„Wordt met God verzoend”
„Maar alle dingen zijn uit God, die ons door bemiddeling van Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening der verzoening heeft gegeven.” — 2 Kor. 5:18, NW.
1. Waarom hebben mensen des geloofs, ondanks de toestanden in deze tijd, vertrouwen in Jehovah?
JEHOVAH God verklaart: „Ik [Jehovah] verander niet.” In deze tijd schenkt de kennis omtrent dit feit mensen van goede wil over de gehele wereld grote vertroosting wanneer zij de wonderbaarlijke voornemens van God onderzoeken, die zo ver terug in de menselijke geschiedenis werden voorschaduwd als de hof van Eden. Aldaar bevond Adam zich in een begunstigde positie voor het aangezicht van zijn Schepper, terwijl hij het vooruitzicht had op een gelukkig leven op aarde. De wereld der mensheid in deze tijd bevindt zich stellig ver van die oorspronkelijke positie binnen Gods gunst, en de meeste personen denken dat het slechts een ijdele droom is dat de mensheid ooit wederom vredig en vreugdevol leven in het vooruitzicht zal hebben, zoals het geval was met Adem. Evenmin is met het verstrijken der eeuwen de meerderheid van de menselijke familie wederom dicht tot God gekomen. De toestanden in de wereld tonen aan dat de natiën hem slechts met hun lippen aanbidden en niet met hun hart. De volken in het algemeen weerkaatsen geen liefde voor God noch voor hun naaste; in plaats daarvan nemen misdadigheid en vergrijpen voortdurend toe en de dreiging van oorlog neemt nimmer af.
2. Welke grote noodzaak bestaat er tegenwoordig, en welke houding is noodzakelijk?
2 Daarom klinken de woorden die Paulus aan de Korinthiërs schreef, thans nog duidelijker en ze zijn dringender dan in de tijd toen ze werden geschreven: „Wordt met God verzoend.” Toch is het een verbazingwekkend feit dat vele personen de noodzakelijkheid er niet van inzien om met God verzoend te worden. Zij denken dat zij reeds zijn gered en geen kwaad in zijn ogen kunnen doen. Maar zij zien de waarschuwing over het hoofd welke Jezus gaf aan hen die op vrome wijze deze houding aannamen, terwijl zij terzelfder tijd de wereld lieten weten hoe „goed” zij waren. Hij sprak over de Farizeeër die de tempel binnenging om te bidden, zeggende: „O God, ik dank u dat ik niet ben zoals de overigen der mensen, afpersers, onrechtvaardig, overspelers, of zelfs zoals deze belastinggaarder.” Jezus’ woorden van gunst waren niet met deze Farizeeër maar met de nederige belastinggaarder. Hij wilde zelfs zijn ogen niet naar de hemel opslaan, maar smeekte God vurig, zeggende: „O God, wees mij een zondaar genadig.” De belastinggaarder gaf er door zijn nederige houding ten aanzien van God blijk van dat hij zich bewust was van zijn geestelijke nooddruft en hij bad dat hij met God verzoend mocht worden. Hij eiste niet iets van God maar vroeg om barmhartigheid en hulp. Evenmin ging hij de tempel binnen met de zelfvoldane, zelfgenoegzame houding van de Farizeeër, welke houding door vele mensen in deze tijd wordt weerkaatst. Zij zeggen: „Ik heb mijn kerk en leid een goed leven.” Zij zijn er zeker van dat God voor hen zal zorgen en de weg voor hun redding zal banen — precies de zienswijze van de Farizeeër. Hij gaf te kennen dat hij niet gelijk de meeste mensen was: hij leidde een goed leven en betaalde geregeld zijn tienden aan de kerk. Toch was hij niet zachtmoedig en nederig, en dit zijn noodzakelijke hoedanigheden voor al degenen der mensheid die de Schriftuurlijke beloften als iets kostbaars achten opdat zij te eniger tijd met God verzoend en door hem gezegend mogen worden. — Luk. 18:9-14, NW.
3. Welke verkeerde zienswijze hebben sommigen met betrekking tot God? Wat missen zij?
3 Sommigen die niet beseffen dat het noodzakelijk is dat zij met God verzoend worden, nemen de aanmatigende houding aan van: „Indien er een God is, dient hij iets te doen om de toestanden in de wereld te verbeteren.” Indien zij geen tentoonspreiding van Gods macht zien welke betere toestanden voor hen zelf en hun gezin tot gevolg heeft, willen zij niets ten behoeve van God doen. Zij missen geloof en stellen geen krachtsinspanningen in het werk om het pad te vinden dat tot leven leidt. Alhoewel zij wellicht jaren besteden om te leren hoe zij een bestaan kunnen vinden, achten zij het van geen belang het richtsnoer te bestuderen dat God ons voor het leven heeft gegeven. Daarom zeggen zij in hun onverschilligheid: „Laten wij eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen kunnen wij sterven.” Zij zijn van mening dat God hun dient te bewijzen dat hij iets voor hen gaat doen, en tot die tijd kunnen zij hem niet gebruiken.
4. Wat waren de gevolgen van Adams ongehoorzaamheid?
4 Met het oog op zulk een algemeen verbreid ongeloof en zelfs onverschilligheid jegens God, moogt gij terecht vragen: Zal de mensheid ooit met God worden verzoend? Zal de zegen van eenheid tussen de Schepper en het geschapene ooit een werkelijkheid worden? Door welke middelen? Zullen alle mensen met God worden verzoend? De Schrift bevestigt definitief dat Jehovah God in een weg heeft voorzien waardoor de mensheid tot goddelijke gunst hersteld zal worden. Het is waar dat de mensen sedert de tijd van Adams ongehoorzaamheid en opstand in Eden, onder de veroordeling van God en zijn doodsoordeel hebben gestaan. Paulus verklaarde dit aan de Romeinen door te zeggen: ’Door één man is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood heeft zich aldus tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd’ (Rom. 5:12, NW). De ongehoorzaamheid van Adam bracht een breuk in de harmonieuze verhouding tussen de mensen en God. Adam werd niet langer toegestaan in zijn prachtige tehuis in het paradijs te blijven. Hij had niet meer het vooruitzicht op eeuwig leven, en evenmin kon hij het op zijn kinderen overdragen. In plaats daarvan werd hij nu veroordeeld om week in week uit te zwoegen in moeizame arbeid ten einde in de noodzakelijke levensbehoeften voor zichzelf en zijn groeiende gezin te voorzien.
5. Beschrijf de loopbaan die de mensen door de eeuwen heen hebben gevolgd.
5 Aangezien onvolmaaktheid en de veroordeling tot de dood door Adam op al zijn zonen werd overgedragen, scheen het vooruitzicht dat de mensen ooit tot Gods gunst hersteld konden worden, somber. Eeuwen na de opstand schreef de psalmist David: „Er is niemand, die goed doet, ook niet een” (Ps. 14:3). De mens was stellig niet in de positie om zichzelf tot gunst en leven te herstellen; wat er op zou neerkomen dat hij zich aan zijn eigen schoenveters zou omhoogtrekken. Gedurende de eeuwen der geschiedenis, terwijl de mens datgene heeft gedaan wat goed was in zijn eigen ogen, is de loopbaan die de mens heeft gekozen veeleer een loopbaan van ellende en dood geweest gepaard gaande met het plunderen en vernielen van de aarde. In plaats dat de mensen onder Gods zegen hebben geleefd en zich hebben verheugd in de dienst bestaande in het uitbreiden van de grenzen van het oorspronkelijke tehuis in het paradijs, hebben zij de weg van ongeluk en ellende gevolgd. Daarom vragen wij: Hoe zouden de zegeningen van leven gepaard gaande met Gods gunst en een paradijsachtige toestand op de aarde kunnen worden hersteld? Hoe zou zulk een verzoening met God tot stand kunnen komen?
