Het Onze Vader nadert volledige verhoring
„Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde. Geef ons heden ons brood voor vandaag, en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven. En breng ons niet in verzoeking, maar bevrijd ons van de goddeloze”. — Matth. 6:9-13, NW.
1, 2. Hoe verschilt het Onze Vader in wijze van aanspreking van gebeden in de Hebreeuwse Geschriften? Waarom, en waarom bestuderen wij dit gebed?
„ONZE Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd.” Er was de enige zoon van God die in die tijd, negentien eeuwen geleden, op aarde leefde, voor nodig om de mensen van een natie die aan Jehova God was gewijd, te leren op deze kinderlijke wijze een gebed tot Hem te beginnen. In de gewijde Hebreeuwse Geschriften die vóór Christus Jezus waren geschreven, was Jehova God op verscheidene plaatsen een Vader genoemd.a Als de Schepper van de man en de vrouw was hij oorspronkelijk de Vader van het menselijke geslacht, zodat de Christelijke historicus Lukas de volmaakte man in de hof van Eden „Adam, de zoon van God” noemt (Luk. 3:38, NW). Maar in deze Hebreeuwse Geschriften werd geleerd hoe deze eerste twee menselijke schepselen op trouweloze wijze de wet van hun hemelse Vader verbraken, door hem niet als kinderen werden erkend en uit de hof van Eden werden verdreven ten einde als opzettelijke zondaren te sterven, zodat niemand van hun nakomelingen Jehova God kon aanspreken als ware hij een van Zijn kinderen. Dit is er de oorzaak van dat geen enkel van alle gebeden die in de negen en dertig boeken der geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften staan opgetekend, begint met het aanspreken van Jehova God als onze Vader, de vader der mensheid.
2 Maar nu verrichtte Jezus Christus, Hij die door Jehova van de hemel uit was erkend als „Mijn Zoon, de geliefde”, een offerandelijk werk waardoor voor hen de weg tot opneming in het gezin van Gods kinderen zou worden heropend. Daarom leerde Jezus zijn Joodse discipelen tevoren dit gebed, dat als het „Onze Vader” bekend is komen te staan, en het was passend dat hij dit deed. Hij leerde dit gebed als een voornaam deel van zijn „bergrede” (Matth. 3:13-17, NW; 5:1 tot 6:13). Daar Jezus zijn volgelingen dit gebed leerde bidden, deed hij dit in de volledige verwachting dat alles wat er in wordt gevraagd, zou worden verhoord. Omdat dit gebed in onze dag zijn volledige verhoring nadert, is het voor ons zo belangrijk hier een studie van het Onze Vader ter hand te nemen ten einde meer van de volledige betekenis er van te begrijpen.
3. Wie mogen God aldus in gebed aanspreken, en waarom alleen dezen?
3 Welk een warmte gaat er uit van de wijze waarop de Here Jezus het gebed begint en welk een kinderlijk vertrouwen wordt er door ingeboezemd! „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd.” Hier leert de voornaamste zoon van God degenen die zonen en dochteren van God zullen worden, bidden. Vergeet nimmer dat de Meester hier niet heidenen, religieuze huichelaars of mensen dezer wereld, maar zijn discipelen, zijn toegewijde volgelingen, leert bidden. Tot dezen zeide hij in deze zelfde rede: „Gelukkig zijn de vredelievenden, want zij zullen ’zonen Gods’ worden genoemd” (Matth. 5:9, NW). Het Vaderschap dat hier wordt erkend, is dus niet een vaderschap dat louter op onze afstamming van Adam is gebaseerd, een afstamming die heidenen, huichelaars, antichristen en alle andere menselijke schepselen hebben. Het is gebaseerd op het volgende: een erfgenaam worden van eeuwig leven, dat door middel van het slachtoffer van Jezus Christus van God afkomstig is. Derhalve mogen tegenwoordig niet alleen mensen die God tot het hemelse koninkrijk met Christus Jezus heeft geroepen dit gebed, waarin zij God als hun Vader aanspreken, opzenden, maar ook de grote schare „andere schapen” van hem, die het eeuwige leven hopen te verkrijgen op de aarde, welke onder Gods koninkrijk zal worden volmaakt. — Luk. 12:32; Openb. 7:9-17; Joh. 10:16.
