Gesterkt door kracht die het normale te boven gaat
’De kracht die dat wat normaal is te boven gaat, is van God en niet uit onszelf.’ — 2 KORINTHIËRS 4:7.
1. Wat wist Jehovah van tevoren over onze huidige periode in de geschiedenis, en hoe heeft hij zijn dienstknechten ervoor gewaarschuwd?
JEHOVAH wist lang geleden al welke kritieke tijden er voor alle natiën der aarde zouden aanbreken. Hij wist van tevoren dat de zelfzucht en goddeloosheid van de mensheid uiteindelijk een grimmige oogst van corruptie en geweld zouden voortbrengen. De apostel Paulus werd er door Jehovah’s geest toe bewogen de volgende duidelijke waarschuwing te laten horen: „Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, opgeblazen van trots, met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten” (2 Timótheüs 3:1-5). Beslist een gevaarlijk leefklimaat voor degenen die de God der waarheid trachten te dienen!
2. Zou het voor getuigen van Jehovah gemakkelijk zijn om datgene wat Jehovah zich met betrekking tot hen had voorgenomen, te volbrengen, en wat zouden zij nodig hebben om succesvol te zijn?
2 Toch had Jehovah zich voorgenomen zijn naam en Koninkrijk te midden van zulke toestanden overal op aarde te laten bekendmaken. Door wie? Door een volk aan wie hij zijn veelzeggende naam en voornemen zou onthullen — Jehovah’s Getuigen (Jesaja 43:10-12). Hij wist van tevoren dat zij tegenstand zouden ondervinden van de zijde van regeerders die Gods koninkrijk als een provocerende en mededingende factor zouden beschouwen (Psalm 2:2, 3). Hij wist ook dat zijn getuigen onderhevig zouden zijn aan de problemen en het lijden waarmee alle mensen te kampen hadden. Zij zouden kracht nodig hebben die dat wat zij zelf zouden kunnen opbrengen, te boven zou gaan. Voorzag hun God in die specifieke behoefte?
3. Wat schonk Jehovah aan Paulus, hetgeen hij ook aan zijn dienstknechten in deze kritieke tijd schenkt?
3 De ervaringen van de apostel Paulus verschaffen het antwoord op die vraag. Enkele van de gevaren waaraan hij blootstond, worden in 2 Korinthiërs 11:23-27 voor ons opgesomd. Aangezien Paulus door Jehovah als apostel en leraar der natiën was aangesteld, kreeg dat onderwijzingswerk zijn grootste aandacht (Romeinen 11:13). Maar hoe kon hij alle gevaren overleven en het werk dat hem te doen gegeven was, voltooien? Jehovah waakte over zijn loyale dienstknecht en op elk kritieke moment bevrijdde hij hem — vaak op het laatste nippertje. Opdat Paulus de christelijke bediening met succes kon verrichten, schonk God hem „kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” (2 Korinthiërs 4:7). Dit stelde de apostel in staat het hoofd te bieden aan lijden en ontberingen. Paulus erkende openlijk dat hij deze goddelijke hulp ontving toen hij schreef: „Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent.” — Filippenzen 4:13.
4. Erkende Paulus deze goddelijke hulp, en welke uitwerking had deze op hem?
4 Het schijnt zo te zijn dat God niet alleen door middel van wonderen ten behoeve van Paulus tussenbeide kwam maar dat Hij hem ook hielp door hem ’kracht te verlenen’. Dit maakte het voor de apostel mogelijk met succes te volharden en zijn bediening te volbrengen. Hij schreef dan ook: „Ik schaam mij niet voor het goede nieuws; het is in feite Gods kracht tot redding voor een ieder die geloof heeft” (Romeinen 1:16). Niet alleen de betekenis en toepassing van veel profetieën uit de oudheid werden aan Paulus geopenbaard, maar hem werd ook het goede nieuws onthuld, en hij was overtuigd van de waarheidsgetrouwheid ervan. Ongetwijfeld zijn kennis van de waarheid en waardering ervoor ook bronnen van kracht voor hem geworden.
Jehovah’s wonderbare voorzieningen
5. Heeft Jehovah minder aandacht voor datgene wat zijn getuigen die thans op aarde zijn, nodig hebben?
5 Maar hoe staat het met Jehovah’s dienstknechten die in deze laatste dagen op aarde zijn? Heeft God voor hen gezorgd? Ja, inderdaad! Evenals de apostel Paulus beschikken wij over de vele schitterende profetieën in de Heilige Schrift. Aangezien Jehovah van tevoren wist wat zijn volk nodig zou hebben, heeft hij op edelmoedige wijze ten behoeve van hen in deze geschriften voorzien opdat zij erdoor bemoedigd en vertroost zouden worden. Deze profetieën zouden beter begrepen worden wanneer de tijd voor de vervulling ervan zou aanbreken.
