De levenden die nooit zullen sterven
1, 2. Waar gaat het verlangen van miljoenen mensen die de Soevereine Heer Jehovah God liefhebben, niet naar uit met betrekking tot de plaats waar men zich in eeuwig leven kan verheugen, en welk woorden van Jezus Christus over een leven dat niet door de dood wordt beëindigd, houden zij in gedachte?
ER LEVEN thans miljarden mensen op aarde. Miljoenen van hen verkrijgen nu kennis over de schitterende gelegenheid om op aarde te blijven leven zonder ooit te hoeven sterven. Velen van hen kennen misschien oude religieuze liederen in de trant van: „Slechts zij die God oprecht beminnen gaan bij de dood de hemel binnen.” Er leven thans echter miljoenen mensen op aarde die een oprechte liefde koesteren voor de Soevereine Heer Jehovah God, maar die helemaal niet het verlangen hebben naar de hemel te gaan. Zij koesteren de door God geschonken hoop dat het Paradijs op deze aarde hersteld zal worden en uiteindelijk de hele aarde zal omvatten. Daar willen zij altijd leven, in menselijke volmaaktheid onder een rechtvaardige hemelse regering (Luk. 23:43). Zij hebben de opmerkelijke woorden van Jezus Christus in gedachten die hij tot Martha sprak toen hij op het punt stond haar broer Lazarus uit de doden op te wekken. Deze woorden zijn zo belangrijk dat iedereen die thans op aarde leeft, ze ernstig zou moeten beschouwen. Hij zei:
2 „En een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven.” — Joh. 11:26.
3. Welke toespraak over ononderbroken menselijk leven werd op 24 februari 1918 gehouden, en als gevolg van welke verdere gebeurtenissen gedurende dat jaar kon die toespraak niet langer gehouden worden?
3 Mannen en vrouwen in deze twintigste eeuw werden op zondag 24 februari 1918 in Los Angeles (Californië, VS) op deze opmerkelijke hoop attent gemaakt. De toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society hield toen voor de eerste maal de openbare lezing getiteld „De wereld is geëindigd . . . miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”.a In diezelfde tijd bereikte de Eerste Wereldoorlog, waarin ook de Verenigde Staten van Amerika waren meegesleept, zijn hoogtepunt. Er kwam een eind aan de veldtocht waarin die uiterst belangrijke bijbelse toespraak werd uitgesproken, vooral toen de president van het Wachttorengenootschap en zeven metgezellen van hem die op het hoofdbureau in Brooklyn (New York) werkzaam waren, kort daarna, op 8 mei 1918, werden gearresteerd. Voordien, op 12 februari 1918, had de regering van Canada het laatste gebonden boek van het Genootschap, getiteld The Finished Mystery, alsook de door het Genootschap uitgegeven gratis traktaten getiteld Bible Students Monthly, tot verboden lectuur verklaard. Op 14 maart volgde de regering van de Verenigde Staten dit voorbeeld en verbood ze The Finished Mystery en een verwante uitgave van de Bible Students Monthly, welke publikaties door de president van het Genootschap uitdrukkelijk waren aanbevolen. Vervolgens werden de president van het Genootschap, de secretaris-penningmeester ervan, de twee medeauteurs van The Finished Mystery, drie andere leden van de staf van het hoofdbureau te Brooklyn en de Italiaanse vertaler van het Genootschap op 21 juni, na wekenlange rechtszittingen, door het federale hof van de Verenigde Staten tot lange gevangenisstraffen in de federale strafgevangenis te Atlanta (Georgia, VS) veroordeeld. Op 4 juli 1918, toen de Eerste Wereldoorlog nog steeds woedde, werden alle acht personen van Brooklyn, New York, naar de federale strafgevangenis in Atlanta (Georgia, VS) overgebracht.
4. Hoe geraakten de leden van het overblijfsel van Jehovah’s volk op aarde geestelijk gesproken in een toestand waarin zij als dode personen waren, en wat gebeurde er met hun hemelse hoop?