4. Waarom gebruiken wij het meervoudige voornaamwoord „onze”, en waarom spreken wij hem met „Vader” aan?
4 Dat wij hem „onze” Vader noemen, betekent dat wij erkennen dat hij de Vader van een gezin is, dat het gezin uit nog andere leden bestaat en dat wij samen met onze oudere Broeder, Jezus Christus, de geliefde voornaamste zoon van God, zonen van God zijn. Dit verruimt ons gebed zodat dit nu ook liefdevol onze broederzonen van God omvat. Stellig is het koninkrijk Gods, waarom ons hier wordt geleerd te bidden, niet alleen voor ons eigen persoonlijke voordeel, maar voor het gehele gezin. Ook erkennen wij door deze wijze van inleiding God als de oorspronkelijke Levengever, de Fontein des levens, niet alleen als Degene van wie wij door de eerste mens Adam bestaan hebben ontvangen maar ook als Degene die voor ons een voorziening heeft getroffen verlost te worden van de dood, welke wij thans vanwege Adams zonde sterven, en binnengeleid te worden in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid met haar eeuwige leven. Omdat wij geloof hebben en ons door bemiddeling van Christus deze levengevende voorzieningen ten nutte maken, spreken wij Jehova God aan als onze Vader, erkennende dat „het loon dat de zonde betaalt, . . . de dood [is], doch de gave die God schenkt, . . . eeuwig leven door Christus Jezus onze Heer”. — Rom. 6:23, NW.
5. Tot het geven waarvan worden wij verplicht doordat hij een Vader „in de hemelen” is, en hoe behandelde Jezus Zijn titel „Vader”?
5 Jehova is oneindig hoger dan onze aardse vaders. Hij is onze Vader „in de hemelen”. Daarom dragen wij hem de hoogste achting toe en wij bieden hem ons kinderlijke vertrouwen en onze kinderlijke gehoorzaamheid aan, zelfs al worden wij streng onderricht. Indien wij God geen achting toedragen en hem niet gehoorzaam zijn, logenstraffen wij het feit dat wij zijn kinderen zijn, want wij lezen: „Wij [plachten] vaderen te hebben die van ons vlees waren en die ons streng onderrichtten, en wij plachten hun achting te geven. Zullen wij ons niet veelmeer aan de Vader van ons geestelijke leven onderwerpen en leven? Want zij plachten ons gedurende enkele dagen streng te onderrichten volgens datgene wat hun goed scheen, maar hij doet dit tot ons nut opdat wij aan zijn heiligheid mogen deel hebben” (Hebr. 12:9, 10, NW). Toen Jezus ons tot Jehova God leerde bidden en ons leerde hem met „Onze Vader” aan te spreken, bedoelde hij dat Jehova ook zijn Vader is. Jezus sprak hem op tedere wijze als Vader aan en erkende daarmede dat hij oorspronkelijk van deze grote Levengever leven had ontvangen. Hij zeide: „De levende Vader . . . heeft [mij] uitgezonden en ik leef door de Vader” (Joh. 6:57, NW). Om deze reden liet hij zich nooit door iemand met „Vader” aanspreken maar hij bewaarde deze kostbare titel altijd voor zijn hemelse Vader. Toen Jezus zijn discipelen vertelde „Noemt . . . niemand uw vader op aarde, want Eén is uw Vader, de Hemelse” bedoelde Jezus ook dat zijn discipelen hem niet met de titel „Vader” moesten aanspreken. Hoe volkomen onchristelijk is het dus wanneer geestelijken der Christenheid eisen dat de mensen hen in een geestelijke betekenis met „vader” aanspreken! Het is het toppunt van oneerbiedigheid tegenover de hemelse Vader en is in strijd met het Onze Vader.
