Zoek juiste omgang
1. Kunnen de personen waarmee iemand omgaat, invloed op hem uitoefenen? Hoe werd dit door Salomo onder woorden gebracht?
ER BESTAAT een gezegde dat luidt: „Zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zeg u wie gij zijt”. Hoewel dit wellicht niet een nauwkeurige manier is om iemand te beoordelen, is het beslist waar dat het gezelschap dat iemand zoekt, ten goede of ten kwade een krachtige invloed op hem kan uitoefenen. Het is zoals de wijze koning Salomo zei: „Wie met wijzen omgaat, wordt wijs; wie het met dwazen houdt, vergaat het slecht” (Spr. 13:20, PC). In deze tijd wordt de slechte invloed die er op de mensen wordt uitgeoefend ten einde hen van de verheven, zuivere gedachten van hun liefdevolle Schepper Jehovah af te keren en hen tot de zelfzuchtige, vleselijke, materialistische gedachten van deze wereld, welke zich onder het bestuur van Satan de Duivel bevindt, te trekken, steeds groter. Dit maakt het voor alle mensen die rechtvaardigheid liefhebben, van het grootste belang dat zij zich van deze wereld afscheiden en God aanbidden door zich met hem te verenigen en overeenkomstig zijn wegen te handelen. — 2 Kor. 4:4; Joh. 15:17-19.
2. Hoe werden de consequenties van juiste en slechte omgang in Noachs dagen gedemonstreerd?
2 Het zoeken van juiste omgang is een aangelegenheid van leven en dood. Dit werd ten tijde van de vloed in Noachs dagen, toen demonen zich hadden gematerialiseerd om de ontaarding en verdorvenheid van het menselijke geslacht te doen toenemen, gedemonstreerd. Wij lezen hierover: „Toen [zag] de HERE . . ., dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was”. Noach ging echter niet met de massa mee; hij ging niet met hen om en deelde niet in hun verdorven gedachten. „Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God”. Doordat hij en zijn gezin juiste omgang zochten, overleefden zij die wereldcatastrofe. — Gen. 6:1-12; Hebr. 11:7; 2 Petr. 2:5.
3. (a) Als gevolg van welke door de apostel Paulus in 2 Timótheüs 3:1-5 voorzegde ontwikkeling is het thans belangrijk slechte omgang te mijden? (b) Door middel van welke hedendaagse vervulling van profetieën heeft God over de hele wereld voorzieningen voor een juiste omgang getroffen?
3 Evenals juiste omgang in de dagen van Noach een zaak van leven en dood was, zou het dit ook zijn voor hen die in de tijd van het einde, welke volgens Jezus als de dagen van Noach zou zijn, zouden leven. Nadat Paulus had beschreven hoe slecht de menselijke maatschappij in de laatste dagen zou zijn, gaf hij de raad: „Wend u . . . van zulke menschen af”, waardoor slechte omgang wordt vermeden (Matth. 24:37-39; 2 Tim. 3:1-5, LV). Het zoeken van juiste omgang wordt in deze tijd ook sterk beïnvloed door de vervulling van de bijbelse profetieën welke betrekking hebben op de bijeenvergadering in deze laatste dagen van het getrouwe overblijfsel van Christus’ geestelijke broeders en het herstel van hen tot Gods huis onder de grotere Noach, Christus Jezus. Tot de herstelde gemeente van deze gezalfde getuigen, die het overblijfsel van de geestelijke tempel vormen, komt namelijk een grote schare mannen en vrouwen uit alle natiën, die een juiste omgang zoeken ten einde Gods wegen te leren kennen en in zijn paden te wandelen. — Jes. 2:2-4; Openb. 7:9, 14.
MIJD SLECHTE OMGANG
4. (a) Welke krachtige raad wordt er in 2 Korinthe 6:14-18 gegeven over het mijden van slechte omgang? (b) Welke juiste omgang wordt er genoemd?
