnen God als een werkelijke persoon te bezien, iemand met wie wij konden spreken en iemand die een voornemen had. Wij vroegen ons echter af: Wat is deze Jahweh eigenlijk voor iemand?
Onze waardering voor Jahweh groeide naarmate wij lazen wat zijn voornemen inhoudt. Wij hadden speciaal aandacht geschonken aan schriftplaatsen waar de bijbel de vernietiging van dit corrupte stelsel voorzegt, aangezien dit overeenstemde met wat wij geloofden. Nu begonnen wij echter op te merken dat de bijbel ook over een nieuw stelsel spreekt. Toen wij profetieën lazen zoals de profetie in het laatste gedeelte van Jesaja hoofdstuk 65 begonnen wij het gevoel te krijgen dat er misschien hoop bestond op een betere toekomst. Deze profetie luidt:
„Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde . . . Zij zullen huizen bouwen en deze bewonen, wijngaarden planten en de vrucht ervan eten. . . . Zij zullen niet tevergeefs zwoegen of kinderen verwekken tot hun eigen verderf, want zij zullen een geslacht zijn dat door Jahweh wordt gezegend, en hun kinderen met hen. Lang voordat zij roepen, zal ik antwoorden; voordat zij met spreken ophouden, zal ik gehoord hebben. De wolf en het lammetje zullen te zamen weiden, de leeuw eet stro zoals de os . . . Zij zullen geen letsel toebrengen noch kwaad doen op geheel mijn heilige berg, zegt Jahweh.” — Jes. 65:17-25, JB.
Zou deze Jahweh werkelijk een nieuw stelsel kunnen scheppen waarin zulk een aantrekkelijke levenswijze verwezenlijkt zou kunnen worden? Als hij dezelfde was als Degene die dit wonderbaarlijke universum had geschapen, dachten wij dat hij deze beloften misschien wel kon vervullen. Wij vroegen ons echter af: Zal Jahweh ook mensen door de komende wereldvernietiging heen in het leven bewaren en hen een nieuw stelsel binnenvoeren? Indien ja, wie zijn deze mensen dan?
Geen van de kerken die wij kenden, scheen in dit beeld te passen. Voor zover wij dit konden zien, waren de corrupte mensen die het in de politiek en het zakenleven voor het zeggen hadden, voor het merendeel gerespecteerde leden van deze kerken. En de leden van deze kerken streden de oorlog in zuidoost-Azië. Hoe meer wij de bijbel lazen, des te duidelijker leken de kerken veroordeeld te worden door het boek dat ze juist beleden te volgen.
Over een paar dagen zou ik weer les gaan geven, terwijl ik bovendien mijn studie aan de universiteit wilde afmaken. Ook waren wij wat ontmoedigd geraakt in het lezen van de bijbel, aangezien wij zoveel onbeantwoorde vragen hadden. In een wanhopig ogenblik deden wij iets wat wij nog nooit eerder hadden gedaan. Jeanne en ik bogen het hoofd en ik bad hardop tot Jahweh en vroeg hem om leiding, opdat wij zouden weten waartoe wij ons moesten wenden en wat wij moesten doen.
WIJ LEERDEN HOE DE VERANDERING ZAL KOMEN
Na dit gebed staken wij een marihuanasigaret op. Maar bijna onmiddellijk hierna ging de bel. Zou het de politie kunnen zijn? Terwijl Jeanne als een bezetene door het huis rende om drugs te verbergen en de lucht met een spuitbus te bewerken, stapte ik door de voordeur naar buiten en sloot deze achter mij.
Er stond een jonge negerin voor de deur die zich als een van Jehovah’s Getuigen identificeerde. Zij begon precies over de dingen te spreken waar wij zojuist om hadden gebeden. Zij bood mij het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt aan, dat ik aannam. Ik dacht ook: „Waar kan ik Jehovah’s Getuigen persoonlijk gadeslaan?” Zij nodigde ons uit naar hun vergadering in de plaatselijke Koninkrijkszaal te komen en gaf ons ook een exemplaar van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt!
