De lieflijke voeten van de boodschappers
1. In het bijzonder sinds wanneer zijn de boodschappers van bevrijding uitgetrokken, en over welke parallelle situatie in de dagen van de eerste christenen schrijft Paulus?
SINDS het jaar 1919 zijn er boodschappers van bevrijding uitgezonden. Dit kan op één lijn gesteld worden met de situatie in de dagen van de christelijke apostelen, toen de apostel Paulus zei: „’Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered’. Hoe zullen zij echter hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt? Hoe zullen zij vervolgens prediken indien zij niet zijn uitgezonden? Zoals er staat geschreven: ’Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die goed nieuws over goede dingen bekendmaken!’” — Rom. 10:13-15, NW, waarin Joël 2:32 en Jesaja 52:7 worden aangehaald.
2. Op welke drie tijdsperioden is de profetie van bevrijding in Jesaja hoofdstuk 52 van toepassing?
2 De apostel Paulus deed onder inspiratie een aanhaling uit de profetie van Jesaja hoofdstuk tweeënvijftig, waarin wij worden ingelicht over de boodschappers die Sion of Jeruzalem het nieuws van bevrijding brengen. Deze profetie was in de eerste plaats van toepassing op de letterlijke, aardse stad Sion of Jeruzalem in de zesde eeuw vóór Christus; het feit dat Paulus de profetie aanhaalt, duidt er evenwel op dat ze in een uitgebreider en vollediger mate van toepassing is op het Grotere Sion, het hemelse Sion, het Jeruzalem dat boven is. Déze toepassing van de profetie was in de dagen van Christus’ apostelen nog niet tot volle ontplooiing gekomen maar bereikt in onze tijd haar volledige en uiteindelijke hoogtepunt.
3. Tot het uitspreken van welk bevrijdingsbevel werd Jesaja geïnspireerd?
3 Alsof wij ons in de zesde eeuw v. Chr. bevonden, horen wij hoe Jesaja’s profetie wordt geciteerd en tot de letterlijke, aardse stad wordt gericht: „Word wakker, word wakker, doe uw sterkte aan, o Sion! Doe uw schitterende gewaden aan, o Jeruzalem, de heilige stad! Want de onbesnedene en onreine zal niet meer in u komen. Schud u vrij van het stof, sta op, ga zitten, o Jeruzalem. Maak voor uzelf de banden om uw hals los, o gevangen dochter van Sion” (NW).
4. Sinds wanneer waren deze woorden op het voorbeeldige Israël van toepassing, en waarom vanaf die tijd en niet daarvóór?
4 In 537 v. Chr. was de letterlijke stad Sion of Jeruzalem nog steeds de ruïne waarin het Babylonische leger haar had herschapen. De stad werd echter door haar in leven gebleven burgers en andere Israëlieten over wie ze tot 607 v. Chr. had geregeerd, vertegenwoordigd. De hierboven aangehaalde woorden van Jesaja 52:1, 2 (NW) waren derhalve op zulke kinderen van haar van toepassing en voorzeiden wat dezen op Gods bevel zouden doen. Die woorden waren niet op Sion of Jeruzalem van toepassing voordat het Babylon uit de oudheid in 539 v. Chr. Kores de Pers in handen viel. De gevangen Israëlieten of joden kregen niet vóór de val van Babylon het bevel het juk af te schudden en zich te bevrijden. De tijd hiervoor was pas aangebroken nadat Babylon was gevallen en nadat Babylons overwinnaar, Kores de Grote, zijn bevrijdingsdecreet had uitgevaardigd, op grond waarvan de gevangen joden in Babylon de vrijheid werd geschonken naar hun geboorteland terug te keren en in Jeruzalem de tempel voor Jehovah’s aanbidding te herbouwen. Pas toen werden zij gemachtigd Babylon te verlaten, en hun in een woestenij veranderde geboorteland zou voldoende rust genoten hebben om hen te kunnen terugontvangen.
5, 6. Wanneer vaardigde Kores het bevrijdingsdecreet voor de Israëlieten uit, en waarom was dit een geschikte tijd voor het uitvaardigen van dat decreet?