4 In verband met het mijden van de verdorvenheid van de wereld, en de omgang met Gods volk, schreef de apostel Paulus: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want welk deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis? . . . Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? . . . Want wij zijn de tempel van de levende God; zoals God heeft gezegd: ’Ik zal onder hen wonen en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn’. ’„Gaat derhalve uit hun midden vandaan en scheidt u af”, zegt Jehovah, „en houdt ermee op het onreine aan te raken”’, ’„en ik zal u tot mij nemen”’. ’„En ik zal u tot een vader zijn, en gij zult mij tot zonen en tot dochters zijn”, zegt Jehovah de Almachtige’”. Merk de herhaaldelijk gegeven raad op over het mijden van slechte omgang, ’wend u van zulke menschen af’, ’gaat derhalve uit hun midden vandaan’, ’scheidt u af’ en dan ’zal ik u tot mij nemen’. Christenen dienen geen deelgenootschap, geen gemeenschap, geen deel met de ongelovigen te hebben of aan hun praktijken mee te doen, met andere woorden, zij dienen geen omgang met hen te hebben wanneer zij vrienden van God wensen te zijn. — 2 Kor. 6:14-18, NW; Ezech. 37:27; Jes. 52:11; Ezech. 20:41.
5, 6. (a) Waarnaar wordt in de raad om slechte omgang te mijden, wel en niet verwezen, en hoe kan zulk een omgang invloed uitoefenen op iemands aanbidding? (b) Door welke raad aan de vroege christenen wordt hier de nadruk op gelegd?
5 Dit betekent natuurlijk niet dat de christen die zich aan God heeft opgedragen, alle contact met dit huidige samenstel van dingen moet mijden. Gedurende zijn werk, dagelijkse leven en prediking komt hij met zijn werkgever, collega’s, zakenrelaties, familieleden, buren en anderen in contact. Alle contact te mijden, zou haast betekenen dat men de aarde zou moeten verlaten (1 Kor. 5:10). ’Zich van zulke mensen af te wenden’ en alle omgang met hen te mijden, betekent echter met hen wier gedachten niet in overeenstemming zijn met Gods gedachten, geen deelgenootschap te hebben, dat wil zeggen, er niet zo over te denken als zij of een zelfde gedrag aan de dag te leggen. De denkwijze van materialistisch gezinde mensen is niet in overeenstemming met Gods denkwijze. Ook al zijn zulke kennissen niet oneerlijk of immoreel, toch gaat hun belangstelling niet in de eerste plaats naar de aanbidding en dienst van Jehovah uit. Iemand die geregeld met hen omgaat, zal spoedig net zo denken als zij. Indien men zijn geest aan hun gedachten blootstelt, zal het geloof in de nieuwe wereld zwakker worden, de ijver worden uitgedoofd, de rechtschapenheid wankelen en het geweten ongevoelig worden, zodat men Jehovah’s vereisten ten aanzien van studie en dienst niet meer ernstig opneemt. De gevormde nuttige gewoonten op het gebied van studie en dienst zullen worden verdorven. De apostel Paulus had dit gevaar in gedachten toen hij christenen waarschuwde niet met mensen om te gaan die niet de hoop koesterden in een opstanding terug te komen en derhalve geen werkelijke aansporing hadden een juiste handelwijze aan de dag te leggen. „Wordt niet misleid. Slechte omgang verderft nuttige gewoonten. Begint op een rechtvaardige manier nuchter te worden en bedrijft geen zonde, want sommigen hebben geen kennis Gods” (1 Kor. 15:33, 34, NW). Waarom zouden wij er net zo over denken als de mensen die geen kennis van God bezitten en zich er niets aan gelegen laten liggen? — Fil. 3:18, 19.
6 Toch zijn er nog christenen die denken dat zij het zich kunnen veroorloven met wereldse vrienden of familieleden omgang te hebben ten einde zich gezamenlijk te amuseren. Hoe kan een christen echter ’de oude persoonlijkheid, die met zijn vroegere gedragslijn overeenkomt’ wegdoen en ’de nieuwe persoonlijkheid aandoen, welke naar Gods wil in ware rechtvaardigheid en liefderijke goedgunstigheid werd geschapen’, wanneer hij met mensen blijft omgaan die nog steeds bedrieglijke verlangens bezitten? (Ef. 4:22-24, NW) Christenen moeten in tegenstelling hiermee „niet hun deelgenoten [worden], want eens waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in verband met de Heer. Blijft als kinderen van het licht wandelen . . . Blijft u ervan vergewissen wat de Heer aangenaam is en deelt niet langer met hen in de onvruchtbare werken der duisternis” (Ef. 5:7-11, NW). Petrus gaf iemand bovendien nog de raad „het overige gedeelte van de tijd die hij in het vlees leeft, niet meer voor de verlangens van mensen, maar voor Gods wil [te] leven. . . . Omdat gij er niet mee voortgaat met hen deze weg te bewandelen [of met hen om te gaan] . . . zijn zij verbijsterd en gaan zij voort schimpend over u te spreken”. Wij dienen wat de handelwijze van dit geslacht betreft, als vreemdelingen en tijdelijke inwoners te zijn. — 1 Petr. 4:2-4; 2:11, 12, NW.