VOORZIENING VOOR VERZOENING VAN TEVOREN BEKEND
6. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Jehovah zijn dienstknechten alsnog zal zegenen?
6 De regeling voor verzoening is God bekend geweest sedert het begin en is op de bladzijden van de Bijbel opgetekend voor de vertroosting en hoop van mensen des geloofs. In Jesaja 45:21, 22 (KB) geeft Jehovah ons wederom de verzekering dat zijn voornemens nimmer zullen falen: „Wie heeft dit ver van tevoren al aangekondigd, het vroeger al voorspeld? Ben Ik, Jahve, het niet? Neen, er is behalve Ik geen god. Een rechtvaardige God en Redder is er buiten Mij niet. Komt tot Mij en laat u redden, alle grenzen der aarde, want geen andere God is er dan Ik?” Sedert het begin der menselijke geschiedenis heeft Jehovah de verzekering gegeven dat degenen die hem dienen, dit niet tevergeefs zullen doen. Zijn voornemens zullen worden verwezenlijkt en de aarde zal als een gelukkig tehuis voor zijn dienstknechten worden hersteld. — Jes. 45:18.
7. Waarmede vergelijkt Jesaja 45:9-13 de mensen? en welk verband houdt deze schriftuurplaats met verzoening?
7 Door bemiddeling van zijn profeet Jesaja toonde Jehovah hoe nutteloos alle krachtsinspanningen van de mensen zijn om het werk te doen dat God zichzelf heeft toegewezen. De mensheid wordt vergeleken met klei dat zich in de handen van een meestervakman, een pottenbakker, bevindt en Jehovah toont aan dat de klei niet kan strijden tegen degene die haar modelleert of het model of de regelingen van haar vormer ook maar enigszins kan veranderen. „Wee hem die zijnen maker tegenspreekt, een scherf onder scherven! [een pot met de Pottenbakker!]. Zal de klei tot zijn boetseerder zeggen: Wat maakt gij? en uw werk: het [Hij] heeft geen handen! . . . Zoo spreekt de Heer, de Heilige Israëls, zijn maker: Gij zoudt mij vragen naar de toekomst, mij nopens mijne zonen, het werk mijner handen bevelen geven! Ik heb de aarde gemaakt en den mensch op haar geschapen; mijne handen hebben de hemelen uitgespannen, en gansch hun heir besteld. Ik heb hem verwekt in gerechtigheid, al zijne wegen maak ik effen: hij zal mijne stad opbouwen, mijne gevangenen vrij laten, zonder losgeld, zonder geschenken, zegt de Heer, de God der heirscharen” (Jes. 45:9-13, Belg. PB, AT). Jehovah duidde hier vooruit op degene die hij in gerechtigheid zou aanstellen om hen die de liefde voor God in hun hart hebben, te verzoenen. Wederom wordt duidelijk de nadruk gelegd op het feit dat verzoening voor de mensheid en de zegeningen van Gods gunst gepaard gaande met leven alleen door middel van Gods regeling genoten kunnen worden.
8. Sedert welke tijd heeft Jehovah de hoop op loskoping gegeven?
8 Sedert het allereerste begin duidde Jehovah vooruit op Jezus’ slachtoffer van zijn menselijke leven als het keerpunt dat de gunstige verhouding tussen God en de mensen zou herstellen. „Hij werd tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, maar hij werd aan het einde der tijden gemanifesteerd ter wille van u die door bemiddeling van hem gelovigen in God zijt, degene die hem uit de doden heeft opgewekt en hem heerlijkheid heeft gegeven, opdat uw geloof en hoop in God mochten zijn” (1 Petr. 1:20, 21, NW). Na de ongehoorzaamheid van Adam en Eva in de hof van Eden bekleedde Jehovah hen met de huiden van dieren. Daarna vertelt het Bijbelse bericht ons dat het dierlijke slachtoffer van Abel door God werd aanvaard, want zulk een slachtoffer was een juiste afbeelding van de regeling die door Jehovah was getroffen dat er zonder het vergieten van bloed geen vergeving van zonden kon zijn. — Hebr. 9:22.
9. Waarvan was het paschaoffer een schaduw?
9 Het paschalam dat door elk huisgezin der Israëlieten werd geofferd vlak voordat zij uit Egypte vluchtten, was eveneens een afbeelding en voorschaduwing van het offer dat Jezus zou brengen. In het toenmalige Egypte werd onder de pascharegeling het bloed van het lam op de bovendorpel en aan de zijposten van de deur van elk huis gesprenkeld, en zij die in dit opzicht geloof toonden in de aanwijzingen van Jehovah, hadden zijn zegen terwijl hun eerstgeborenen in het leven bleven. Op deze wijze wierp het offer van het paschalam licht op de regeling van God die honderden jaren later in vervulling zou gaan en waardoor de weg tot verzoening en eeuwig leven zou worden gebaand (Ex. 12:21). Daarom schreef Paulus: „Want, voorwaar, Christus, ons pascha, is geofferd” (1 Kor. 5:7; 1 Petr. 1:19, NW). Johannes de Doper getuigde eveneens hiervan toen Jezus in de woestijn voor hem verscheen. Toen Jezus naderde, zeide Johannes: „Ziet, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” — Joh. 1:29, NW.
10. Welke prijs werd vereist voor de verzoening van zonden? Hoe werd hierin voorzien?
10 Het wetsverbond dat Jehovah met de natie Israël had gesloten, bood eveneens een van tevoren gegeven voorstelling van de verzoening die door het slachtoffer van Christus teweeggebracht zou worden. De wet, zoals deze in Deuteronomium 19:21 staat opgetekend, bevatte de voorziening dat een leven in de plaats van een leven gesteld diende te worden. Dit was een duidelijke verklaring van Jehovah’s rechtvaardige eis. Evenals Adam door ongehoorzaamheid alle recht op een eeuwig, volmaakt menselijk leven had verbeurd, kon alleen Christus Jezus als zijns menselijke gelijke voor het aangezicht van God, de schalen van gerechtigheid in Gods ogen in evenwicht brengen. Dat de zondige mens niet in staat is aan Gods eisen te beantwoorden, wordt duidelijk getoond in Psalm 49:8-10 (LV): „Evenwel, zich loskoopen kan niemand, niemand kan aan God een losprijs voor zichzelf geven — zoo kostbaar toch ware de losprijs voor zijn leven, dat hij daarvan voorgoed moet afzien — om tot in eeuwigheid te leven en de groeve niet te aanschouwen.” Aangezien het leven dat Jezus als een menselijke zoon van Jehovah had ontvangen, volmaakt was, kon hij naast Adam staan als diens gelijke, en hij wordt terecht beschreven als de tweede Adam, of „de laatste Adam.” Alleen door zijn volmaakte menselijke leven op te offeren, kon het verlies dat Adam voor de mensheid had veroorzaakt, voor eeuwig worden verzoend.