4 Vóór de volgende winter voelde het Genootschap zich genoodzaakt Brooklyn, New York, te verlaten en weer terug te gaan naar Pittsburgh (Pennsylvania, VS), zoals in de Verhuismededeling in de uitgave van 1 oktober 1918 van de Watch Tower, blz. 290, werd aangekondigd. Over de gehele aarde werden jonge leden van de gemeenten van de Internationale Bijbelonderzoekers in militaire kampen of zelfs gevangenissen opgesloten. Geestelijk gesproken geraakten de leden van Jehovah’s opgedragen, gedoopte volk in een toestand waarin zij als het ware dood waren, vooral wat de moedige prediking van het Evangelie, of goede nieuws, betrof. Zij hadden het gevoel alsof het einde van hun aardse loopbaan was aangebroken en hun hemelse verheerlijking elk moment verwezenlijkt kon worden. Maar dit was niet het geval, want in de maand november werd door de natiën die aan de wereldoorlog hadden deelgenomen, de wapenstilstand ondertekend en begon een periode van vrede, en ziedaar! op de door oorlog geteisterde aarde leefde nog steeds een overblijfsel van Jehovah’s aanbidders.
5. Met wier geestelijke toestand gedurende een lange ballingschap was hun geestelijke inactiviteit te vergelijken, maar wat had Gods Woord betreffende hen voorzegd?
5 Wat nu? Welnu, in Jehovah’s profetische Woord was voorzegd dat zijn ogenschijnlijk dode getuigen hersteld zouden worden tot hernieuwde, levendige activiteit in zijn koninklijke dienst op aarde. Gedurende het eerste wereldconflict waren zij in een zelfde geestelijke toestand geraakt als de Israëlieten nadat hun nationale hoofdstad, Jeruzalem, in 607 v.G.T. door de militaire strijdkrachten van Babylon was verwoest en zij naar het verre Babylon waren gedeporteerd om daar zeventig jaar lang geestelijk inactief te blijven.
6. Hoe werd de profeet Ezechiël gebruikt om een profetisch beeld te verschaffen van de herleving van de joodse natie en van haar herstel tot de ware aanbidding in haar vaderland?
6 Jehovah’s profeet Ezechiël, zelf een banneling in Babylon, verwees naar die toestand waarin het Israël uit de oudheid gedurende de jaren 607-537 v.G.T. verkeerde. In een van zijn visioenen zag hij een valleivlakte vol dorre beenderen. Er werd hem meegedeeld dat deze ongeorganiseerd door elkaar liggende beenderen een afbeelding vormden van het gehele huis Israël in ballingschap. Toen Ezechiël in gehoorzaamheid aan Gods bevel met betrekking tot die verspreid liggende beenderen profeteerde, vormden ze zich weer tot skeletten die met vlees bekleed werden. Ten slotte kwam er adem in hen en gingen die lichamen op hun voeten staan (Ezech. hfdst. 37). In de typologische vervulling van deze profetie beeldde dit af hoe de Israëlieten uit Babylon zouden worden bevrijd nadat dit rijk was gevallen en hoe zij als natie tot leven zouden komen en hun barmhartige God weer in een herbouwde tempel in hun herstelde nationale hoofdstad, Jeruzalem, zouden aanbidden.
7. Wat werd in Openbaring 11:3-13 voorzegd als iets wat op die nationale herleving geleek?
7 Eeuwen na die nationale opstanding werd in Openbaring 11:3-13 in symbolische taal iets overeenkomstigs voorzegd:
„’En ik zal mijn twee getuigen in zakken gehuld doen profeteren gedurende duizend tweehonderd zestig dagen.’ . . . En wanneer zij hun getuigenisgeven hebben geëindigd, zal het wilde beest dat uit de afgrond opstijgt, oorlog tegen hen voeren en hen overwinnen en hen doden. En hun lijken zullen liggen op de brede straat van de grote stad . . . En na de drie en een halve dag voer levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees overviel degenen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: ’Stijgt hierheen op.’ En in de wolk stegen zij tot in de hemel op, en hun vijanden aanschouwden hen. En in dat uur geschiedde er een grote aardbeving.”