ZIJN NAAM
6. Waarom wordt in het Onze Vader het eerst verzocht, en waarom?
6 Jezus brengt ons in gedachten dat de hemelse Vader een naam heeft en dat wij als liefderijke kinderen achting dienen te hebben voor die naam. Het allereerste verzoek dat Jezus in het gebed ter sprake brengt, is: „Uw naam worde geheiligd”. Op deze wijze toont hij aan dat de naam van de hemelse Vader wat belangrijkheid betreft de eerste plaats inneemt. Ja, evenals de Zoon een naam heeft, heeft ook de Vader een naam. De naam vindt zijn oorsprong niet bij ons, maar hij zelf vertelt ons hoe de naam luidt: „Ik ben Jehova, dat is mijn naam; en mijn heerlijkheid zal ik niet aan een ander geven, noch mijn lof aan gesneden beelden” (Jes. 42:8, AS). Toen Jezus op aarde predikte, was Jehova’s naam meer dan vier duizend jaren lang door Satan de Duivel en al zijn nakomelingen gesmaad. De smaadheden die op Jehova waren gevallen, vielen toen op Jezus en sedertdien zijn ze tot op deze dag op alle ware volgelingen van Jezus gevallen. Het verzoek „Uw naam worde geheiligd”, betekent dus meer dan dat wij Gods naam alleen maar heilig moeten houden. Het betekent dat alle smaad welke op die naam is geworpen, er van moet worden afgewenteld en dat die naam voor altijd moet worden gerechtvaardigd.
7. Hoe gebruiken goddeloze mensen en valse profeten Gods naam ijdel?
7 Zelfs in de Tien Geboden, die God via Mozes aan de Joden gaf, toont hij de belangrijkheid van zijn naam. In het derde van deze geboden beveelt hij: „Gij zult den naam des HEREN [van Jehova] uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HERE [Jehova] zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdellijk gebruikt” (Ex. 20:7). Wanneer die naam in godslasterlijke taal wordt gebruikt, door toornige mensen in gemeen gevloek wordt gebezigd, wordt die naam natuurlijk voor geen goed doel gebruikt maar hij wordt daardoor omlaaggehaald. Mensen gebruiken die naam echter ijdel wanneer zij die naam verkeerd toepassen op personen of dagen welke die naam niet dienen te dragen, of wanneer zij deze naam verbinden aan leugens en valse boodschappen, terwijl zijn naam voor het voortbrengen daarvan niet verantwoordelijk is en daarvoor ook geen borg staat. „Zo zegt de HERE [Jehova] der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten, die u profeteren; zij maken u ijdel [zij leren u ijdelheid]; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEREN [Jehova’s] mond. Zij zeggen steeds tot degenen, die Mij lasteren: De HERE [Jehova] heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, zeggen zij: Ulieden zal geen kwaad overkomen. Hoe lang? Is er dan een droom in het hart der profeten, die de leugen profeteren? Ja, het zijn profeten van huns harten bedriegerij; die daar denken om Mijn volk Mijn naam te doen vergeten, door hun dromen, die zij, een ieder zijn naaste, vertellen; gelijk als hun vaders Mijn naam vergeten hebben door Baäl. Ziet, Ik wil aan de profeten, spreekt de HERE [Jehova], die hun tong nemen, en spreken: Hij heeft het gesproken.” — Jer. 23:16, 17, 26, 27, 31, AS.
8. Hoe gebruiken de geestelijken der Christenheid zijn naam aldus ijdel?
8 De geestelijken der Christenheid komen onder deze openlijke aanklacht. Ofschoon zij vermijden de naam Jehova te gebruiken, vermeten zij zich te spreken voor God, aan wie die naam toebehoort. Als religieuze profeten doen zij de mensen allerlei valse voorzeggingen betreffende de vrede der wereld, betreffende de Volkenbond en zijn opvolger, de Verenigde Natiën, en betreffende andere dingen die van openbaar belang zijn; en zij spelden de mensen op de mouw dat deze voorzeggingen boodschappen zijn die afkomstig zijn van God, aan wie de naam Jehova toebehoort. Ook verheerlijken zij mannen en vrouwen van deze wereld, schuiven Gods naam op de achtergrond en doen de mensen zijn heilige naam vergeten. Wanneer zij dus het Onze Vader uitspreken en zeggen: „Uw naam worde geheiligd”, wordt hierdoor hun religieuze huichelarij slechts vergroot.