11. Waarom werd het recht op leven niet door middel van de Mozaïsche wet hersteld?
11 Alhoewel de wet die door bemiddeling van Mozes was gegeven, op zichzelf goed was, daar ze een voorziening van Jehovah was, kon ze nimmer het recht op eeuwig leven voor de mensheid herstellen, want zolang de mensen in zonde en onvolmaaktheid zouden voortleven, zouden zij nooit in staat zijn de wet in rechtvaardigheid te houden. Daarom werd Jezus’ gewillige slachtoffer vereist, zoals ons in Handelingen 13:38, 39 (NW) wordt verteld: „Laat het u daarom bekend zijn, broeders, dat door bemiddeling van deze Ene een vergeving van zonden aan u wordt verkondigd; en dat van alles waarvan gij door middel van de wet van Mozes niet onschuldig kon worden verklaard, een ieder die gelooft, onschuldig wordt verklaard door bemiddeling van deze Ene.”
12. Wat was het doel van de wet?
12 Overeenkomstig de bepalingen van de wet die God aan Israël had gegeven, werden geregelde offers van stieren en bokken gebracht, maar het voortdurend vergieten van het bloed van deze dieren kon de zonde nimmer wegnemen (Hebr. 10:4). In Galaten 3:19-25 (NW) stelt Paulus de vraag: „Waarom is dan de Wet?” Het antwoord wordt gegeven: „Ze werd toegevoegd ten einde overtredingen te openbaren, totdat het zaad zou komen aan wie de belofte was gedaan, . . . Is de Wet daarom tegen de beloften van God? Dat nimmer! Want indien er een wet was gegeven die leven kon geven, zou rechtvaardigheid eigenlijk door middel van de wet zijn geweest. Maar de Schrift heeft alle dingen tezamen overgeleverd aan de hoede der zonde, opdat de belofte die voortvloeit uit geloof jegens Jezus Christus, aan hen gegeven mocht worden die geloof oefenen. . . . Dientengevolge is de Wet onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard mochten worden. Maar nu dit geloof is gekomen, staan wij niet meer onder een leermeester.” Misschien zelfs nog nadrukkelijker verklaart Jehovah ons in Romeinen 10:4 (NW) het volgende: „Want Christus is het volbrachte einde der Wet, zodat iedereen die geloof oefent, rechtvaardigheid moge ontvangen.” Alle verscheidene geboden van de wet brachten de Israëlieten herhaaldelijk onder de aandacht dat zij niet in staat waren Gods eisen volmaakt na te komen en aldus leven te verwerven. Maar aan hen die oprecht en nederig van hart en geest waren, leerde de wet één les: de behoefte aan een loskoper die hen met God zou verzoenen.
13. Hoe werd de dood van Jezus voorschaduwd?
13 Eén laatste profetische illustratie moge nog worden genoemd om aan te tonen dat Jehovah sedert de oudheid van de voorziening af wist die hij voor de verzoening zou treffen opdat de mensheid leven zou kunnen ontvangen. Dit werd op prachtige wijze getoond in het twee en twintigste hoofdstuk van Genesis toen God aan Abraham het bevel gaf zijn innig geliefde zoon Izak als een slachtoffer te offeren. Abrahams geweldige geloof in Jehovah en zijn voornemens maakte het hem mogelijk met de regeling voort te gaan zelfs tot op het punt dat hij het leven van Izak zou opofferen. Izak op zijn beurt hielp zijn bejaarde vader bij de voorbereidingen en toonde zijn onderdanige bereidheid om het bevel van zijn God Jehovah en zijn vader Abraham te gehoorzamen. Het resultaat was dat Jehovah Abraham zijn zegen deed toekomen met de belofte dat via het geslacht van Izak alle natiën der aarde gezegend zouden worden. Wegens zijn grote geloof in God genoot Abraham een begunstigde positie, en hij wordt beschreven als Jehovah’s „vriend voor eeuwig” (2 Kron. 20:7, KJ). In deze illustratie was Abraham een goed beeld van Jehovah, die zijn eniggeboren Zoon Jezus als een slachtoffer offerde, en Izak was een beeld van Jezus, die bereid was de wil van zijn Vader te gehoorzamen.
14. (a) Verklaar Johannes 3:16. (b) Hoe gehoorzaamde Jezus de wil van zijn Vader?
14 De regeling voor verzoening is Jehovah’s liefderijke gift voor de mensheid. Zoals de schriftuurplaats bericht: „Want God heeft de wereld zozeer liefgehad, dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk die in hem geloof oefent, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16, NW). Wij weten dat Jehovah geen liefde heeft voor deze oude wereld van onrechtvaardigheid en boosheid, maar zijn liefde is overvloedig voor de nieuwe wereld van rechtvaardigheid, die hij onder Christus als Koning zal oprichten. Voor deze wereld en ten behoeve van mensen van goede wil uit alle geslachten heeft Jehovah in dit slachtoffer van zijn innig geliefde Zoon voorzien. Daar Jezus wist dat het Gods wil was dat hij zou sterven om in het rantsoen te voorzien, bad hij kort voor de tijd dat hij werd verraden, tot zijn hemelse Vader: „Vader, indien gij het wenst neem deze beker van mij weg. Doch niet mijn wil geschiede, maar de uwe” (Luk. 22:42, NW). Paulus herinnert ons aan de onverdiende goedgunstigheid van Jehovah in dit opzicht, door te zeggen: „Want Christus is weliswaar terwijl wij nog zwak waren, op de bestemde tijd voor goddeloze mensen gestorven. Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; voor de goede weliswaar durft iemand misschien nog te sterven. Maar God beveelt zijn liefde jegens ons hierin aan dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaren waren” (Rom. 5:6-8, NW). Na zijn dood en daaropvolgende opstanding tot de hemel zelf bood Jezus de waarde van zijn slachtoffer voor het aangezicht van zijn Vader aan en door dat te doen, deed hij de zonde weg door het slachtoffer van zichzelf. — Hebr. 9:23-28.
15. Wat is de ene loopbaan waardoor wij met God verzoend kunnen worden?
15 Ten einde thans in Gods gunst te komen en het vooruitzicht, voortdurend door Jehovah gezegend te worden, stevig vast te houden, is het noodzakelijk deze voorziening voor menselijke verzoening in geloof te aanvaarden. Dit dienen wij met grote vreugde te doen en met een verlangen Jehovah naar ons beste vermogen te dienen. Zoals Paulus het uitdrukte: „Want indien wij, toen wij vijanden waren, met God werden verzoend door de dood van zijn Zoon, zullen wij veelmeer, nu wij verzoend zijn geworden, worden gered door zijn leven. En dat niet alleen, maar wij jubelen ook in God door bemiddeling van onze Heer Jezus Christus, door bemiddeling van wie wij nu de verzoening hebben ontvangen” (Rom. 5:10, 11, NW). Door bemiddeling van Christus kunnen mensen des geloofs wederom in de begunstigde positie staan welke Adam eens genoot in de hof van Eden. In werkelijkheid is er geen andere naam onder de hemel gegeven waardoor mensen gered kunnen worden. Jezus zelf getuigde: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij.” — Joh. 14:6, NW.