5 Jehovah God had bepaald dat hun land zeventig jaar lang zou rusten en zonder inwoners zou zijn. Het zeventigste jaar van de sabbatsrust van het land begon vroeg in de herfst van het jaar 538 v. Chr., omstreeks de tijd van de joodse verzoendag. Kores’ bevrijdingsdecreet werd in het eerste jaar van zijn regering uitgevaardigd. Babylon viel hem in het jaar 539 v. Chr. in handen en volgens de berekeningen van kenners van de bijbelse chronologie moet zijn eerste regeringsjaar in het voorjaar van het volgende jaar zijn begonnen, namelijk op 1 Nisan 538 v. Chr., dus zes maanden voordat het zeventigste sabbatsjaar van het land Juda begon. Indien Kores zijn decreet vroeg in 538 v. Chr., als zijn eerste regeringsjaar, had uitgevaardigd, zouden de verbannen joden de terugreis naar hun land vóór het begin van het zeventigste sabbatsjaar hebben kunnen aanvaarden, hetgeen in strijd geweest zou zijn met Jehovah’s profetieën. Of zij zouden gedurende de regenachtige wintermaanden van het jaar, die van oktober tot en met maart vielen, hebben moeten reizen. Dit zou niet al te goed zijn geweest.
6 Volgens de bovengenoemde berekening, zou Kores’ eerste regeringsjaar op 5 maart van het jaar 537 v. Chr., of tegen het einde van het regenseizoen, eindigen. Hij was ongetwijfeld zo attent om zijn decreet tegen het einde van het regenseizoen, kort vóór 5 maart van het jaar 537 v. Chr., uit te vaardigen, zodat de verbannen Israëlieten er regelingen voor konden treffen om in het geschikte droge jaargetijde, van april tot en met september, te reizen. Zij hebben de vier maanden durende reis van Babylon naar Israël ongetwijfeld gedurende de droge maanden gemaakt, want tegen oktober waren zij terug en vóór de eerste dag van hun zevende maanmaand hadden zij zich in hun geliefde geboorteland gevestigd. — Ezra 3:1.
7. Wat betekende deze bevrijding van Sion, en waarvan werd ze een symbool?
7 Door Jeruzalem te herbouwen, hetgeen vanaf het jaar 537 v. Chr. gebeurde, schudde de „gevangen dochter van Sion” zich vrij van het stof van haar verlatenheid, terwijl ze wakker werd uit de toestand van verdoving waarin ze zeventig jaar lang had verkeerd en de banden die Babylon om haar hals had gebonden, losmaakte. Ze deed haar sterkte aan en kleedde zich in schitterende gewaden, vooral die van heiligheid, om een heilige stad te worden, een stad waarin zich Jehovah’s tempel van aanbidding bevond. Ze zat niet langer in slavernij op de grond, maar ze ging zitten te midden van steden die waren gemachtigd te bestaan. Jeruzalem werd wat Jezus Christus haar noemde, „de stad van de grote Koning” (Matth. 5:35, NW). Ze werd een symbool van het hemelse Sion, het Jeruzalem dat boven is.
8. (a) In welke toestand verkeerden de aardse onderdanen van Gods koninkrijk in 1914, ondanks dat Gods koninkrijk in 1914 werd geboren? (b) Welke houding legde het Grote Babylon ten opzichte van het boek The Finished Mystery aan de dag?