9. Hoe hebben de Joden als natie zijn naam ijdel gebruikt en op wie kwam toen de verantwoordelijkheid te rusten zijn naam niet aldus ijdel te gebruiken?
9 Het Joodse volk uit de oudheid gebruikte als natie zijn naam ijdel, want zij werden naar zijn naam genoemd, Jehova’s volk, maar zij leefden niet overeenkomstig die achtenswaardige naam. Wij brengen deze beschuldiging niet in maar God doet het door bemiddeling van zijn profeten. Hij zegt tot het volk voor zijn naam, dat hij in de handen van hun vijanden overleverde: „Zijn overheerschers pochen, spreekt Jahwe, en gestadig dag aan dag [wordt] mijn naam gesmaad.” „Doch toen zij bij de volken tot welke zij kwamen, gekomen waren, ontwijdden zij mijn heiligen naam, omdat men van hen zeide: dat is Jahwe’s volk; zij hebben zijn land moeten verlaten! Zeg daarom tot het huis Israël: zoo spreekt de Heer Jahwe: Niet om uwentwil handel ik, huis Israël, maar ter wille van mijn heiligen naam, dien gij ontwijd hebt onder de volken tot wie gij gekomen zijt [als gevangen bannelingen]” (Jes. 52:5 en Ezech. 36:20, 22, LV). In de eerste eeuw n. Chr. verwierp God de Joodse natie tenslotte, nadat zij zijn Zoon aan de paal hadden gehangen opdat hij daar een oneervolle dood zou sterven. Wat de Israëlieten in die tijd betreft, het enige wat op een verlossing duidde, was dat een getrouw overblijfsel van de Joden zich van hen afscheidde en het op zich nam Jehova’s naam te eren en een weg te bewandelen die de naam welke op hen rustte, waardig was. Een korte tijd later voegden zich vele heidenen bij hen en allen tezamen werden zij een volk voor Jehova’s naam, zoals de discipel Jakobus de Christelijke synode te Jeruzalem zeide: „Simeon [Petrus] heeft nauwgezet verhaald hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht ten einde uit hen een volk voor zijn naam te nemen.” Het was daarna de plicht van deze Christenen te bewijzen dat zij Jehova’s naam niet ijdel gebruikten, zoals de natuurlijke Joden hadden gedaan. — Hand. 15:14, NW.
10. Hoe hebben Bijbelvertalers getracht Jehova’s naam te verwijderen, maar wat hebben ware Christenen ten aanzien van zijn naam gedaan?
10 Bijbelvertalers hebben nu al jaren lang pogingen gedaan Jehova’s naam uit Engelse en andere vertalingen te verwijderen. Zij trachten hem tot een naamloze God te maken die niet gedurende meer dan vijftien eeuwen op exclusieve wijze met de Joodse natie is omgegaan onder de naam Jehova. Deze vertalers beweren dat zij hem hierdoor verheffen zodat hij niet langer een stamgod of een nationale God is, en het hem gemakkelijker maken een universele God te worden. Zij beseffen de belangrijkheid van zijn naam niet half, in het bijzonder in het licht van zijn eigen verklaring: „Al wie de naam van Jehova zal aanroepen, zal worden bevrijd”. „Want dan zal ik tot de volkeren een reine taal richten, opdat zij allen de naam van Jehova mogen aanroepen, ten einde hem met een eenparige schouder te dienen” (Joël 2:32, AS; Handelingen 2:21 en Romeinen 10:13, NW; Zef. 3:9, AS). Christenen die met het Watch Tower Bible & Tract Society (Wachttoren Bijbel- & Traktaatgenootschap) zijn verbonden, hebben precies tegenovergesteld gehandeld en zij hebben vele jaren vóór 1931 Jehova’s naam verkondigd en verhoogd. In dit laatstgenoemde jaar en in het licht van de profetieën van de Bijbel hebben zij de naam „Jehova’s getuigen” in het openbaar aangenomen. Van die tijd af hebben zij overeenkomstig die naam geleefd.