NIET ALLE MENSEN VERZOEND
16. Wie zullen redding ontvangen?
16 Jehovah heeft in zijn onverdiende goedgunstigheid de gelegenheid geboden tot de verzoening van alle mensen waar zij zich ook bevinden. Daar zijn voorziening voor mensen van alle rassen, talen of rangen en standen der maatschappij is, wil dat dan zeggen dat iedereen de voordelen er van zal verkrijgen? De Schrift toont aan dat, ten einde Gods gunst te verwerven, er iets van een persoon wordt verwacht (Matth. 21:28-30). God maakt redding of verzoening niet tot iets wat hij opdringt of automatisch schenkt. Petrus levert hier commentaar op door te zeggen: „En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, hoe zal dan de goddeloze en de zondaar een kans maken?” (1 Petr. 4:18, NW) Klaarblijkelijk verwachtte Petrus op grond van de ondervinding die hij in zijn bediening had opgedaan en op grond van zijn kennis van Gods Woord, niet dat zelfs iedere Christen getrouw zou blijven en redding zou verwerven.
17. Hoe reageerde de joodse natie op Jezus’ bediening?
17 Een toepasselijk geval is de Joodse natie. Jezus had de enkele jaren van zijn aardse bediening beperkt tot het prediken tot de Joden, in overeenstemming met Jehovah’s belofte aan hen dat zij, indien zij getrouw en gehoorzaam aan zijn leiding zouden zijn, een heilige natie, een volk ter wille van zijn naam zouden zijn. De feiten tonen echter aan dat zij als natie de wonderbaarlijke gelegenheid die hun werd geboden, niet aanvaardden. Zij bleven in gebreke om in gehoorzame dienst aan Jehovah’s geboden voort te gaan en weigerden de Messias te aanvaarden toen hij verscheen. Geen wonder dat Jezus hen veroordeelde wegens hun ongeloof en zelfs tegenstand aan Gods dienst. „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen die tot haar worden uitgezonden, stenigt, — hoe vaak heb ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenvergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” — Matth. 23:37, 38, NW.
18. Welke gelegenheid werd door het ongeloof van de Joden, voor de mensen uit de natiën geopend?
18 Later, toen de apostel Paulus aan de Romeinen schreef, toonde hij aan dat de Joodse natie haar gelegenheid had verloren. Niet langer zouden zij uitsluitend het vooruitzicht hebben dat uit hun gelederen het koninkrijk van priesters, de uitverkorenen van Jehovah, gekozen zou worden ten einde met Christus in het koninkrijk der hemelen te regeren. In het jaar 36 (n. Chr.) begon de boodschap van het Koninkrijk veeleer tot de mensen uit alle natiën gepredikt te worden. Paulus verklaarde dat het verwerpen van de Israëlietische natie uit hun positie van gunst, voor de wereld de weg van verzoening opende. Opdat de Romeinse Christenen niet in dezelfde strik zouden vallen als de Joden vóór hen, schreef hij vervolgens: „Wegens hun ongeloof werden zij afgebroken, maar gij staat door geloof. Hebt niet langer hoge ideeën, maar vreest. Want indien God de natuurlijke takken niet heeft gespaard, zal hij ook u niet sparen. Aanschouwt daarom Gods goedgunstigheid en gestrengheid. Jegens hen die zijn gevallen, is er gestrengheid, maar jegens u is Gods goedgunstigheid, mits gij in zijn goedgunstigheid blijft; anders zult ook gij worden afgehakt. Zij zullen ook, indien zij niet in hun ongeloof blijven, worden ingeënt; want God kan hen wederom inenten” (Rom. 11:20-23, NW). Zo gebeurde het dat het volk dat Jezus eens verachtelijk afwees met de woorden: „Wij zijn Abrahams zaad,” zelf ondervond dat het was verworpen omdat het niet het geloof van Abraham aan de dag legde.
19. Zullen alle mensen ten slotte met God worden verzoend? Licht dit toe.
19 In het zestiende hoofdstuk van Lukas legde Jezus er wederom de nadruk op dat niet alle mensen met God verzoend zullen worden, zelfs niet allen die beweren zijn toegewijde dienstknechten te zijn. Aan de geldzuchtige Farizeeërs, die hem bespotten, gaf hij de waarschuwing: „Gij zijt het die u zelf rechtvaardig verklaart voor mensen, maar God kent uw hart; want dat wat hoog is onder mensen is iets walgelijks in Gods ogen.” Hij vervolgde door de illustratie van de rijke man en Lazarus te verhalen. De rijke man stierf mettertijd en werd begraven, en terwijl hij in folterende pijn verkeerde, zag hij Abraham in de verte, terwijl Lazarus in de begunstigde positie bij hem aanlag. Maar het enige antwoord dat de rijke man van Abraham ontving als antwoord op zijn smeekbede om barmhartigheid, was: „Er [is een grote kloof] tussen ons en ulieden . . . gevestigd, zodat zij die van hier tot ulieden willen overgaan, niet kunnen, noch mensen van daar naar ons kunnen oversteken.” Stellig kunnen wij niet zeggen dat alle rijke mensen in Gods ogen zijn veroordeeld want dat is niet de betekenis van de gelijkenis. Doch Jezus vestigde er de aandacht op dat de geldzuchtige Farizeeërs die zichzelf rechtvaardig verklaarden voor de mensen, God niet konden bedriegen. Alhoewel zij rijk waren in het bezit van zijn Woord en in gelegenheden om hem te eren, wilden zij zelfs niet aan hen die, zoals Lazarus, enkele kruimeltjes er van begeerden, het geestelijke voedsel, het voedsel ter rechter tijd, verschaffen. Daarom sprak Jezus een op feiten gegronde beschuldiging uit tegen de ongelovige geestelijken van zijn tijd, zoals in het drie en twintigste hoofdstuk van Mattheüs staat opgetekend.
20. Welke waarschuwing gaf God aan de rijke man-klasse bij monde van Ezechiël en Jeremia?
20 In soortgelijke trant inspireerde Jehovah Ezechiël om het volgende te schrijven: ’Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tot hen, tot die herders: zo zegt de Here Jehovah: wee den herders van Israël, die zichzelf weiden! Moeten de herders niet de schapen weiden?’ (Ezech. 34:2, NBG) Het beslissende ongelukkige einde van dezulken die, terwijl zij Gods Woord en voorziening kennen, alleen zichzelf er mede vetmesten, gelovend dat de Schrift een voordelig middel voor persoonlijk gewin is, staat in Jeremia 25:34-36 (Belg. PB) opgetekend: ’Weeklaagt, herders, en schreeuwt; bestrooit u met asch, hoofden der kudde; want uw tijd is daar om geslacht te worden, om verstrooid te worden; gij zult vallen als kostbare vaten. Geene toevlucht voor de herders, geene redding voor de hoofden der kudde. Luister! Geschrei der herders, gehuil van de hoofden der kudde, want Jehovah verwoest hunne weiden.’