8 Toen de tijden der heidenen in de vroege herfst van het jaar 1914 eindigden, baarde het hemelse Sion of het Jeruzalem dat boven is het Messiaanse koninkrijk door middel waarvan Jehovah God zijn koningschap en zijn soevereiniteit over de aarde tot uitdrukking zou brengen. Op aarde moesten de geestelijke „overgeblevenen van haar zaad” echter de eerste wereldoorlog meemaken. Aangezien dit overblijfsel destijds geen juist inzicht bezat met betrekking tot de strikte neutraliteit die een christen ten opzichte van de politieke conflicten op aarde aan de dag dient te leggen en ook de aangelegenheid van de relatieve onderworpenheid aan de aardse ’hogere overheden’ niet juist bezag, geraakte het in slavernij aan het Grote Babylon. In juli van het jaar 1917 publiceerde het overblijfsel door middel van de Watch Tower Bible & Tract Society het zogenoemde ’zevende deel van de Schriftstudiën’, namelijk het boek getiteld „The Finished Mystery” (Het voltooide mysterie). In dit boek werd een verklaring gegeven van de bijbelboeken Openbaring en Ezechiël, terwijl er ook veel in werd gezegd dat tegen het Babylon de Grote was gericht. Tot in het jaar 1918 namen duizenden personen aan de verspreiding van dit boek deel. Dit zinde het Grote Babylon niet, met het gevolg dat ze dit Zevende Deel liet verbieden, en dat niet alleen in Canada maar ook, tegen maart 1918, in de Verenigde Staten van Amerika.
9, 10. (a) Welke verdere stappen die tegen Gods volk werden ondernomen, schonken het Grote Babylon — ondanks dat het werk zonder The Finished Mystery voortgang vond — veel vreugde? (b) Waarom was haar vreugde van korte duur? (c) Wat deed Gods bevrijde volk eerst?
9 Het predikingswerk ging na dit incident door met behulp van andere bijbelse lectuur, maar Sions kinderen kwamen in een toestand van gevangenschap aan het Grote Babylon te verkeren, vooral toen personen die een leidinggevende positie bekleedden en anderen die met het Wachttorengenootschap waren verbonden, in juli van het jaar 1918 gevangen werden gezet. Zoals in Openbaring 11:3-10 (NW) was voorzegd, werden de symbolische „twee getuigen” gedood. Het Grote Babylon was opgetogen van vreugde en vierde feest. Haar gejuich zou echter van korte duur zijn. In Openbaring 11:11-13 (NW) was voorzegd dat die „twee getuigen” weer tot leven zouden worden gebracht en dat ze tot vrees van hun vijanden een zeer belangrijke plaats in de wereld zouden gaan innemen. Dit begon in het voorjaar van het eerste naoorlogse jaar, in 1919, te geschieden.
10 Tot verslagenheid van het Grote Babylon en alle andere vijanden trad het overblijfsel van Sions geestelijke kinderen op aarde plotseling in vrijheid naar voren. Zij zagen in dat hun op aarde nog een groot werk te doen stond. Geestdriftig aanvaardden zij de vreugdevolle dienst van Gods koninkrijk, dat door Gods vrouw Sion in de hemelen was gebaard. Van 1-8 september hielden zij een algemeen congres te Cedar Point, in de Amerikaanse staat Ohio, waar zij door zesduizend personen waren vertegenwoordigd; zevenduizend personen woonden op zondag de openbare lezing bij, die handelde over het onderwerp „De hoop van de bedroefde mensheid”.
11. Welke andere publikatie werd beschikbaar gesteld ten einde de bevrijders te helpen, en waartoe werden allen aangemoedigd?
11 De publikatie van nog een tijdschrift, thans als Ontwaakt! bekend, ontlokte de congresgangers een enthousiast applaus. De organisatie van de gemeenten die tot in 1918 door middel van het Zevende Deel de boodschap tegen Babylon de Grote hadden verbreid, moest nieuw leven worden ingeblazen. In de uitgave van de Watch Tower van 15 september 1919 werd het artikel „Het Koninkrijk aankondigen” gepubliceerd, waarbij Openbaring 15:2 en Jesaja 52:7 als leiteksten werden gebruikt. Terwijl in dit artikel het werk werd besproken dat erin bestaat het „gouden tijdperk” onder Gods koninkrijk bekend te maken, werd er verder in gezegd hoe er te werk gegaan moest worden ten einde de blijde tijdingen door middel van het nieuwe tijdschrift, namelijk Het gouden tijdperk, dat nu als Ontwaakt! bekendstaat, aan anderen door te geven: „De organisatie die het werk met het Zevende Deel leidde, bleek een wonderbaarlijk succes te zijn. Zevenduizend vrienden hebben aan dit speciale werk deelgenomen. Wij vragen alle klassen die organisatie nieuw leven in te blazen en op juiste wijze te herstellen. Laten wij bedenken dat er in eenheid, in de geest van Christus, kracht schuilt, dat God zijn kracht ten behoeve van ons zal aanwenden als wij ons hart in een juiste toestand houden en nauw in liefde met elkaar zijn verbonden” (Bladzijde 281, paragraaf 3). Dit werd tot meer dan 17.961 personen gezegd die dat jaar de Gedachtenisviering of het Avondmaal des Heren hadden bijgewoond.a
12. Op welke wijze toonden de overgeblevenen van Sions zaad op aarde dat zij wakker waren geworden, en voor de val waarvan vormde dit een zeker bewijs?