7. Welke raad werd er in Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet betreffende nauw contact met aanbidders van valse goden gegeven?
7 In de wetten welke de Israëlieten van Jehovah ontvingen toen zij zich gereedmaakten om het Beloofde Land binnen te trekken, waardoor zij nauwer met de heidense Kanaänieten in contact zouden komen, werd op dit gevaar van slechte omgang sterk de nadruk gelegd. „Gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, . . . want zij zouden uw [kinderen] van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen”. Wat Israël sindsdien is overkomen, vormt een tragisch bewijs voor wat er gebeurt wanneer men dit beginsel overtreedt. — Deut. 7:2-4.
8, 9. (a) Welke uitwerking had het gedrag van goddeloze mensen in Lots dagen op deze man? (b) Wat mankeert eraan wanneer een christen graag met mensen van deze wereld omgaat en door hen welkom wordt geheten om zich net als hen te gedragen? (c) Welke kansen zijn er om ongelovigen op deze wijze in de waarheid te brengen?
8 Iemand die een goed geweten bewaart, dat wil zeggen, zijn geweten gevoelig houdt voor Jehovah’s beginselen, zal nooit van de omgang met deze wereld kunnen genieten. Herinnert u zich nog hoe Lot zich voelde toen hij in Sodom woonde? Wij lezen dat hij „zwaar te lijden had onder den losbandigen wandel dier zedelozen, . . . want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken” (2 Petr. 2:7, 8). Hoewel Lot daar woonde en tot hen predikte, heeft hij er niet zo over gedacht als zij noch een zelfde handelwijze aan de dag gelegd; zijn ziel had door hun gedrag zwaar te lijden en werd erdoor gekweld. Wanneer een christen in deze tijd graag met deze wereld omgaat en zich bij haar denkwijze aansluit, is er iets met zijn geweten aan de hand. Indien zijn geweten op juiste wijze geoefend zou zijn, zou het door zulk een omgang geweld worden aangedaan. Als iemands gedrag en conversatie bovendien zodanig zijn dat wereldse mensen erop gesteld zijn hem in hun midden te hebben, mankeert er iets aan zijn gedrag, want als het gedrag en de conversatie van de betreffende persoon juist zouden zijn, zou dit het geweten van de anderen kwetsen, omdat zij hierdoor berispt of veroordeeld zouden worden. — 1 Petr. 3:16; Ef. 5:11.
9 Men dient zich nooit wijs te maken dat men andere personen door zulk een omgang in werkelijkheid helpt de waarheid te leren kennen. Door er net zo over te denken als iemands wereldse kennissen of hetzelfde als hen te doen, zal men hen nooit in de waarheid brengen, terwijl de kans groot is dat de gelovige ervan zal worden afgetrokken (1 Kor. 5:6). Alleen wanneer men Gods gedachten zowel in woord als in daad tot uitdrukking brengt, wanneer men Gods gedachten met anderen deelt en wanneer men tot deze mensen licht uitdraagt, zal men hen uit de duisternis tot het licht kunnen brengen. — 1 Petr. 2:9; Fil. 2:15, 16.
10, 11. (a) Waarom was het van Jezus niet verkeerd met zondaars om te gaan, en hoe volgen Jehovah’s getuigen thans zijn voorbeeld? (b) Hoe komt dit standpunt overeen met het gedrag van een dokter die nauw met zieke patiënten in contact komt?