21. Waarom zullen sommigen de kloof waarvan Jezus gewag maakte, niet oversteken?
21 Evenals Abraham in het profetische, bijna gebrachte slachtoffer van Izak een beeld was van Jehovah God, beeldde Abraham in de illustratie die Jezus gaf van de rijke man en Lazarus, wederom Jehovah af. Er werd aangetoond dat er een grote kloof bestond tussen hen die God op huichelachtige wijze dienden voor persoonlijke belangen, en degenen, zoals Lazarus, die Gods gunst ondervonden wegens hun oprechte zoeken naar waarheid en hun vurige gebed om barmhartigheid. Zoals Jezus duidelijk aantoonde, zullen zij die er moedwillig mede voortgaan de illustratie van de rijke man-klasse te vervullen, terwijl zij de vertroosting en geestelijke voeding van de nederige mensen der wereld veronachtzamen, nimmer met God worden verzoend.
JEHOVAH’S GUNST VERWERVEN
22. Waarom zal men enkel door een belijdenis te doen geen gunst bij God verwerven? Wat wordt vereist?
22 Evenmin kan de gemiddelde mens, hoe oprecht hij ook moge zijn, door een wekelijkse belijdenis te doen een juiste positie ten aanzien van God verwerven. In plaats van louter lippendienst wordt er een veranderde, positieve handelwijze vereist, en ze moet op kennis zijn gebaseerd (1 Petr. 1:14, 15). Het is onmogelijk Gods gunst te winnen door een zigzag-handelwijze te volgen, gedurende de week er maar op los te leven en dan op één dag van de week plotseling een schijn van vroomheid en godvruchtige aanbidding aan te nemen. Jehovah ziet het hart aan en kent de geest van de mens, en daarom is enkel een belijdenis van rechtvaardigheid niet voldoende om een zegen van God te verwerven. Iemand die een blijvende liefde voor rechtvaardigheid heeft, zal rechtvaardigheid beoefenen. Hij zal naar God en naar zijn Woord opzien voor leiding, en nimmer denken dat door eenvoudig een belijdenis aan een ander onvolmaakt en zondig menselijk schepsel te doen herhaaldelijk bedreven en moedwillige verkeerde handelingen rechtgezet kunnen worden. Te denken dat het vertellen van iemands zonden en tekortkomingen aan een andere persoon op de een of andere manier wonderbaarlijk de lei zal schoonvegen voor het aangezicht van God, wil zeggen dat men een ongepaste bijgelovige eerbied voor zulk een persoon toont. Dit is stellig niet in overeenstemming met de Schrift noch met Gods regeling dat Jezus als onze middelaar dient. De apostel Paulus protesteerde hevig tegen mensen van zijn tijd die hem als een godheid wilden vereren. Toen de mensen van Lystre trachtten daden van aanbidding voor Paulus en Barnabas te verrichten, riepen zij uit, zeggende: „Mensen, waarom doet gij dit? Wij zijn ook menselijke schepselen en hebben dezelfde gebrekkigheden als gij, en maken het goede nieuws aan u bekend, opdat gij u van deze ijdele dingen keert tot de levende God.” — Hand. 14:15, NW.
23. (a) Hoe beschouwde Paulus zijn dienst voor Jehovah? (b) Zal God het moedwillig bedrijven van zonde over het hoofd zien?
23 Ook al was Paulus voortdurend actief in Jehovah’s dienst, toch nam hij nimmer de houding aan dat hij genoeg had gedaan zodat hij het nu gemakkelijker aan kon doen en minder kon gaan werken of de dienst kon neerleggen. Hij was geen voorstander van de gedachte dat louter een belijdenis de weg was om met God verzoend te worden. Hij beeldde zich daarentegen veeleer af als iemand die jaagde en zich uitstrekte naar het doel dat God in Christus Jezus stelt (Fil. 3:13, 14). Hij besefte zijn onvolmaaktheden en tekortkomingen en wist dat hij alleen door Jehovah’s barmhartigheid het wonderbaarlijke voorrecht had de waarheid te kennen en getuigenis af te leggen van Gods voornemens. Hij zeide: „Want ik ben mij er niet van bewust dat er iets tegen mij is. Toch ben ik hierdoor niet gerechtvaardigd, maar hij die mij onderzoekt, is Jehovah” (1 Kor. 4:4, NW). Alhoewel wij zo nu en dan onze broeders kunnen aanmoedigen en sterken door naar hun problemen te luisteren en hun Schriftuurlijke raad te geven, dienen wij nimmer te denken dat een belijdenis hun positie voor God zal veranderen. De handelwijze welke een persoon volgt, die telt, niet enkel woorden. Hij moet niet langer worden geleid door de maatstaven der oude wereld, maar moet zijn geest hervormen overeenkomstig Gods Woord der waarheid. Dit wordt duidelijk getoond in Hebreeën 10:26-29 (NW): „Want indien wij opzettelijk zonde bedrijven, nadat wij een nauwkeurige kennis der waarheid hebben ontvangen, blijft er geen offer voor zonden meer over, maar er is een stellige vreselijke verwachting van oordeel en er is een vurige naijver waardoor zij die tegenstaan, verteerd zullen worden. Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen, op het getuigenis van twee of drie. Hoeveel zwaarder straf, denkt gij, zal de mens waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond waardoor hij werd geheiligd, van gewone waarde heeft geacht, en die de geest der onverdiende goedgunstigheid met verachting heeft gesmaad?”
24. Welke keuze staat voor iedere persoon open?
24 In vertwijfeling denken sommigen dat zij zo laag in het moeras van menselijke moeilijkheden zijn gezonken, dat zij geen hoop meer hebben. Dit behoeft niet zo te zijn. In plaats daarvan staat voor iedere persoon een keuze open. Het staat aan hem of hij al dan niet gehoor wil geven aan de roep om niet langer overeenkomstig het samenstel van de oude wereld gevormd te worden en met God verzoend te worden. Aan dezulken schrijft Jehovah: ’Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij het goede des lands eten; maar als gij weigert en weerspannig zijt, zult gij door het zwaard worden verteerd, want de mond van Jehovah heeft het gesproken.’ — Jes. 1:18-20, NBG.
25, 26. Welke voorbeelden tonen aan dat een ieder de gelegenheid heeft Gods gunst te genieten?
25 Jezus zelf verklaarde dat de tollenaars en hoeren de opstandige en in hun eigen ogen rechtvaardige overpriesters en ouderlingen van het volk in het Koninkrijk zouden voorgaan. Dit wil niet zeggen dat zulke tollenaars en hoeren hun slechte handelwijze zouden voortzetten, maar, zoals Jezus verklaarde, zij geloofden en gaven blijk van geloof. Wegens dit geloof zou hun vroegere handelwijze worden schoongewassen door het bloed van het Lam. Jezus toonde verder aan dat niemand te onbeduidend of te laag was om Gods liefderijke voorziening voor het rantsoen en de verzoening te ontvangen. De illustratie van een herder gebruikend, vroeg hij: „Wat denkt gij? Indien een zeker mens in het bezit komt van honderd schapen en één er van raakt verdwaald, zal hij niet de negen en negentig op de bergen laten en een onderzoek gaan instellen naar het ene dat is verdwaald? En indien hij het toevallig vindt, zeg ik u stellig, verheugt hij zich er meer over dan over de negen en negentig die niet zijn verdwaald. Evenzo wenst mijn Vader die in de hemel is, niet dat een van deze kleinen vergaat.” — Matth. 18:12-14, NW.