8, 9. (a) Wanneer in de hedendaagse tijd werd er een overeenkomstige oproep tot actie tot Gods geestelijk dode volk gericht? (b) In welke symbolische taal werd deze profetische oproep in Jesaja 26:19 tot hen gericht?
8 In overeenstemming hiermee zou er tot het geestelijk dode overblijfsel van Jehovah’s opgedragen volk een naoorlogse oproep tot actie uitgaan om dienst te verrichten als zijn getuigen die door de bewoners van de gehele aarde gadegeslagen konden worden. In het eerste naoorlogse jaar 1919 werd zo’n oproep tot hen gericht, nadat zij waren gaan beseffen dat Jehovah God hen met een uiterst belangrijk doel levend in het vlees op aarde had laten bestaan. Zij waren zich er volledig van bewust dat zij gedurende hun verdere tijdelijke verblijf te midden van een vijandige wereld zonder zijn hulp niets tot stand konden brengen (Jes. 26:18). Te bestemder tijd ontvingen zij de geruststellende verzekering en het gebod van de Almachtige God die in de profetische en tot nut van hen bewaard gebleven woorden van Jesaja 26:19 waren voorzegd:
9 „Uw doden zullen leven. Een lijk van mij — zij zullen opstaan. Wordt wakker en heft een vreugdegeroep aan, gij die in het stof verblijft! Want uw dauw is als de dauw van maluwen, en de aarde zelf zal zelfs degenen die machteloos zijn in de dood, als bij een geboorte geworpen doen worden.”
10. Voor welke gelegenheid is de taal waarvan Jehovah zich aldus bedient, geschikt, maar waarom was de taal passend?
10 Met die woorden bedient Jehovah zich van taal die geschikt is voor de tijd van de letterlijke opstanding van de losgekochte doden van de mensheid onder het hemelse koninkrijk in handen van zijn op de troon geplaatste Koning, Jezus Christus, de Loskoper. Evenals de Israëlieten uit de oudheid, die uit het land van hun bestaan als natie waren gedeporteerd en geestelijk gesproken zeventig jaar in Babylon begraven lagen, werd het overblijfsel van de hedendaagse geestelijke Israëlieten gedurende de jaren 1914-1918 met uitroeiing bedreigd. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 waren zij geestelijk gesproken voor Jehovah als een ’lijk’ waarop hij het eigendomsrecht had.
11. (a) Wie alleen kon een geestelijke herleving veroorzaken, en tot een frisheid als die van welke plant? (b) Voor welke oproep die tot Gods volk werd gericht, was de tijd aangebroken?
11 Als de Grote Levengever zou Jehovah erop toezien dat die „doden” weer als zijn gezalfde getuigen zouden leven. Hij kon hen opwekken. Nu de gelegenheden van het naoorlogse tijdperk waren aangebroken, was het voor hen niet langer de tijd om te treuren en als dode mensen te zijn, als ’degenen die in het stof verblijven’. Jehovah’s tijd, die niet langer uitgesteld kon worden, was aangebroken om hen tot geestelijk leven op te wekken opdat zij vreugdevol zouden jubelen omdat zij weer levend waren en in zijn actieve dienst waren hersteld (Ps. 126). In plaats dat zij als dode lichamen — als degenen die in het droge stof verblijven — dor waren, zou er weer levenssap in hen zijn, alsof zij bevochtigd werden door de overvloedige dauw waarmee de nederige maluwen (een kruipende plantesoort) waren bedekt. De Grotere Cyrus, Jezus Christus, regeerde nu in de hemelen, en voor Jehovah was de bestemde tijd aangebroken dat zij bevrijd zouden worden uit een ballingschap die net zo doodaanbrengend was als die in het land Babylonië. Hun toestand van ballingschap, overeenkomend met het land Babylonië waarin de Israëlieten uit de oudheid in ballingschap werden gehouden, zou hen niet langer in een met de dood te vergelijken machteloosheid vasthouden; de tijd was aangebroken om hen vrij te laten voor een geestelijke herleving, die hun de moed en het vermogen zou schenken om Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, te verlaten. De oproep die God precies op zijn vastgestelde tijd liet weerklinken, luidde: „Gaat uit van haar, mijn volk” (Openb. 18:4). Door prompt te gehoorzamen, vermeden zij het door Jehovah openlijk veroordeeld te worden omdat zij zich nog langer aan Babylon de Grote en haar wereldse bondgenoten onderwierpen.