10 Maar, zal iemand wellicht vragen, ging Jezus niet met verachte zondaars en tollenaars om? Ja, maar dit deed hij niet om net zulke gedachten als hen aan de dag te gaan leggen en deelgenootschap te hebben in hun conversatie en gedrag. Hij was daar als Jehovah’s belangrijkste getuige om Jehovah’s gedachten met deze mensen te delen. In deze tijd volgen Jehovah’s getuigen derhalve hetzelfde voorbeeld. Zij isoleren zich niet op grond van zelfrechtvaardigheid, zoals degenen waarvan Jesaja melding maakt, terwijl zij zeggen dat zij heiliger zijn dan anderen. Zij bezoeken alle soorten van mensen in hun respectieve huizen en op de straten om met hen te spreken en te horen welke gedachten er zich in hun geest bevinden en opdat zij hen kunnen helpen. Zij nemen echter niets van hun denkwijze over en ook gedragen zij zich niet net als hen. Zij hebben gemeenschap met licht en wensen dat licht met anderen te delen. — Luk. 7:34; Jes. 65:5, SV; Matth. 5:16.
11 De positie van de christelijke dienstknecht van God zou goed met die van een dokter die onder een bijgelovig, door ziekten gekweld volk in het oerwoud dienst verricht, vergeleken kunnen worden. Zo’n dokter zal niet aarzelen deze mensen te helpen, maar het zal geen enkel ogenblik in hem opkomen er net zo over te gaan denken als zijn bijgelovige patiënten of om aan hun ziekte verwekkende gewoonten mee te doen en hun onhygiënische toestanden met hen te delen. In plaats dat hij zich hun ziekten op de hals wenst te halen, wenst hij zijn kennis op het gebied van geneeskunde en gezonde levensgewoonten met hen te delen. Hij wenst hen gezond te maken en niet zelf ziek te worden, hen te onderrichten door de toestand waarin zij leven te verbeteren en niet zijn eigen reine levensgewoonten te verderven. Zo zal de christelijke getuige van Jehovah van thans zonder ooit zijn eigen maatstaven te verlagen en er een begin mee te maken er net zo over te denken als deze wereld, tot alle soorten van mensen prediken ten einde hen te helpen in geestelijk opzicht gezond te worden. — Luk. 5:30-32; Openb. 22:1, 2.
ZOEK OPBOUWENDE OMGANG
12. Met wie kan men thans juiste omgang hebben, en welk voorbeeld gaven de christenen van de eerste eeuw?
12 Om geestelijk gezond te worden en te blijven, dient men met geestelijk gezonde personen om te gaan. Om wijsheid te verwerven, dient men met wijze en verstandige mensen om te gaan. Ten einde voor zijn dienstknechten goede omgang mogelijk te maken, heeft Jehovah hen in deze laatste dagen in een wereldomvattende gemeente bijeenvergaderd, in de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen. Indien wij ons Gods gedachten en die van zijn nieuwe wereld van rechtvaardigheid eigen willen maken, moeten wij met mensen die zulke gedachten koesteren, omgaan. Deze regel gold in de tijd waarin de eerste christenen werden bijeenvergaderd en geldt ook nu nog. „Zij bleven zich toeleggen op het onderwijs van de apostelen en de omgang met elkaar, het nuttigen van maaltijden en gebeden” (Hand. 2:42, NW). De reden waarom de gelovige christenen met elkaar omgingen, was om hun geweten aan te sporen en gevoelig te maken tot het verrichten van juiste werken. Waarin zouden zij dit doel beter kunnen verwezenlijken dan in de omgang met de gemeente, waar zich de apostelen en andere rijpe, ijverige dienstknechten van God bevonden?
13. Welke voordelen werpt het af wanneer men omgang zoekt met rijpe christenen, en welke schriftuurlijke raad handelt over dit punt?