12 De hemelse stad Sion, vertegenwoordigd door de overgeblevenen van haar zaad op aarde, begon nu werkelijk ’wakker te worden’ uit haar droefheid en verdoofde toestand, waarna ze, zoals haar was opgedragen, ’haar sterkte begon aan te doen’. Ze schudde zich „vrij van het stof” en liet zich niet door het Grote Babylon of de rest van de zichtbare organisatie van de Duivel onder de voet lopen. Ze ontdeed zich van de banden om haar hals en liet zich niet langer als een gevangen genomen slaaf door het Grote Babylon rondleiden. Na opgestaan te zijn uit het stof van doodsheid en zwakke lusteloosheid ging ze op een stoel of troon zitten. Ze was vastbesloten een „heilige stad” te zijn waar de onreine religieaanhangers en personen met een onbesneden hart niet langer als zegevierende indringers doorheen zouden trekken. Ze deed het stoffige slavenkleed uit en trok de schitterende gewaden aan die voor de organisatie waarmee de Koning der Eeuwigheid, Jehovah God, gehuwd was, passend waren. Dit vormde er een zeker bewijs voor dat het Grote Babylon was gevallen.
„UW GOD IS KONING GEWORDEN”
13. (a) Wie kwam de eer toe voor deze bevrijding? (b) Op welke wijze beschrijft Jesaja de houding die Jehovah ten opzichte van het bevrijden van zijn volk inneemt?
13 Het overblijfsel van Sions geestelijke kinderen op aarde heeft deze bevrijding niet met geld gekocht of ze door een compromis met de vijand verkregen. De Almachtige God heeft die bevrijding door bemiddeling van zijn Grotere Kores, de Koning Jezus Christus, teweeggebracht, want God en Christus hadden op het Grote Babylon de overwinning behaald. Toen God, voordat hij zijn volk bevrijdde, de situatie waarin het verkeerde, bezag, zei hij profetisch: „’En nu, wat voor belang heb ik hier?’ is de uitspraak van Jehovah. ’Want mijn volk werd om niet weggenomen. Juist degenen die over hen heersten, bleven tieren’, is de uitspraak van Jehovah, ’en voortdurend, de gehele dag, werd mijn naam met minachting bejegend. Om die reden zal mijn volk mijn naam kennen, ja, om die reden [zal het mijn naam kennen] in die dag, omdat ik Degene ben die spreek. Zie! Ik ben het.’” — Jes. 52:5, 6, NW.
14. Waaruit bleek de diepte van waardering van het bevrijde overblijfsel van Sions zaad?
14 Toen het Grote Babylon het geestelijke overblijfsel van Sions zaad in het stof onder haar voeten had, tierde ze net als in het geval van het Israël uit de oudheid tegen hen en bejegende ze de naam van hun God met minachting. Het Grote Babylon tierde in feite vol verachting tegen hen: ’Waar is uw God Jehovah?’ In 1919 voegde Jehovah echter de heerlijkheid van Bevrijder aan zijn naam toe door hen van hun religieuze onderdrukker te bevrijden. Van toen aan leerden zij hem en zijn unieke naam als nooit tevoren kennen. Hun bekendheid met hem bereikte zo’n diepte van waardering dat het overblijfsel van Sions zaad in het jaar 1931 door middel van resoluties die over de gehele wereld werden aangenomen, de benaming „Jehovah’s getuigen” op zichzelf van toepassing bracht. Jehovah had bekendgemaakt dat dit „in die dag” zou gebeuren. Sinds 1919 leven wij in de dag waarin dit is gebeurd, en dat dit inderdaad gebeurd is, moet toegeschreven worden aan het feit dat Hij degene is die het gesproken heeft.