12. (a) Hoe zou Jehovah’s volk zich verbergen voor de van God afkomstige openlijke veroordeling, en voor hoe lang? (b) Wat zal dan betreffende Babylon de Grote aan de kaak worden gesteld, en hoe zal de rekening worden vereffend?
12 Jesaja 26:20, 21 vervolgt met de woorden: „Ga, mijn volk, begeef u in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u. Verberg u voor slechts een ogenblik, totdat de openlijke veroordeling voorbijgaat. Want zie! Jehovah komt uit zijn plaats te voorschijn om de bewoner van het land rekenschap te vragen van diens dwaling, en het land zal stellig zijn bloedvergieten aan het licht brengen en zal zijn gedoden niet langer bedekken.” Het zou nu niet lang meer duren, als was het „slechts een ogenblik”, voordat Jehovah zijn openlijke veroordeling ten aanzien van Babylon de Grote volledig zou volvoeren door ervoor te zorgen dat haar wereldse bondgenoten haar vernietigen voordat zij zelf in „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op het slagveld van Har–mágedon worden vernietigd (Openb. 16:14, 16). Dan zal het bloedvergieten waaraan Babylon de Grote zich schuldig heeft gemaakt, aan de kaak worden gesteld en aan haar worden vergolden. De menselijke schepselen voor wier dood zij direct of indirect verantwoordelijk is, zullen niet langer bedekt blijven liggen en worden genegeerd. De rekening met betrekking tot hen zal worden vereffend doordat degene die bloed heeft vergoten, wordt terechtgesteld. Babylon de Grote heeft de dood van veel getuigen van Jehovah op haar geweten!
Levende metgezellen van degenen die voor goddelijke veroordeling verborgen zijn
13. (a) Door welke herstellingszegeningen werd het naoorlogse jaar 1919 gekroond? (b) Via welke route keerden zij, volgens Jesaja hoofdstuk 35, naar een toestand van eindeloze blijdschap terug?
13 Het jaar 1919 werd met goddelijke goedheid gekroond. Op 21 maart, voordat de Internationale Bijbelonderzoekers hadden kunnen gereedkomen met het werk dat betrokken was bij een nationale petitie, werd beschikt dat de acht vertegenwoordigers van het Genootschap tegen borgtocht vrijgelaten mochten worden en op 25 maart verlieten zij de strafgevangenis in Atlanta om er nooit meer terug te keren. Waarom was dit het geval? Omdat zij later van blaam werden gezuiverd en onschuldig werden bevonden aan enige misdaad tegen de Verenigde Staten. Later in dat jaar werd het hoofdbureau van het Genootschap weer naar het oorspronkelijke adres in Brooklyn, New York, overgebracht. Aldus rukten de leden van het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten zich los uit hun gevangenschap aan Babylon de Grote en keerden zij terug naar hun juiste geestelijke staat in de ogen van de God die zij aanbaden. Zoals in Jesaja 35:8-10 was voorzegd, wandelden zij bij hun terugkeer naar geestelijk leven en naar activiteit in Jehovah’s dienst op een symbolische hoofdweg: „De Weg der Heiligheid zal die worden genoemd.” Er wordt verder in de profetie gezegd: „En het zijn de door Jehovah losgekochten die zullen terugkeren en stellig naar Sion zullen komen met vreugdegeroep, en verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Tot uitbundige vreugde en verheuging zullen zij geraken, en droefheid en zuchten moeten wegvlieden.”