6. Hoe heeft de profetie die God aan Jesaja gaf, Jehovah’s volk in deze tijd vertroost en gesterkt?
6 Een van die profetieën werd ongeveer zevenhonderd jaar vóór de geboorte van Jezus Christus door Jesaja, de zoon van Amoz, te boek gesteld (Jesaja 1:1). Jesaja tekende krachtige oordeelsboodschappen op die niet alleen gericht waren tegen zijn eigen natie Israël, maar ook tegen de vele omringende landen, groot en klein. Tussen deze oordeelsboodschappen door maakte de profeet ook goed nieuws bekend aan de loyale aanbidders van Jehovah — nieuws dat hun troost zou schenken in al hun verdrukkingen. En evenals de getrouwe joden in Jesaja’s tijd kracht en hoop putten uit Jehovah’s goede nieuws, worden de loyalen in deze tijd vertroost, gesterkt en gezegend doordat Jehovah’s grootse beloften ten aanzien van hen in vervulling gaan.
7, 8. (a) Hoe hebben de woorden uit Jesaja 32:1, 2 kracht en aanmoediging geschonken aan de eerbiedige joden in Jesaja’s tijd, en vooral met het oog op welke omstandigheden? (b) Hoe zijn diezelfde woorden van toepassing op de situatie onder Jehovah’s Getuigen in deze tijd?
7 In Jesaja hoofdstuk 32 treffen wij zo’n aanmoediging aan. De eerste twee verzen bevatten een belofte die in deze tijd in vervulling gaat: „Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid. En ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.” Wat moet dat in Jesaja’s tijd goed nieuws geweest zijn voor oprechte aanbidders van God, na hun lange ervaring met trouweloze koningen en vorsten!
8 Maar wat een goed nieuws is dit voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd! Vooral sinds 1919 heeft de op de troon geplaatste Koning Jezus Christus onder zijn volgelingen op aarde geleidelijk een schitterende toestand teweeggebracht. Hij heeft „vorsten” (Hebreeuws: sarim) onder hen geplaatst die werkelijk rechtvaardig en liefdevol toezicht uitoefenen. In tegenstelling tot de onderdrukkende en uit eigenbelang handelende heersers die overal ter wereld zo veelvuldig voorkomen, heeft de Koning in Gods organisatie verantwoordelijke mannen verwekt die niet als hiërarchieke „kerkvorsten” of iets van dien aard worden vereerd. In plaats daarvan zijn zij nederige dienaren, mannen die zich werkelijk bekommeren om het welzijn van alle met schapen te vergelijken personen die Jehovah in één kudde heeft bijeengebracht. Het toezicht dat wordt uitgeoefend door deze mannen, die ook toekomstige „vorsten” van de Nieuwe Ordening zijn, blijkt werkelijk verfrissend te zijn.a
9. Welke verandering heeft er onder Jehovah’s volk plaatsgehad?
9 Wat een verandering heeft dit in de organisatie van Jehovah’s aardse dienstknechten teweeggebracht! Het is precies zoals in Jesaja 32:3 wordt gezegd: „En de ogen der zienden zullen niet dichtgestreken zijn, en zelfs de oren der horenden zullen aandacht schenken.” Wegens hun vurige verlangen Jehovah te eren en te dienen, heeft hij de ogen van hun hart en de oren van hun verstand geopend. Hij heeft hun een opwindend inzicht gegeven in zijn wil voor hen. Loyale Getuigen neigen niet tot democratische houdingen en procedures. Zij zijn zich er terdege van bewust dat zij in een theocratische organisatie dienen, een organisatie waarin men zich ervan vergewist wat de wil van God is en vervolgens overeenkomstig die wil handelt. Naar de Grote Theocraat gaat de eer voor het onthullen van zijn voornemens aan nederige, bereidwillige dienstknechten op aarde.
10. Wat zijn enkele van de schitterende zegeningen waarin Jehovah’s goed onderwezen volk zich verheugt?
10 Tel, als u wilt, de zegeningen eens die Jehovah’s slaven hebben ontvangen. Zij verheugen zich onder andere in nauwkeurige kennis omtrent Jezus Christus’ koninklijke tegenwoordigheid sinds 1914, de duidelijke scheidslijn tussen Gods zichtbare organisatie en die van Satan, de verstrekkende aard van het predikingswerk dat vóór het einde van Satans wereld verricht moet worden, de heiligheid van bloed, en hoe belangrijk het is aan God te geven wat van God is. In de organisatie van Jehovah’s Getuigen is een herstel gekomen van het bestuur zoals dat onder de eerste-eeuwse christenen bestond. De huidige paradijselijke toestand onder de ware aanbidders vormt ook een rijke zegen. Dit alles en vele andere gaven van Jehovah schenken zijn volk niet alleen kracht maar ook vrede, eenheid en tevredenheid, zelfs in deze kritieke tijd in de geschiedenis.