15, 16. Wat beschouwen wij vervolgens in Jesaja’s bevrijdingsprofetie, en waarom is dit belangrijk?
15 In het tweeënvijftigste hoofdstuk van Jesaja’s profetie wordt onze aandacht nu van de mishandeling van zijn volk in Babylon afgewend en op de verlaten toestand van Sion of Jeruzalem op haar eens heilige berg gevestigd. In de verte voor ons uit zien wij iemand op de bergen naar ons toe komen. Het is een boodschapper met nieuws voor het verlaten Sion. In de beschrijving die Jesaja van hem geeft, roept hij met een profetische vooruitziende blik uit: „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die goed nieuws brengt, die vrede verkondigt, die goed nieuws brengt van iets beters, die redding verkondigt, die tot Sion zegt: ’Uw God is koning geworden!’” (Jes. 52:7, NW) Het is Gods boodschapper die het nieuws van bevrijding komt brengen.
16 Het goede nieuws, de verkondigde vrede, het goede nieuws van iets beters, de verkondigde redding, de bekendmaking van het nieuws dat God als koning regeert, dit alles was voor het verlaten Sion bestemd. Wat moeten de voeten van die boodschapper Sion lieflijk hebben toegeschenen! De bekendmaking dat haar God koning was geworden, betekende niets minder dan dat Babylon, de slavenhoudster, was gevallen en dat Kores de Grote haar Israëlitische gevangenen in 537 v. Chr. hun religieuze vrijheid had geschonken.
17. In welke andere tijdsperioden werden de boodschappers van bevrijding zeer gewaardeerd?
17 Eeuwen later, en wel in de dagen der apostelen, werden de voeten van de christelijke boodschappers die naar de overgeblevenen van Sions geestelijke kinderen werden gezonden, als even lieflijk beschouwd (Rom. 10:15, NW). Later, vooral sinds het jaar 1919, werden er echter wéér boodschappers met zulke lieflijke voeten uitgezonden. Hoe lieflijk zagen zij er in dat jaar in de ogen van het overblijfsel van Sions zaad uit! Dit kwam doordat het overblijfsel het koninkrijk van hun God Jehovah liefhad en doordat zij ernaar verlangden vrij te zijn ten einde dit koninkrijk bekend te maken. Zij zagen er verlangend naar uit dat Gods zichtbare organisatie herbouwd zou worden, opdat zij zijn koninkrijk over de gehele wereld zouden kunnen bekendmaken.
18. Schets enkele van de goede dingen die de boodschap van bevrijding in recente tijden behelsde.
18 Het goede nieuws dat hun werd gebracht, kwam overeen met het goede nieuws dat lang geleden aan het vroegere Sion werd bekendgemaakt. Het goede nieuws behelsde onder meer het bericht dat het Grote Babylon was gevallen; ook dat de Grotere Kores, Jezus Christus, die sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 regeerde, haar had overwonnen en het bevel had uitgevaardigd dat de overgeblevenen van Sions zaad, die door het Grote Babylon gevangen waren gehouden maar die nu onder een nieuwe, zegevierende heerschappij waren gekomen, bevrijd moesten worden. Het goede nieuws behelsde dat er voor de aarde iets beters in het verschiet lag; dat Gods zichtbare organisatie op aarde herbouwd zou worden en in een betere toestand voor zijn dienst gebracht zou worden en dat de symbolische „levende stenen”, de tempelklasse, voor de aanbidding van de ene levende en ware God — op een zuiverder manier dan zij deze voordien hadden beoefend — opgebouwd zouden worden. Het goede nieuws behelsde dat de val van het Grote Babylon er een bewijs van vormde, dat zij niet langer Heerseres was, althans niet over hen, maar dat hun God, Sions God, hun regerende Koning was. Hij was Koning geworden, zelfs over gebied waarover het Grote Babylon de scepter had gezwaaid, en nu moest zijn koninkrijk op de gehele bewoonde aarde als een boodschap van bevrijding aan nog velen meer bekendgemaakt worden.