Het was zaterdagmiddag, en Jeanne zat in één kamer De Wachttoren en Ontwaakt! te lezen, terwijl ik in een andere kamer het boek begon te lezen. Het duurde niet lang of wij riepen over en weer: „Zeg, moet je dit eens horen!” „Dit is geweldig!” ’s Avonds laat had ik het boek helemaal uitgelezen. Gedurende de voorgaande twee maanden had ik de hele bijbel doorgelezen, en nu begon het onderlinge verband van de verschillende schriftgedeelten in mijn geest gestalte aan te nemen.
Vanaf mijn jeugd had ik gebeden zoals Jezus dit zijn discipelen had geleerd: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde” (Matth. 6:9, 10, AV). Ik had gedacht dat Gods koninkrijk een vredige toestand van de geest en het hart was. Maar neen! Natuurlijk! Nu besefte ik dat Gods koninkrijk een werkelijke regering is! Het is het instrument dat God zal gebruiken om dit corrupte stelsel weg te vagen!
Dit werd duidelijk toen ik nog eens Daniël 2:44 opsloeg, waar staat: „In de dagen van deze koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit vernietigd zal worden . . . Het zal al deze koninkrijken in stukken breken en verteren, en het zal eeuwig blijven bestaan” (AV). Ik begon aldus te beseffen dat mijn vroegere krachtsinspanningen om het stelsel te veranderen door aan openbare demonstraties deel te nemen, niet alleen nutteloos waren, maar in strijd waren met wat de bijbel in Romeinen 13:1-7 zegt. Ik kon nu inzien dat ware christenen neutraal blijven met betrekking tot politieke aangelegenheden en wachten totdat God zelf het stelsel verandert door het te vernietigen.
Ik begon ook te begrijpen dat nadat Gods regering dit wereldstelsel heeft vernietigd, Hij erop zal toezien dat zijn oorspronkelijke voornemen om de aarde een paradijs te laten zijn, wordt vervuld, zoals hij ook te kennen had gegeven in de profetieën die wij hadden gelezen. Tegen deze tijd leerde ik iets wonderbaarlijks dat ik over het hoofd had gezien — God zal mensen toestaan eeuwig in dat aardse paradijs te leven! Schriftplaatsen zoals deze maakten werkelijk een diepe indruk op mij: „De rechtvaardigen zullen het land beërven en er eeuwig op wonen.” — Ps. 37:29, AV.
De sleutel, zo begon ik nu in te zien, is echter GODS KONINKRIJK. Ja, God bekommert zich om de mens, en hij heeft een werkelijke regering door middel waarvan hij zijn voornemen zal vervullen. Het hoofdstuk in het Waarheid-boek „Waarom heeft God goddeloosheid tot onze tijd toegelaten?” hielp mij zijn ogenschijnlijke traagheid in het doen van definitieve stappen, te begrijpen. Er werd in aangetoond hoe eerst uiterst belangrijke strijdpunten, waarbij zelfs het geestenrijk betrokken was, opgelost moesten worden voordat hij dit corrupte stelsel vernietigt.
Was dit echter allemaal louter theorie? Was er ook een tastbaar bewijs dat Gods regering werkelijk bestaat? Ik wilde dit graag weten.
WAARNAAR WIJ HADDEN GEZOCHT
De volgende dag, 6 september 1970, gingen Jeanne en ik naar de Koninkrijkszaal, waar wij na het begin van de vergadering aankwamen. Wij merkten op dat iedereen netjes geknipt was en er werkelijk gelukkig uitzag. Zelfs kleine kinderen hadden een aandeel en lazen vlot gedeelten uit de bijbel voor. Aangezien ik de situatie in het schoolstelsel kende, besefte ik dat hun ouders een werkelijke belangstelling voor hen moesten hebben. Ik kwam ook onder de indruk van de bijbelkennis die deze mensen ten toon spreidden. Maar wat de meeste indruk op ons maakte, was wat er na afloop van de vergadering gebeurde.