13 Paulus schreef dienaangaande: „Gedenkt wie u besturen, die het woord Gods tot u hebben gesproken, en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel” (Hebr. 13:7, NW). Ja, zoek omgang met hen die voorbeelden zijn in het geloof, sla hun gedrag gade, zie in hoeverre u de vergelijking met hun getrouwe voorbeeld kunt doorstaan en brengt de noodzakelijke verbeteringen aan. Zoek geen omgang met hen die uw geweten zullen sussen, maar die u zullen berispen. „Het oor, dat luistert naar de terechtwijzing die ten leven is, zal vertoeven te midden der wijzen”. „Wordt eendrachtig navolgers van mij, broeders, en ziet op hen die wandelen op een wijze welke overeenkomt met het voorbeeld dat gij in ons hebt”. „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”. Dit betekent dat men juiste omgang met geestelijk rijpe en ijverige personen, zoals dienaren in de gemeente en anderen, moet zoeken. — Spr. 15:31; Fil. 3:17, NW; 1 Kor. 11:1.
14, 15. (a) Hoe wordt men door het bezoeken van de gemeentevergaderingen gesterkt? (b) Waarom verzuimen sommigen de vergaderingen, en met welk mogelijke gevolg?
14 Men kan het beste met hen ’die het woord tot u hebben gesproken’ omgaan, door alle gemeentevergaderingen geregeld te bezoeken. Vooral voor degenen die wegens hun dagelijkse leef- en werkwijze met wereldse personen moeten omgaan wier spraak en gedrag een kwelling vormen voor hun ziel, is dit een aangename ontspanning en sterkende ervaring. „Blijft elkander onderwijzen en vermanen met psalmen, lofgezangen tot God, en geestelijke liederen met minzaamheid, Jehovah bezingend in uw hart”. „Blijft vervuld worden met geest, tot uzelf sprekend met psalmen, lofzangen tot God en geestelijke liederen”. Door vergaderingen bij te wonen waar men ervaringen vertelt, commentaar geeft of naar onderwijzende lezingen aan de hand van Gods Woord luistert, zal men worden geholpen met God om te gaan en in zijn gedachten te delen. Dit is de omgang die men dient te bezitten. — Kol. 3:16; Ef. 5:18-20, NW.
15 Deze omgang met elkaar dient naarmate het volledige einde van dit huidige stelsel naderbij komt, steeds meer toe te nemen. „Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, . . . En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij den dag ziet naderen”. Wanneer men juiste omgang nalaat, stompt het geestelijke onderscheidingsvermogen af, wordt het geweten ongevoelig en vervalt men tot zonde, zoals de apostel Paulus onmiddellijk na zijn raad over het bezoeken van de bijeenkomsten, opmerkte: „Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis [een nauwkeurige kennis, NW] der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over” (Hebr. 10:23-26). Waarom zouden wij derhalve de gewoonte volgen van sommigen die uit gebrek aan waardering, wegens een familiebijeenkomst van mensen die niet in de waarheid zijn of andere persoonlijke belangen, de vergaderingen verzuimen? Heeft Jezus niet gezegd: „Mijn moeder en mijn broeders zijn dezen, die het woord Gods horen en doen”? (Luk. 8:21) Wanneer Gods gezin in gehoorzaamheid aan Zijn gebod op een vergadering bijeenkomt, is dit dan niet belangrijker dan het behagen van mensen die God niet liefhebben? Deze paar uren elke week zijn zeer waardevol, want er wordt dan ruimschoots uitdrukking gegeven aan de gedachten die men met elkaar dient te delen. Hier wordt ons aller geweten wakker geschud, zodat wij ’ons ervan kunnen blijven vergewissen wat de Heer aangenaam is’, ’er nauwlettend op kunnen toezien hoe wij wandelen, als wijzen, de gelegen tijd uitkopend’ en ’niet langer onredelijk zijn, maar blijven vaststellen wat Jehovah’s wil is’. — Ef. 5:10, 15-17, NW.
GEZELLIGE OMGANG
16. (a) Hoe en waarom dient men selectief te zijn wat gezellige bijeenkomsten betreft? (b) Welke bijbelse regel is ook hierop van toepassing?