VREUGDE
19. Leg uit op welke wijze de vreugde van Sions wachters een weerspiegeling vormt van de vreugde van al Sions verbannen kinderen.
19 Het stemt Sion vreugdevol haar verbannen kinderen terug te ontvangen en weer een stad te worden die, na zeventig jaar lang verlaten gelegen te hebben, wemelt van aanbidders van haar wachters, degenen die er waakzaam naar uitzien haar geestelijke belangen te behartigen. Wie is het die de bannelingen terugbrengt en onderweg ondersteunt? Het is Jehovah. Het is zo duidelijk Zijn werk, dat wanneer de onder zijn onzichtbare leiding uit Babylon terugkerende bannelingen de stad naderen en binnen het gezichtsbereik van Sions wachters komen, het net lijkt alsof zij Jehovah van aangezicht tot aangezicht zien en zijn en hun ogen elkaar ontmoeten. „Luister!” zegt Jesaja’s profetie (52:8, NW) tot het verlaten Sion, „Uw eigen wachters hebben hun stem verheven. Eenstemmig blijven zij vreugdevol uitroepen, want van aangezicht tot aangezicht zullen zij zien wanneer Jehovah Sion bijeenbrengt en terugvoert [door haar bannelingen bijeen te brengen en terug te voeren].”
20, 21. Wat ging, aangezien de bevrijding duidelijk van Jehovah afkomstig was, in de ogen van die bevrijde personen een steeds belangrijker plaats innemen, en wat deden zij derhalve in 1931?
20 Het terugbrengen van de „overgeblevenen van haar zaad” tot Gods vrije „vrouw” Sion, hetgeen van 1919 af plaatsvond, was duidelijk Jehovah’s werk door bemiddeling van zijn op de troon geplaatste Zoon, Jezus Christus, de Grotere Kores. Het besturende lichaam van de christelijke getuigen van Jehovah was scherp genoeg van gezicht en verziend genoeg om dit feit in te zien. Verenigd hebben deze geestelijke wachters zich verheugd en zij hebben kreten van vreugde geslaakt toen zij de steeds groter wordende stoet bannelingen uit de gevangenschap in het Grote Babylon zagen terugkeren. Omdat zij, toen hun ogen van geestelijk onderscheidingsvermogen zijn mededogende ogen ontmoetten, inzagen welk aandeel Jehóvah in de bevrijding had, ging Jehovah een steeds belangrijker plaats in de zichtbare organisatie van zijn bevrijde volk innemen. Aan zijn naam werd zeer terecht een grotere belangrijkheid toegekend dan aan die van zijn Zoon Jezus. Hij moest boven zijn Zoon Jezus Christus worden geëerd. Zijn universele soevereiniteit moest gerechtvaardigd en van alle smaad gezuiverd worden; zijn universele soevereiniteit vormde in feite voor het gehele levende universum de strijdvraag die alles in belangrijkheid overtreft.
21 Toen Jehovah in 1931 vrijwel alle verbannen leden van het overblijfsel van haar zaad naar Sion had teruggebracht, namen zij dan ook de naam Jehovah’s getuigen aan, ten einde zich van alle personen te onderscheiden die slechts in naam christelijk waren. — Jes. 43:10-12, 21; 44:8, NW.
22. Welk goddelijke gebod van Jehovah, dat door Jesaja werd opgetekend, behoorde nu tot de verantwoordelijkheid van Gods bevrijde volk?