11. Waarom hebben deze getuigen niet aanmatigend gehandeld door zijn naam aan te nemen?
11 Maar hebben deze getuigen aanmatigend gehandeld door Zijn naam letterlijk aan te nemen? Neen, want een ware zoon schaamt zich niet voor de achtenswaardige naam van zijn Vader. De naam past bij het werk dat zij voor 1931 deden en sedertdien hebben gedaan en nog doen. Wij dienen niet te denken dat op de natuurlijke Joden die de Leraar van het Onze Vader hebben verworpen, nog steeds Jehova’s naam rust. Het feit dat Jehova hen heeft verworpen, vond zijn hoogtepunt in de vernietiging van Jeruzalem in de eerste eeuw en in het verstrooien van de Joden onder alle natiën. Toen zij werden verworpen, werden de getrouwe Christenen het uitverkoren volk „voor zijn naam”. Wanneer Christenen die naam aannemen en vermaard maken, zijn zij derhalve niet aanmatigend. Indien Jehova’s getuigen smaad op Zijn naam hebben gebracht, laten hun vijanden dan maar eens zeggen in welk opzicht zij dat hebben gedaan.
12. Wat werd er van Jehova’s naam toen hij de Joden verwierp?
12 De religie-aanhangers der Christenheid beweren het volk voor zijn naam te zijn, toch belijden of verheerlijken zij de naam niet, maar zij vervolgen degenen die de naam wel dragen en deze verkondigen. Het was niet de bedoeling dat Jehova’s naam zou sterven toen hij de Joden verwierp. Deze naam werd overgebracht op de Christenen, die geestelijke Israëlieten werden en die zijn geest van aanneming ontvingen, ten gevolge waarvan zij tot hem roepen: „Abba, Vader”! (Gal. 4:4-7) Dat zijn naam op hen rust, betekent dat zij zijn eigendom zijn, zij behoren hem toe. Zij die oprecht het Onze Vader bidden, waarin zij er om vragen dat Gods naam wordt geheiligd, zullen er zeer nauwgezet op toezien daarop geen smaad te brengen, noch zullen zij deze naam bespotten enkel omdat zij de personen die de naam dragen, niet mogen. Zij hebben de naam lief.
13. Hoe heeft Jehova in verband met zijn overblijfsel zijn naam geheiligd?
13 Als Gods kinderen kunnen wij natuurlijk zijn naam in ons leven heiligen, maar de universele heiliging van die naam zal tot stand komen door Gods daad door bemiddeling van Jezus Christus. Jezus heeft eens gebeden: „Vader, verheerlijk uw naam” (Joh. 12:28, NW). God verzekerde hem dat hij dat zou doen. Sedert 1919 n. Chr. heeft de hemelse Vader dat gedaan. Op welke wijze? Door zoals in Ezechiël 36:21-32 was voorzegd, zijn getrouwe overblijfsel van geestelijke Israëlieten op de gehele aarde tot zijn organisatie en haar werk te herstellen: „De natiën zullen weten dat ik Jehova ben, zegt de Here Jehova, wanneer ik voor hun ogen in u geheiligd zal zijn.” — AS.
14. Hoe zal de beslissende heiliging van zijn naam binnenkort geschieden?
14 Maar de beslissende heiliging van zijn naam voor het gehele universum zal in de strijd van Armageddon komen, welke thans steeds naderbijkomt. In die strijd zullen de zich in de Christenheid en het heidendom bevindende vijanden van Gods naam een laatste geconcentreerde aanval op zijn overblijfsel en hun metgezellen van goede wil doen. Daarna zal de hemelse Vader, ten einde duidelijk te maken dat zijn naam heilig is en niet voor eeuwig straffeloos kan worden ontheiligd, de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” strijden en allen die hem nu smaden, vernietigen, hetzij mensen of duivels. „En ik zal mij verheerlijken, en mij heiligen, en ik zal mij in de ogen van vele natiën bekendmaken; en ze zullen weten dat ik Jehova ben. En ik zal mijn heilige naam in het midden van mijn volk Israël bekendmaken; noch zal ik mijn heilige naam ooit weer laten ontheiligen; en de natiën zullen weten dat ik Jehova ben, de Heilige in Israël” (Ezech. 38:23; 39:7, AS). Wij hebben uitbundige vreugde dat de verhoring van ons gebed waarin wij vragen dat zijn naam worde geheiligd, nabij is.
[Voetnoten]