14. (a) Welk congres werd in september 1919 gehouden, en welke voorgenomen publikatie werd aangekondigd? (b) Naar welk oorspronkelijke adres verhuisden de uitgevers, en welke ontwikkelingen op het gebied van het drukken van lectuur namen toen een aanvang?
14 Van 1-8 september van datzelfde naoorlogse jaar 1919 werd er in Cedar Point (Ohio, VS) een algemeen congres gehouden, en tijdens dat congres werd aan de aanwezigen een nieuw kenmerk van hun naoorlogse werk aangekondigd, namelijk een werk dat verband hield met de publikatie van het 32 bladzijden tellende halfmaandelijkse tijdschrift The Golden Age (Het gouden tijdperk), dat het tijdschrift De Wachttoren zou aanvullen. Op 1 oktober 1919 verscheen de eerste uitgave van dat nieuwe tijdschrift (nu Ontwaakt! genoemd) en maakte het er een begin mee het actuele doel te dienen om niet alleen gunstig gezinde personen kennis te verschaffen over de God van het naderbijkomende schitterende Millennium maar ook Babylon de Grote aan de kaak te stellen als een organisatie die elk moment vernietigd kon worden. Later, in de uitgave van 15 december 1919 van de Watch Tower, werd bekendgemaakt dat het adres van de uitgevers weer Columbia Heights 124, Brooklyn, New York, was. Wat The Golden Age betreft, in de vijftiende uitgave, gedateerd 14 april 1920, werd bekendgemaakt dat dit tijdschrift nu in Myrtle Avenue 35, in de stadswijk Brooklyn, New York, waar zich de eerste drukkerij van het Wachttorengenootschap bevond, werd uitgegeven. Op het ogenblik bezitten het Genootschap en zijn bijkantoren over de gehele aardbol drukkerijen.
15. Welke voorzegging door Gods profeten ging door al dat herstellingswerk in vervulling, en van welk door Jezus voorzegde teken maakt het deel uit?
15 Al dat herstellingswerk, aanvankelijk op kleine schaal, vormde het naoorlogse begin van „de tijden van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken” en die erop duidden dat de tijd voor de onzichtbare wederkomst en tegenwoordigheid van de verheerlijkte Jezus Christus was aangebroken (Hand. 3:21). De hiermee gepaard gaande bevrijding en hernieuwde bijeenvergadering van Jehovah’s opgedragen volk uit het tegenbeeldige Babylon maakte deel uit van „het teken . . . van het besluit van het samenstel van dingen”, dat was voorzegd in Jezus’ profetie die staat opgetekend in Matthéüs hoofdstuk 24 en 25, Markus hoofdstuk 13 en Lukas hoofdstuk 21.
16. Wie vergezelden de Israëlieten, die in 537 v.G.T. naar het land Juda terugkeerden, hetgeen verband houdt met de hedendaagse situatie?
16 Dit alles verschafte de entourage voor een ander, uiterst belangrijk feit dat zich zou voordoen. Wat dan wel? Welnu, wij moeten in gedachte houden dat toen de Israëlieten krachtens het decreet van Babylons veroveraar Cyrus de Grote in 537 v.G.T. Babylon verlieten, een groot aantal niet-Israëlieten met hen meeging naar het land Juda. Hiertoe behoorden de Nethinim, de mannelijke en vrouwelijke slaven en de buitenlandse zangers. — Ezra 2:43, 58, 64, 65, 70; 3:1; 6:21, 22; 1 Kron. 9:1, 2.