22 Omdat Jehovah haar bannelingen terugbracht, begon Sion en haar omgeving er anders uit te zien. Het was alsof ze in een paradijs was gekomen. Er bestond voor alles wat met haar te maken had alle reden toe zich te verheugen en er schitterend en blij uit te zien. Volgens het goddelijke gebod dat in Jesaja 52:9, 10 (NW) staat opgetekend, wordt op zijn gehele vertrooste volk, zijn gehele losgekochte organisatie, een beroep gedaan waardering te tonen voor wat hun God heeft gedaan: „Wordt vrolijk, roept eenstemmig vol vreugde uit, gij verwoeste plaatsen van Jeruzalem, want Jehovah heeft zijn volk vertroost; hij heeft Jeruzalem teruggekocht [zodat deze stad opnieuw zijn eigendom is]. Jehovah heeft zijn heilige arm voor het oog van alle natiën ontbloot; en alle einden der aarde moeten de redding van onze God zien.”
23. Op welke wijze heeft Jehovah’s volk bewezen dat het uit de gevangenschap aan het Grote Babylon is bevrijd?
23 Jehovah ontblootte zijn almachtige heilige arm ten aanschouwen van het Grote Babylon en alle natiën door zijn berouwvolle, diepbedroefde overblijfsel in 1919 te bevrijden en hen aldus te troosten. Het getrouwe overblijfsel maakte deze redding van Zijn volk uit het Grote Babylon bekend door hierna tot de einden der aarde te gaan ten einde als zijn christelijke getuigen dienst te verrichten en het goede nieuws van zijn Messiaanse Koninkrijk, dat thans sinds 1914 in de hemelen regeert, te prediken. Indien zij de gevangenen van het Grote Babylon waren gebleven, hadden zij dit niet kunnen doen. In dit huidige jaar 1964 wordt de Koninkrijksboodschap derhalve onder het toezicht van dit vertrooste, teruggekochte overblijfsel van Sions zaad in 194 landen gepredikt. Hun onbelemmerde optreden bij het prediken van Gods koninkrijk overal ter wereld vormt er een zichtbaar en hoorbaar bewijs van dat Jehovah hen heeft bevrijd. Op deze praktische wijze hebben „alle einden der aarde” de redding die God voor zijn volk heeft bewerkstelligd, gezien. Hij gebruikt degenen die deel uitmaken van zijn volk als zijn boodschappers van bevrijding.
24, 25. (a) Waarvan moesten de leden van Jehovah’s volk zich losmaken om als boodschappers van bevrijding gebruikt te kunnen worden? (b) Wat werd hierdoor bewezen met betrekking tot het Grote Babylon, en op welke wijze vond de uittocht uit Babylon plaats?
24 Ten einde over de gehele wereld voor allen die werkelijk voorstanders van vrijheid van godsdienst zijn als zijn boodschappers van bevrijding gebruikt te kunnen worden, was het overblijfsel van Sions zaad dat sinds 1919 nog op aarde was, genoodzaakt eerst zelf gunstig op Gods boodschap van bevrijding door bemiddeling van zijn Grotere Kores Jezus Christus te reageren. Zij moesten het gebod van hun God dat in Jesaja 52:11, 12 (NW) staat opgetekend, gehoorzamen: „Gaat weg, gaat weg, gaat uit van daar, raakt niets onreins aan; gaat weg uit haar midden, houdt uzelf rein, gij die de gebruiksvoorwerpen van Jehovah draagt. Want gijlieden zult niet in paniek uittrekken en gij zult niet in de vlucht heengaan. Want Jehovah zal zelfs voor u uit gaan en de God van Israël zal uw achterhoede zijn.”