11. Hoe heeft Jehovah zijn aardse vertegenwoordigers streng onderricht of onderwezen, en welke schriftplaatsen tonen aan dat dit noodzakelijk was?
11 Jehovah’s dienstknechten hebben een op de bijbel gericht geweten gekregen, zodat zij zijn vermaningen horen en in zich opnemen en ze in hun dagelijks leven toepassen (Psalm 25:10). Zij zijn gewaarschuwd voor de onreine en smerige praktijken die God haat. De zelfzuchtige, immorele en achterbakse dingen die sommigen van hen in het verleden hebben gedaan, liggen nu achter hen; zij hebben er volledig mee gebroken (1 Petrus 4:3). Dit geldt voor allen die zich in Koninkrijkszegeningen willen blijven verheugen. Allen moeten in mentaal, moreel en fysiek opzicht rein zijn om het voorrecht te kunnen genieten Jehovah de slachtoffers van lof te brengen, ’een offergeschenk in rechtvaardigheid’ (Maleachi 3:3; Jesaja 52:11). Wat een heerlijk gevoel van zekerheid ervaren alle loyale Getuigen als zij met grote aantallen personen omgaan die werkelijk verenigd zijn in de vreugdevolle dienst van de Schepper!
Goddelijk onderricht
12. Hoe is Jesaja 32:4 onder Jehovah’s hedendaagse dienstknechten in vervulling gegaan?
12 Vervolgens wordt in Jesaja 32:4 gezegd: „En zelfs het hart der voorbarigen zal acht geven op kennis, en zelfs de tong der stamelenden zal vaardig zijn in het spreken van duidelijke dingen.” Tijdens de Eerste Wereldoorlog bezat Jehovah’s gezalfde overblijfsel geen juist inzicht, waren zij nog steeds besmet met Babylonische denkbeelden en was de theocratische werkwijze nog niet onder hen ingevoerd. Maar in 1919 bevrijdde God hen uit Babylonische slavernij en begon hij hun meer kennis van zijn waarheden te schenken. Door zulke waarheden hebben zij geleerd redelijk te zijn en niet voorbarig te werk te gaan. Thans spreken zij met geloofszekerheid en stamelen zij niet langer wegens vrees en onzekerheid. En hoe kunnen wij persoonlijk rijpe, moedige predikers van het goede nieuws zijn? Door volledig voordeel te trekken van goddelijk onderricht, dat merendeels wordt gegeven op vergaderingen in de Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen. Er bestaat bijvoorbeeld geen twijfel over dat de theocratische bedieningsschool een van de middelen is waardoor Jehovah zijn dienstknechten heeft gezegend en kracht heeft geschonken om de waarheid vrijmoedig en duidelijk bekend te maken.
13. Voor welke spraak moeten wij op onze hoede zijn?
13 Evenzo heeft goddelijk onderricht Gods dienstknechten geleerd geen beloften te doen die zij niet van plan zijn te houden en niet lasterlijk of kwetsend over iemand te spreken. Gods zegen rust stellig op degenen die acht slaan op de raad die in Prediker 5:2 wordt gegeven: „Haast u niet met betrekking tot uw mond; en wat uw hart betreft, laat het niet haastig zijn om een woord uit te brengen voor het aangezicht van de ware God. Want de ware God is in de hemel, maar gij zijt op de aarde. Daarom dienen uw woorden werkelijk weinige te zijn.” Het is dus erg belangrijk nooit onze stem te verheffen in bittere kritiek op de organisatie van de Heer of de aangestelde vertegenwoordigers ervan. Jehovah is de alwetende Rechter tegenover wie wij rekenschap moeten afleggen van zulk soort en andere nutteloze woorden. — Matthéüs 12:36, 37; Leviticus 19:16; Judas 8.
14. Welke waarschuwing wordt Jehovah’s volk hier gegeven, en hoe wordt dit in Spreuken 29:20 onderstreept?
14 Tot degenen die Jehovah’s onderwijs verachten, behoren ook personen die kritiek hebben op en klagen over Jehovah’s reine organisatie en de regels die ze heeft vastgesteld om de vrede en goede orde te handhaven. Er is slechts een dunne scheidslijn tussen zulke personen en uitgesproken opstandelingen. Korach en zijn aanhangers hebben dat ontdekt toen zij het waagden overhaast afbrekende kritiek te hebben op Gods dienstknecht Mozes — het werd hun totale ondergang (Numeri 16:1-40). In Spreuken 29:20 wordt over ditzelfde onderwerp gezegd: „Hebt gij een man aanschouwd die haastig is met zijn woorden? Er is meer hoop voor een verstandeloze dan voor hem.”