Ruim honderd mensen, van klein kind tot oude man aan toe, kwamen naar ons toe en gaven ons de vriendelijkste begroeting die wij ooit hadden ontvangen. Wij waren hier vooral verbaasd over omdat ik lang haar en een baard had en Jeanne eruitzag zoals voor hippies kenmerkend is. Ook waren bijna allen negers, aangezien dit een negerwijk was. Op de school waar ik onderwijzer was, had het een hele tijd geduurd voordat negers mij accepteerden. Zij schenen nogal wantrouwend tegenover blanken te staan, maar in de Koninkrijkszaal was dit helemaal niet het geval.
Wij werden uitgenodigd om op donderdag terug te komen voor de Theocratische School. Toen wij aankwamen, behandelde iedereen ons als oude vrienden. Wat een diepe indruk op ons maakte, was dat deze vergaderingen duidelijk ten doel hadden een dieper inzicht in de bijbel te verkrijgen. Wij konden ook zien dat wat deze mensen leerden, werkelijk invloed uitoefende op hun leven. Wij werden voor een maaltijd uitgenodigd, en de man moedigde ons ertoe aan het aanbod van een gratis wekelijkse bijbelstudie te aanvaarden, wat wij deden.
Na enkele weken wisten Jeanne en ik dat wij hadden gevonden waarnaar wij hadden gezocht. Hier was een groep mensen die elkaar werkelijk liefhadden en die zich vol vertrouwen voorbereidden op leven in een nieuw stelsel. Elk aspect van hun leven werd door Gods bijbelse wetten bestuurd — en daarom waren zij stellig onderdanen van Gods regering. En toen wij voortgingen met onze studie, overtuigde de vervulling van bijbelse profetieën ons ervan dat wij in het laatste gedeelte leven van het geslacht dat zal meemaken dat Gods regering het gehele goddeloze samenstel van dingen zal verpletteren. — Matth. 24:3-14.
Wij konden onmiddellijk inzien hoe dringend het is dat alle mensen deze uiterst belangrijke inlichtingen over Gods koninkrijk vernemen, en daarom vroegen wij de Getuigen of wij er een aandeel aan mochten hebben anderen erover te vertellen. Wij waren met het gebruik van drugs opgehouden en hadden kort daarna veranderingen aangebracht in onze verschijning en kleding. In januari 1971 werden wij als een symbool van onze opdracht om Jehovah God te dienen, door Jehovah’s Getuigen gedoopt. Ik nam ontslag als onderwijzer, kreeg ander werk en Jeanne en ik namen het volle-tijdpredikingswerk op ons. Dit heeft de ene schitterende ervaring na de andere tot gevolg gehad.
Nu wij een zendingsopleiding op de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in de stad New York ontvangen hebben, gaan wij naar Afrika om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken. Wat zal het heerlijk zijn om deze mensen uit Gods Woord de bijbel aan te tonen dat de armoede, oorlogen, vooroordelen en onrechtvaardigheden van dit stelsel binnenkort zullen eindigen en vervangen zullen worden door de rechtvaardige toestanden onder het bestuur van Gods Koninkrijksregering! (2 Petr. 3:13) — Ingezonden.
[Inzet op blz. 327]
„Toen ik las over het onrecht . . . kreeg ik vaak tranen in mijn ogen.”
[Inzet op blz. 328]
’Zelfs gewone nieuwsberichten stelden misleidende officiële verklaringen over de oorlog aan de kaak.’
[Inzet op blz. 328]
’Politieagenten en soldaten blokkeerden de weg, zodat wij niet verder konden, en begonnen ons met traangas en knuppels aan te vallen.’
[Inzet op blz. 330]
„Veel jonge mensen vonden het huwelijk ouderwets.”
[Inzet op blz. 332]
’De geestelijken tekenden pas protest aan nadat de publieke opinie zich tegen de oorlog had gekeerd.’
[Inzet op blz. 333]
„Hoe meer wij de bijbel lazen, des te duidelijker leken de kerken veroordeeld te worden door het boek dat ze juist beleden te volgen.”
[Inzet op blz. 334]
„Hier was een groep mensen die elkaar werkelijk liefhadden.”
[Illustratie op blz. 333]
Jeanne en ik vonden antwoorden waarnaar wij hadden gezocht