25 Zo’n gebod kon pas gegeven en gehoorzaamd worden nadat het Grote Babylon was gevallen en haar Overwinnaar, de Grotere Kores, zijn bevrijdingsdecreet had uitgevaardigd. Het Grote Babylon is gevallen! Daarom begon het gezalfde overblijfsel van Sions zaad sinds het jaar 1919 uit haar weg te trekken, met het gevolg dat alle leden ervan thans zijn bijeengebracht. Zij willen het onreine niet meer aanraken en willen niet langer te midden ervan verkeren. Zij willen in religieus opzicht rein zijn ten einde de zuivere, onbesmette en aanvaardbare aanbidding in de ogen van hun God Jehovah te beoefenen. Wat zij bij zich dragen, zijn niet de Babylonische religieuze praktijken en de overleveringen en leerstellingen van demonen, maar de zuivere gebruiksvoorwerpen van Jehovah’s aanbidding, zoals die werden afgebeeld door de heilige gebruiksvoorwerpen die de Babyloniërs in 607 v. Chr., toen Jeruzalem werd vernietigd, uit Jehovah’s tempel hadden gestolen. Verder hebben zij het Grote Babylon niet — zoals de radicale elementen van deze wereld — in wilde haast en in verwarring verlaten, maar op een theocratische en ordelijke wijze en onder goddelijke leiding. Hun God Jehovah is voor hen uit gegaan! Alhoewel zij door de vijand werden achtervolgd, is Jehovah God een achterhoede voor hen geweest. Dat vormt er ook de reden voor waarom zij thans uit het Grote Babylon weg zijn! Zij zijn hier en thans, in 1964, zijn zij als vrije boodschappers van bevrijding werkzaam!
26. Wie hebben zich nu bij het bevrijde overblijfsel aangesloten, en wat doen zij ten einde hun verlangen om God onbelemmerd te dienen, te tonen?
26 Zij zijn thans echter niet alleen! Doordat zij het goede nieuws van Gods koninkrijk van bevrijding onbevreesd hebben gepredikt, hebben „alle einden der aarde” gezien welk een redding God ten behoeve van Sion en het overblijfsel van haar geestelijke kinderen heeft bewerkstelligd. Net zoals er destijds in 537 v. Chr. ruim 7537 slaven en beroepszangers met het Israëlitische overblijfsel uit het midden van Babylon wegtrokken, kan men thans iets overeenkomstigs waarnemen. Een „grote schare” van mensen in „alle einden der aarde” heeft gezien hoe Jehovah het getrouwe overblijfsel van de geestelijke Israëlieten heeft bevrijd en uit grote achting hiervoor zijn zij ertoe overgegaan deze glorierijke God van bevrijding te aanbidden. Zij hebben het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten uit het Grote Babylon gevolgd en zich van al Babylons onreinheden gezuiverd en zich moedig aan Jehovah God opgedragen ten einde zijn zuivere en heilige aanbidding te beoefenen (Ezra 2:64, 65; Neh. 7:66, 67; Openb. 7:9-17, NW). Zij genieten met volle teugen van de religieuze vrijheid die zij thans bezitten. Zij hebben zich aangeboden om met het overblijfsel als boodschappers van bevrijding dienst te verrichten en het heeft God behaagd hen als zodanig uit te zenden.
27. Hoe lang zal het bevrijdingswerk nog voortduren, en ter wille van wie wordt het werk verricht?
27 Het gevallen Grote Babylon nadert thans haar verschrikkelijke vernietiging. Degenen die in haar blijven, zullen ervan worden beschuldigd dat zij in de verantwoordelijkheid voor haar zonden delen en zij zullen met haar vernietigd worden. Totdat Jehovah God, tegen wie ze heeft gezondigd, haar vernietigt, moet er ter wille van alle mensen die zich nog in haar bevinden en die naar religieuze vrijheid hunkeren ten einde de ene levende en ware God te aanbidden, een bevrijdingswerk worden verricht. Deze mensen verlangen er vurig naar de lieflijke voeten van de boodschappers van het goede nieuws te zien. De tijd is thans kort. Gaat dus allen aan het werk, vrije boodschappers van bevrijding!
[Voetnoten]
a In de uitgave van de Watch Tower van 15 mei 1919, bladzijde 151, werd vermeld dat het aantal aanwezigen tijdens de viering van het Gedachtenismaal op de avond van 13 april 1919 in totaal 17.961 bedroeg, maar hierbij waren alleen inbegrepen „alle klassen die tot dusver een aantal aanwezigen van dertig of meer hebben gerapporteerd”. Dat cijfer gaf dus beslist niet het werkelijke wereldtotaal weer.
[Illustratie op blz. 273]
Een hedendaagse boodschapper die ’het Koninkrijk bekendmaakt’