17. Wie beelden de niet-Israëlitische metgezellen in deze tijd af, en met wie vertonen zij ook overeenkomst?
17 Zulke niet-Israëlitische metgezellen beelden in deze tijd degenen af die de boodschap van Gods koninkrijk in handen van zijn Grotere Cyrus, Jezus Christus, horen en die zich sinds het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten in het naoorlogse jaar 1919 uit de macht van het hedendaagse Babylon de Grote en haar wereldse bondgenoten waren bevrijd, bij deze dienstknechten van God hebben aangesloten. Zij vertonen ook overeenkomst met de niet-Israëlieten — „een groot gemengd gezelschap” — die de Israëlieten vergezelden toen zij in 1513 v.G.T. onder leiding van Mozes, Egypte verlieten. — Ex. 12:37, 38; vergelijk Openbaring 7:9-17.
18. Wanneer werden deze met schapen te vergelijken personen erover ingelicht dat zij het voorrecht hadden zich te „wijden”, en na welke verdere identificatie van deze klasse hebben honderden van hen hun „wijding” gesymboliseerd?
18 Zij komen ook overeen met de „andere schapen” over wie de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, zei dat hij hen nog moest brengen ten einde hen uiteindelijk in „één kudde” te verenigen met de geestelijke schapen die zich in „deze kooi” bevinden, de „kooi” waarin de erfgenamen van Gods hemelse koninkrijk zijn (Joh. 10:16).b In de Engelse uitgave van 6 juni 1934 van Het gouden tijdperk, bladzijde 574, onder het onderkopje „De Jonadabklasse”, werden die symbolische „andere schapen” erover ingelicht dat zij het voorrecht hadden zich door bemiddeling van Christus aan Jehovah God te „wijden” en dit door middel van de waterdoop openlijk kenbaar te maken. Op 31 mei 1935 hield de president van het Genootschap een lezing op het congres in Washington en vereenzelvigde hij de „andere schapen” met de „grote schare” die in Openbaring 7:9-17 werd voorzien. Op de volgende dag van dat congres werden 840 personen in water gedoopt, van wie de meerderheid de hoop koesterde onder Gods koninkrijk op aarde te leven.
19. (a) Wat zei Jezus in Johannes 11:26 over de mogelijkheid nooit meer te sterven? (b) Door welke handelwijze die de natiën ten slotte tot confrontatie in Har–mágedon leidt, worden ze verenigd?
19 Dit is het juiste moment om de woorden van Jezus Christus in Johannes 11:25, 26 te beschouwen: „Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven.” Volgens alle bewijzen sinds dat door oorlog geteisterde jaar 1914 leven wij in „de tijd van het einde”, ja, in „het besluit van het samenstel van dingen” (Dan. 12:1-4; Matth. 24:1-3). Hoewel Jehovah’s Getuigen „dit goede nieuws van het koninkrijk” sinds 1919 over de gehele wereld hebben gepredikt, hebben de natiën, zelfs die van de christenheid, geweigerd zich aan het Messiaanse koninkrijk, dat sinds 1914 in de hemelen is opgericht, te onderwerpen. De natiën worden door tegenstand tegen Gods rechtmatige koninkrijk en de predikers ervan verenigd, en aldus worden ze bijeenvergaderd tot „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. Die wereldomvattende „oorlog” zal voor die ongelovige natiën op algehele vernietiging uitlopen. Dit zal het einde van dit samenstel van dingen betekenen. — Openb. 16:14-16; Matth. 24:14.
20. (a) Welke opwindende ervaring zal de met schapen te vergelijken personen dan op aarde ten deel vallen? (b) In welk boek willen wij graag dat hun naam wordt opgetekend, en wat zal dit voor hen waarborgen?