26 Hetzelfde wordt aangetoond in de blijde verwelkoming die de verloren zoon werd gegeven in de gelijkenis welke in Lukas 15 staat beschreven. De zoon reisde naar een ver land, waar hij zijn tijd doorbracht met een verkwistende levenswijze totdat hij er door knagende honger toe werd gedreven zwijnen te hoeden. Ten slotte kwam hij tot bezinning en keerde naar het huis van zijn vader terug, waar hij met blijdschap werd ontvangen. De vader maakte bekend: „Deze mijn zoon was dood maar is wederom levend geworden, hij was verloren maar is gevonden.” Insgelijks indien iemand tot bezinning komt en zijn tekortkomingen beseft, ook al heeft hij een handelwijze gevolgd die hem ver van het huis van zijn hemelse Vader, Jehovah God, heeft afgebracht en ook al heeft hij zijn tijd en leven in een dwaze levenswijze doorgebracht, kan het toch zijn dat hij Jehovah’s barmhartigheid en vergeving zal ontvangen. Er wordt ons gezegd: „Hij is geduldig met u omdat hij niet wenst dat er ook maar een wordt vernietigd, maar wenst dat allen tot bekering geraken” (2 Petr. 3:9, NW). Alhoewel Jehovah’s grote voorziening voor verzoening en zegen voor alle soorten van mensen is, van alle standen en rangen der maatschappij, zal ze toch alleen door degenen worden ontvangen die zich met hun gehele hart, geest, ziel en kracht aan God toewijden. — 1 Tim. 2:3, 4.
27. Waarom moeten wij studeren ten einde God te behagen?
27 Ten einde Gods gunst te verwerven en met hem verzoend te worden, is studie noodzakelijk (Joh. 17:3). Een ieder moet in zijn kennis van Gods Woord blijven groeien. Niemand kan zeggen dat hij alles weet, want het licht van het begrip schijnt steeds meer tot aan de volmaakte dag. Wordt gij belemmerd door een gebrek aan onderwijs, dat het moeilijk voor u maakt de diepe dingen van de Schrift te begrijpen? Wees niet ontmoedigd, maar denk aan de raad van Jakobus: „Wanneer iemand van u wijsheid te kort schiet, laat hem God blijven vragen, want hij geeft overvloedig aan allen en zonder verwijt, en het zal hem worden gegeven” (Jak. 1:5, NW). Evenals Jehovah degene is die door bemiddeling van Christus alle voorzieningen heeft getroffen voor verzoening met zichzelf, is Jehovah degene die ons het richtsnoer heeft gegeven dat wij in zijn Woord moeten volgen en die ons helpt het te volgen. Ten einde God te behagen in de dienst die wij verrichten, moeten wij in staat zijn om geestelijk de diepte van de Schrift grondig te begrijpen en op een solide basis van waarheid zijn geworteld en gevestigd. Wat een andere persoon omtrent de Bijbel moge weten, heeft voor u geen waarde, maar uw persoonlijke begrip van de waarheid zal u te allen tijde als een basis voor geloof dienen.
28. Is geloof in God voldoende voor Christenen?
28 Indien uw hartetoestand jegens God juist is, zal zulk een nauwkeurige kennis van de Bijbel, zonder bijgelovige overleveringen en geloofsbelijdenissen, sterk geloof met zich brengen. Maar kennis op zichzelf is niet genoeg om God te behagen; geloof op zichzelf is niet genoeg; ijverige werken zijn niet genoeg. Maar de combinatie van kennis, geloof en dienst heeft Gods goedkeuring. De nauwkeurige kennis van de waarheid die wij verwerven, geeft een vast fundament voor ons geloof, en de onwankelbare overtuiging die wij door geloof genieten, beweegt ons tot handelen, beweegt ons er toe ons geloof door onze werken te bewijzen.
29. Hoe toonde Jezus aan dat door God meer dan een goed leven wordt vereist?
29 In al deze opzichten is Jezus het richtsnoer dat wij met betrekking tot verzoening dienen te volgen. Hij legde zich geheel toe op de dienst van zijn Vader, terwijl „hij u een model heeft nagelaten, opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt volgen.” Hij was er niet tevreden mee eenvoudig een goed leven te leiden als een timmerman, maar hij werd actief in de bediening als een goede herder, terwijl hij allen van de natie Israël die rechtvaardig gezind waren, in één schaapskooi vergaderde. Hij legde zich er op toe voornamelijk naar de verloren schapen van die natie te zoeken, en organiseerde vervolgens zijn discipelen om het werk na zijn dood voort te zetten. Hij gaf het bevel dat dit goede nieuws van het Koninkrijk helemaal tot aan het einde van dit samenstel van dingen verkondigd zou worden, want hij wist dat het Gods voornemen was om mettertijd getrouwe mannen en vrouwen uit alle natiën te vergaderen, en hij baande de weg hiervoor. — Ef. 2:15-18.
OPENBARE BEKENDMAKING AAN ALLE MENSEN
30. Door welke gebeurtenis in de bediening van Jezus werd aangetoond dat de weg om de waarheid te horen, voor mensen uit alle natiën geopend zou worden?
30 Van tevoren wetend dat God de weg tot verzoening zou openen voor mensen van andere natiën, sprak Jezus bij een zekere gelegenheid vrijuit tot een Samaritaanse vrouw bij de bron nabij de stad Sichar. Aldaar zeide hij tot haar: „Het uur komt . . ., en is nu, waarop de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden met geest en waarheid, want de Vader zoekt ook zulken die hem zo aanbidden. God is een Geest, en die hem aanbidden, moeten met geest en waarheid aanbidden” (Joh. 4:23, 24, NW). De aanbidding van God zou niet langer tot één volk worden beperkt of niet langer zou één plaats het middelpunt voor de aanbidding van God zijn, hetzij Jeruzalem of een andere „heilige stad.” In plaats daarvan werd er een begin mede gemaakt de weg te openen voor alle soorten van mensen waar zij zich ook mochten bevinden opdat zij de leiding van Gods geest zouden volgen en door de wateren der waarheid verkwikt zouden worden. Gedurende de laatste drie en een half jaar van zijn menselijke leven legde Jezus zich toe op de bediening der verzoening, terwijl hij als de woordvoerder en afgezant van zijn Vader, Jehovah, diende. De boodschap die Jezus de mensen bracht, bevatte de hoop van eeuwig leven, want Jezus was goed op de hoogte met de voornemens van God sedert de schepping van de mens in Eden tot op de tegenwoordige tijd. Hij deelde de Samaritaanse vrouw mede: „Al wie van het water drinkt dat ik hem zal geven, zal in het geheel niet dorstig worden, maar het water dat ik hem zal geven, zal in hem tot een fontein des waters worden die opwelt om eeuwig leven te verlenen.” — Joh. 4:14, NW.