15. Hoe zijn de woorden in Jesaja 32:5, 6 van toepassing op Jehovah’s dienstknechten in deze tijd?
15 Jehovah heeft zijn volk ook gezegend met wijsheid om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Zij zijn op hun hoede voor personen die met vleiende woorden en fraaie redeneringen naar hen toe komen, en die misschien zelfs geschenken bij zich hebben, met de bedoeling het hart van de argelozen te verlokken. (Vergelijk 1 Timótheüs 6:20, 21; Judas 16.) Religieaanhangers zouden kunnen trachten hun goed nieuws te brengen dat verschilt van wat zij reeds van Jezus Christus en zijn apostelen hebben ontvangen. Bovendien komen onverstandige en beginselloze personen niet in aanmerking voor een aanstelling als dienaar in Jehovah’s organisatie. Dit stemt overeen met de woorden: „De onzinnige zal niet langer edelmoedig worden genoemd; en wat de beginselloze man betreft, van hem zal niet worden gezegd dat hij edel is; want de onzinnige zal van zijn kant louter onzinnigheid spreken, en zijn hart zelf zal werken aan wat schadelijk is, om te werken aan afval en tegen Jehovah te spreken wat eigenzinnig [„krankzinnig”, Delitzsch] is, om de ziel van de hongerige ledig te doen gaan, en hij doet zelfs de dorstige zonder drinken gaan.” — Jesaja 32:5, 6.
16. (a) Wat zijn enkele van de ideeën die afvalligen hebben gepropageerd? (b) Wat wordt in dit verband in Jesaja 32:7 gezegd?
16 Is het niet zo dat degenen die onze gelederen in de loop der jaren hebben verlaten omdat zij „niet van ons slag” waren, en die anderen ertoe trachten te brengen dezelfde levensgevaarlijke handelwijze te volgen, zich hebben afgesneden van de bron van gedegen geestelijk voedsel en verkwikkend geestelijk water? (1 Johannes 2:19) En deze onzinnigen zijn allerminst edelmoedig en vrijgevig tegenover mensen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid; integendeel, zij zien niet in hoe dringend noodzakelijk het is dat er in onze tijd op georganiseerde wijze wordt gepredikt. Zij menen dat ieder de vrijheid vergund moet worden zich te richten naar wat hij op eigen houtje in de bijbel leest en de persoonlijke interpretatie die hij daaraan geeft, in plaats van deel uit te gaan maken van een verenigde groep mensen die worden opgeleid om naar de verheven beginselen en vermaningen van Gods Woord te leven en te handelen (Psalm 133:1-3; 1 Korinthiërs 1:10). Zij willen anderen door misleiding doen geloven dat Jehovah zondaars tot in het oneindige zal blijven vergeven zolang zij maar berouw voorwenden. Wat in dit verband in Jesaja 32:7 over afvalligen in het Israël uit de oudheid wordt gezegd, is belangwekkend: „Wat de beginselloze man betreft, zijn werktuigen [middelen om zijn doel te bereiken] zijn slecht; hijzelf heeft raad gegeven met betrekking tot losbandige gedragingen, om de ellendigen met leugenwoorden in het ongeluk te storten, zelfs wanneer een arme spreekt wat recht is.”
17. (a) Wie heeft Jezus als zijn volgelingen uitgekozen? (b) Welke vragen rijzen er over hun toekomstige activiteiten onder de verslechterende toestanden in deze goddeloze wereld?
17 Van Jezus’ ware volgelingen, die door hem zijn uitgekozen omdat zij zich bewust zijn van hun geestelijke nood, kan beslist gezegd worden dat zij ’spreken wat recht is’. Maar de onzinnige tegenstanders hebben geen belangstelling voor het werkelijke welzijn van degenen die de waarheid zoeken. Zij zijn eropuit volgelingen achter zich aan te trekken, ongeacht het gevaar waarin zij zichzelf en anderen brengen. Zal Jehovah echter toestaan dat rechtgeaarde personen door valse redeneringen worden verstrikt? Heeft hij voorzieningen getroffen om zijn dienstknechten en hun wereldomvattende predikingsdienst te zegenen?
[Voetnoten]
Wat zou u antwoorden?
□ Hoe schenkt Jehovah zijn getuigen in deze tijd kracht?
□ Hoe zijn de woorden in Jesaja 32:1, 2 van toepassing op de situatie onder Jehovah’s Getuigen?
□ Wat zijn enkele van de zegeningen waarin Gods goed onderwezen volk zich verheugt?
□ Hoe is Jesaja 32:5, 6 in deze tijd van toepassing?
[Illustratie op blz. 17]
Weigert u te luisteren naar bittere kritiek op Jehovah’s organisatie? U dient te weigeren