20 Dan zullen alleen de met schapen te vergelijken mensen met geloof, degenen die tot de ’ene kudde’ van de Voortreffelijke Herder behoren, aan de dood ontkomen. Hiertoe behoort ook de „grote schare” „andere schapen”. Het profetische visioen van Openbaring 7:9-17 laat hen zien als personen die levend „uit de grote verdrukking” komen en het duizendjarige samenstel van dingen op aarde binnengaan (Matth. 24:21, 22). Waarom zouden zij ooit door de dood van het aardse toneel weggenomen moeten worden? Onder de heerschappij van Christus zal hun de gelegenheid worden geschonken eindeloos leven te ontvangen in het Paradijs dat op aarde zal worden hersteld (Openb. 20:1-6). Hoevelen van de ruim twee miljoen nu levende opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah levend door de thans zo nabije, wereldomvattende „grote verdrukking” heen bewaard zullen worden, zal nog moeten blijken. Maar het zal een ongetelde „grote schare” uit de vele natiën en talen der aarde zijn. Voor deze gelovige mensen zal het opwindender zijn om het samenstel van dingen na Har–mágedon te betreden dan het voor Noach en zijn gezin was om na de wereldomvattende Vloed de ark te verlaten en de gereinigde aarde te betreden. In het geval van die hedendaagse gelovigen zullen Jezus’ woorden in een zeer letterlijke betekenis waar blijken te zijn: „En een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven” (Joh. 11:26). Die overlevenden van Har–mágedon zullen graag willen dat hun naam wordt opgetekend „in het boek des levens” dat wordt bijgehouden door de God die leven geeft (Openb. 20:7-15). Deze inschrijving van hun naam zal waarborgen dat zij eeuwig op de paradijsaarde mogen leven.
21. Wat zullen deze overlevenden van Har–mágedon gedurende het Millennium niet behoeven te ervaren, en tegenover wie zullen zij dan getuigenis afleggen van het feit dat zij in deze tijd getuigen van Jehovah zijn geweest die hun rechtschapenheid hebben bewaard?
21 Er bestaat geen twijfel over dat er thans, zo laat in deze „tijd van het einde” sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914, veel gelovige en rechtschapen mannen en vrouwen leven die nooit als gevolg van de dood van het oppervlak van de aarde, Gods voetbank, zullen verdwijnen. Wat een zeldzame gelegenheid ligt er voor hen in het verschiet! Omdat zij nooit sterven en niet begraven behoeven te worden, zullen zij gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus geen opstanding uit de doden behoeven te ontvangen. In werkelijkheid is het zo dat zij zullen blijven leven om degenen die in het stof der aarde slapen en voor wie de Koning Jezus Christus zijn volmaakte menselijke leven als een loskoopoffer heeft afgelegd, uit de doden te verwelkomen. De overlevenden van Har–mágedon zullen het voorrecht ontvangen om tegenover die miljarden uit de doden opgewekte personen getuigenis af te leggen van alles wat Jehovah God gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” door bemiddeling van Jezus Christus heeft gedaan. Laten deze bijzonder begunstigde personen gedurende deze gehele ongeëvenaard kritieke tijd er derhalve blijk van geven rechtschapen getuigen van Jehovah God te zijn, tot rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit.
[Voetnoten]
a Zie The Watch Tower van 1 maart 1918, onderaan blz. 80, onder „Congressen die door broeder J. F. Rutherford toegesproken zullen worden”; ook Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose (Jehovah’s Getuigen in het goddelijke voornemen), blz. 76, laatste paragraaf; ook de uitgave van 15 september 1924 van The Watch Tower, blz. 280, onder het onderkopje „Waarom miljoenen mensen nooit zullen sterven”.
b Zie blz. 343, 344, par. 577, 578 van het boek De harp Gods, in het Engels uitgegeven in 1921 (Nederlandse uitgave: 1932); ook de Watch Tower van 15 oktober 1923, blz. 310, par. 33, van het artikel „De gelijkenis van de schapen en de bokken”.
Kunt u zich dit herinneren?
□ Hoe was het gezalfde overblijfsel als dood geworden?
□ Tot welke naoorlogse gelegenheden wekte Jehovah zijn gezalfde getuigen op?
□ Welke profetieën gingen door dit herstel in vervulling?
□ Wat zullen de aardse overlevenden van Har–mágedon gedurende het Millennium niet behoeven te ervaren?
[Illustratie op blz. 21]
De gezalfde getuigen van Jehovah en hun met schapen te vergelijken metgezellen werken van ganser harte samen ter verbreiding van de Koninkrijksboodschap