31. Hoe schieten velen te kort in werkelijke dienst voor Jehovah?
31 Zijt gij iemand die, nadat gij deze levengevende wateren der waarheid voor u zelf hebt ontvangen, anderen blijmoedig uitnodigt om ze met u te delen? Er zijn tegenwoordig millioenen mensen die zich Christenen noemen maar die Christus niet werkelijk volgen door hun leven aan het bedieningswerk toe te wijden. Millioenen mensen hebben een fundamentele kennis van de Bijbel en verklaren dat zij geloof in Jezus hebben en van de wateren des levens drinken. Zij danken God dat zij niet gelijk andere mensen zijn, terwijl zij met verachting naar de natiën wijzen die zij heidens noemen; maar anders dan ware schapen volgen zij niet de leiding van de herder. Zij die waarlijk Jehovah’s getuigen voor verzoening zijn, zijn gelukkig dat zij God en hun medemens van dienst kunnen zijn. Zij zeggen, zoals in Hebreeën 13:15 (NW) staat opgetekend: „Laten wij door hem God altijd een offerande des lofs toebrengen, namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.”
32. Welke grote dienst is ons toevertrouwd?
32 De apostel Paulus was het instrument dat werd gebruikt om het goede nieuws voor de eerste maal naar de volken der natiën te brengen, en hij sprak met overtuigingskracht van het grote werk dat God aan degenen heeft gegeven die zijn voornemens in deze tijd begrijpen. Hij zeide: „Maar alle dingen zijn uit God, die ons door bemiddeling van Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening der verzoening heeft gegeven, namelijk, dat God door bemiddeling van Christus een wereld met zichzelf verzoende, terwijl hij hun hun overtredingen niet aanrekende, en hij heeft ons de boodschap der verzoening toevertrouwd” (2 Kor. 5:18, 19, NW). Er wordt dikwijls grote nadruk gelegd op het redden van zielen voor Christus. Wij moeten echter niet met Christus worden verzoend, maar veeleer met Jehovah, onze hemelse Vader, door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus. Christus zelf doet dienst als de Middelaar en de voornaamste bedienaar der verzoening, en wanneer wij voortgaan in dit werk dat door hem werd ingesteld, zijn wij in werkelijkheid metgezellen van Christus in het verzoenen van mensen met God.
33. Hoe gaf Paulus er blijk van een getrouwe dienaar in een geestelijk ambt te zijn?
33 Wat hebt gij persoonlijk met deze boodschap der verzoening gedaan? Hebt gij een aandeel aan deze bediening? Niets dient uw geloof te verzwakken of u van het voortgaan in de dienst van God af te houden. Gij zult u herinneren, dat Paulus deze dienst zo belangrijk achtte dat hij, ook al werd hij wegens de waarheden die hij predikte, in de gevangenis geworpen, door het gepeupel aangevallen, geslagen of ook al verkeerde hij in gevaren van de zijde van zijn eigen landgenoten, toch verklaarde: „Doch ik maak mijn ziel niet van enig belang als dierbaar voor mij, indien ik mijn loopbaan en de bediening die ik van de Here Jezus heb ontvangen, maar mag voleindigen, om grondig getuigenis te geven ten aanzien van het goede nieuws van de onverdiende goedgunstigheid van God. Ik heb u in alle dingen getoond dat gij door aldus te arbeiden hen die zwak zijn, moet bijstaan en gij moet de woorden van de Here Jezus indachtig zijn, toen hij zelf zeide: ’Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen’” (Hand. 20:24, 35, NW). Ook al werd Paulus in ketenen geklonken, hij liet niet toe dat hierdoor een einde werd gemaakt aan zijn bediening der verzoening, maar hij bad dat hij de bekwaamheid mocht hebben om met alle vrijheid van spreken het goede nieuws bekend te maken waarvoor hij als een gezant diende. — Ef. 6:19, 20.
VOOR DE BEDIENING DER VERZOENING BEKWAAM MAKEN
34. Wie maakt ons bekwaam voor deze bediening? Op welke wijze?
34 Sommigen werpen het bezwaar op dat zij onmogelijk een aandeel aan dit bedieningswerk kunnen hebben omdat zij niet bekwaam zijn dit te doen. Jehovah heeft echter nimmer degenen die in hun eigen ogen wijs zijn en de intellectuelen van de wereld verkozen, maar hij gebruikt veeleer hen die nederig en zachtmoedig zijn om zijn dienst ten uitvoer te brengen. Opdat de jonge bedienaar Timotheüs er blijk van mocht geven dat hij bekwaam was voor het werk dat voor hem lag, moedigde Paulus hem aan: „Ga voort u toe te leggen op het lezen in het openbaar, het vermanen, het onderwijzen. . . . Denk diep over deze dingen na, word er geheel door in beslag genomen, opdat uw vooruitgang voor alle mensen zichtbaar kan zijn. Schenk voortdurend aandacht aan u zelf en aan uw onderwijs. Blijf bij deze dingen, want door dit te doen, zult gij zowel u zelf redden als hen die naar u luisteren” (1 Tim. 4:13-16, NW). Wij kunnen in deze tijd hetzelfde doen.
35. Hoe maakt Jehovah zijn getuigen bekwaam voor de bediening der verzoening?
35 Indien wij ons er op toeleggen een begrip van het Woord van God te verwerven en er vervolgens vrijmoedig en vrijuit met anderen over spreken, zullen wij de vraag: „En wie is hiervoor voldoende bekwaam?” op dezelfde wijze als Paulus kunnen beantwoorden: „Wij; want wij zijn geen venters van het woord Gods zoals vele mensen, maar als uit oprechtheid, ja, als door God gezonden, onder Gods ogen, in gezelschap met Christus, spreken wij” (2 Kor. 2:16, 17, NW). Wij kunnen dit zeggen omdat Jehovah zelf onze leraar is door middel van zijn Woord. Hij zendt zijn geest om ons te leiden en te sterken, en door middel van zijn organisatie in deze tijd onderricht hij zijn dienaren voor hun dienst en bereidt hen op deze dienst voor. Zij die een aandeel hebben in de bediening der verzoening verklaren dat hun bekwaamheden van God afkomstig zijn: „Niet dat wij uit ons zelf voldoende bekwaam zijn om iets te rekenen als van ons zelf uitgaande, maar dat wij voldoende bekwaam zijn, gaat van God uit, die ons inderdaad voldoende bekwaam heeft gemaakt bedienaren van een nieuw verbond te zijn.” — 2 Kor. 3:5, 6, NW.
36. Wat is onze beweegreden waarom wij God dienen? Hoe kunnen wij dat doen?
36 Tonen wij door rijpe dienst dat wij voldoende bekwaam zijn voor het werk dat wij te doen hebben? Kunnen wij zeggen dat de kennis van Christus door bemiddeling van ons waarneembaar is wegens onze actieve bediening? Laten wij ons licht der waarheid schijnen, terwijl wij de heerlijkheid van Jehovah gelijk spiegels weerkaatsen en grote vrijheid van spreken gebruiken? Indien wij oprecht zijn wanneer wij zeggen dat wij waardering hebben voor de grote liefde die Jehovah heeft getoond door in de weg tot verzoening te voorzien, dienen wij bereid te zijn onze liefde te bewijzen door deel te nemen aan de dienst welke hij voorschrijft. Wij hebben onze hoop des levens te danken aan zijn voorziening door bemiddeling van Christus. Wanneer wij dit weten, dienen wij verlangend te zijn de levende wateren der waarheid aan anderen te doen toekomen, evenals Jezus dit deed in het geval van de Samaritaanse vrouw. Wij kunnen tot de mensen spreken wanneer wij van deur tot deur gaan; wij kunnen een paar minuten besteden om met onze buren over de waarheid te spreken; wij kunnen een uur nemen om een Bijbelstudie te leiden bij een persoon van goede wil. Al deze dingen zijn in overeenstemming met Jezus’ bevel dat dit goede nieuws van het thans opgerichte Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde gepredikt zou worden. Op deze wijze zullen wellicht alle soorten van mensen, van welke nationaliteit of kleur ook, het pad vinden en volgen dat leidt tot een gunstige positie voor het aangezicht van God.
37. Geef de reden waarom de boodschap in deze tijd dringend is.
37 Deze boodschap is dringend omdat God een grens heeft gesteld aan de bediening der verzoening. „God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, doch thans zegt hij de mensheid dat zij allen overal berouw dienen te hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Hand. 17:30, 31, NW.
38. Waarnaar zien Christenen uit? Hoe reageren zij?
38 Onze bediening in deze tijd vestigt niet de aandacht op de ijdele dromen van mensen die de wereld hopen op te lappen met politieke of religieuze pleisters, en evenmin zijn zulke plannen in overeenstemming met de boodschap die Jezus leerde. Hij vertelde de discipelen dat zij om de oprichting van het koninkrijk Gods dienden te bidden, onder welk rijk de wil van zijn hemelse Vader zowel op aarde als in de hemel gedaan zou worden. Hij maakte verder bekend dat zijn koninkrijk niet van het samenstel van deze oude wereld was, maar dat er een overgang naar een rechtvaardige theocratische regering moest komen (Joh. 18:36). Dit zal geschieden in de strijd van Armageddon wanneer Christus dienst doet als de scherprechter voor zijn Vader, Jehovah, tegen hen die zich van God vervreemden en de bediening der verzoening tegenstaan. Wij weten dat de vernietiging van hen die geen geloof hebben in God, niet sluimert, want Jehovah is niet traag aangaande zijn belofte. Laten wij onze ogen daarom niet sluiten voor de tekenen der tijden waarin wij leven of onze handen terugtrekken van het werk dat ons te doen is gegeven. Neem niet de houding aan van hen die zeggen: „Indien er een God is, waarom doet hij dan niets?” Wees er van verzekerd dat hij iets heeft gedaan! Hij heeft zijn Zoon verschaft voor de loskoping van mensen des geloofs en hij zal binnenkort de uitvoering van zijn voornemens met betrekking tot de aarde voltooien door te Armageddon het oude samenstel van dingen te doen verdwijnen om plaats te maken voor de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid woont.
39. (a) Hoe zijn de zegeningen der verzoening thans openbaar? (b) Hoe zullen ze volledig worden verwezenlijkt?
39 Dan zullen de mensen wederom, evenals in Eden, het vooruitzicht hebben van eeuwig leven in geluk op aarde. Sommigen zullen die moeilijke tijd overleven, evenals Noach en zijn gezin de vloed overleefden, en zullen hun bestaan voortzetten onder de volmaakte regering van Christus de Koning. Wanneer Gods voorzieningen voor de zegen des mensen volledig ten uitvoer gebracht zullen worden, zullen ziekte en ten slotte de dood geen heerschappij meer hebben over de lichamen van de mensen, maar zullen verdwijnen. Tegen het einde van de duizendjarige regering van Christus zullen de mensen volledig zijn hersteld tot de rechtvaardige en gunstige positie in Gods ogen, welke sedert de tijd van Adams afdwaling in Eden was verloren gegaan. Zelfs in deze tijd hebben zij die door God zijn verkozen om tot de hemelse „kleine kudde” te behoren, de verzekering dat hun rechtvaardigheid is toegerekend en dat zij met God zijn verzoend door middel van de dood van zijn Zoon (Rom. 5:10, 11; 2 Kor. 5:18-21). Maar voor allen die vooruitzien naar leven op de gereinigde aarde, zal de verzoening met God volledig worden verwezenlijkt aan het einde van de duizendjarige regering van Christus. In die tijd zullen zij zich volledig verheugen in de kennis omtrent de regeling van de verzoening en de vrede des geestes die ze Gods volk thans door geloof schenkt. Gedurende die rechtvaardige regering zullen de schoonheden van het paradijs zoals het in Eden was, worden uitgebreid zodat ze de gehele aarde zullen omvatten wanneer honderdduizenden overlevenden van Armageddon zullen samenwerken om hun aardse tehuis te verfraaien, en Gods voornemens zullen ten uitvoer worden gebracht wanneer de mens onder zijn bestuur dient.
40. Wat is de verstandige loopbaan die wij thans ondanks alle hinderpalen dienen te volgen?
40 Met het oog op deze feiten dienen wij, ook al mogen wij op het ogenblik moeilijkheden hebben en worden vervolgd omdat wij het woord der waarheid stevig vastgrijpen, nimmer te verslappen of moede te worden in het goeddoen. Ons wordt gezegd dat geween voor een nacht mag duren, maar vreugde komt in de morgen, en dat zal stellig waar zijn voor allen die het voorrecht krijgen de nieuwe wereld onder Christus’ blijvende regering binnen te treden. Dit is de duistere periode der menselijke geschiedenis onder de heerschappij van Satan, maar zelfs thans is de duisternis reeds aan het verdwijnen om plaats te maken voor de dageraad van de nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Zult gij het voorrecht ontvangen deze geweldige veranderingen in de menselijke geschiedenis te zien en mee te maken? Indien gij dit hoopt, heb dan een aandeel in de wereldomvattende bediening der verzoening die Jehovah’s getuigen thans verrichten. Het is alsof God door bemiddeling van hen een dringend verzoek deed, zeggende: „Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend.’” — 2 Kor. 5:20, NW.
41. Welk vooruitzicht hebben thans de mensen die Jehovah liefhebben en dienen?
41 Door dit te doen, zult gij het ware geluk hebben dat alleen wordt verkregen door vrede met God. Gij zult de tijd zien aanbreken waarin God voor alle onderdanen van Christus’ koninkrijk zal doen wat hij thans voor de Christenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, doet, namelijk: zijn wet in het hart van alle mensen schrijven. Dan zal het niet meer nodig zijn dat een ieder zijn naaste en zijn broeder leert, zeggende: ’Kent Jehovah: want zij allen zullen hem kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. Jehovah zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken’ (Jer. 31:33, 34; Ezech. 11:19, 20). Stelt u zich eens voor om onder zulke gelukkige toestanden met uw naasten te leven en samen te werken! Vóór u zullen duizend jaren liggen, gewijd aan het verzoenen van de mensheid met God, en daarna zal er een eeuwigheid zijn in Jehovah’s dienst. De liefderijke voorzieningen van Jehovah voor de mensheid zullen ook worden weerspiegeld in zijn zegen op de gehele schepping. Heb thans een aandeel in de bediening der verzoening ten einde dan leven te genieten.