16 Gezellige bijeenkomsten zijn ook gelegenheden waarop men de gedachten van anderen deelt. Men dient even zorgvuldig en selectief te zijn in het kiezen van mensen met wie men voor de gezelligheid omgaat en wat men doet, als men het moet zijn in het kiezen van de religieuze vergaderingen die men wenst te bezoeken. Zelfs wanneer men voor ontspanning gezellig met anderen omgaat, dient men het verlangen te koesteren gedachten te delen die opbouwend zijn, die tot ijver en getrouwheid in Jehovah’s dienst aansporen, die de nadruk leggen op reinheid, deugd en rechtschapenheid en welke ten aanzien van God waardering en dankbaarheid tot uitdrukking brengen. Ook bij deze gelegenheden dienen wij ’tot elkander met psalmen en lofzangen tot God te spreken, onze God en Vader altijd voor alles dankend’ (Ef. 5:19, 20, NW). De volgende regel is ook van toepassing op vermaak en ontspanning: „Laten wij dan najagen hetgeen den vrede en de onderlinge opbouwing bevordert”. — Rom. 14:19; 1 Tim. 4:12; 2 Tim. 2:22; Tit. 2:6-8; 3:8; Kol. 3:16, 17; Rom. 15:2.
17. Wat zijn enkele manieren waardoor men een gezellige bijeenkomst interessant, ontspannend en toch opbouwend kan doen zijn?
17 Waarom zou men toelaten dat in de conversatie de denkwijze van deze wereld wordt gevolgd of dat enkelen zich laten afglijden tot dwaze spelletjes waarbij zowel het gesproken woord als het gedrag riskant, vulgair en misschien zelfs immoreel wordt? Deze wereld na te volgen, betekent ermee om te gaan. Hoeveel beter zou het niet zijn wanneer degenen van het gezelschap die rijp zijn, erop toezien dat de conversatie voor alle aanwezigen, zowel jong als oud, opbouwend en interessant is. Wellicht zouden er verscheidene soorten van bijbelse vraagspelen kunnen worden georganiseerd waarbij vragen worden gesteld die opbouwend zijn terwijl toch rekening wordt gehouden met de verschillende graden van kennis van de aanwezige personen. U zou een schriftuurplaats kunnen aanhalen en vragen wie, of welk groepje, zich boek, hoofdstuk en vers kan herinneren, of u zou de tekst kunnen noemen en vragen wie de inhoud ervan weet. Beschrijf bijzonderheden van een bekende persoon uit de bijbel en vraag wie hem bij de naam kan noemen; hetzelfde kan met plaatsen of historische gebeurtenissen worden gedaan. Vertel ervaringen, weerleg tegenwerpingen en bespreek nieuwe of interessante punten uit De Wachttoren of andere publikaties, of nieuwsberichten over in de wereld voorvallende gebeurtenissen die de profetieën vervullen of ons beter op de hoogte brengen met de toestanden in het algemeen, hetgeen weer stof oplevert voor interessante gesprekken. Jehovah’s getuigen zijn niet eenzijdig. Zij trekken er voordeel van vele andere onderwerpen te bespreken, evenals zij goede humor kunnen waarderen. Laten wij echter altijd bedenken dat de regel „hetgeen den vrede en de onderlinge opbouwing bevordert” op dit alles van toepassing dient te zijn.
18. Voor welke andere dingen dient men op te passen wanneer men allen in de gemeente tracht op te bouwen?
18 Behalve dat wij door deze regel zullen worden geholpen te bepalen wat wij voor onze ontspanning te zamen met anderen zullen doen, kunnen wij hierdoor ook bepalen hoe vaak wij deze ontspanning zullen zoeken. Er zal ook door worden voorkomen dat er zich in een gemeente kliekjes vormen, daar dit niet opbouwend is. De raad om met theocratisch gezinde, in geestelijk opzicht rijpe personen om te gaan en in hun gedachten te delen, betekent niet dat men de nieuweren of zwakkeren in de gemeente moet negeren. Alle rijpe personen zullen in tegenstelling hiermee moeite doen met zwakkere of minder rijpe personen en met hen die schuchter of bedeesd zijn, om te gaan, en dit niet alleen op de vergaderingen, maar ook wanneer zij dezen bij hen thuis voor een maaltijd, een lekker hapje of een gezellig avondje uitnodigen ten einde deze personen beter te leren kennen of hen te helpen de anderen beter te leren kennen, en ertoe bij te dragen dat zij worden opgebouwd. Met het beginsel in gedachten datgene na te jagen wat iemands opbouw bevordert, dient niemand er blijk van te geven een speciale voorkeur te hebben voor de omgang met hen die in de wereld een belangrijke positie bekleden of die het in financieel opzicht goed kunnen doen, waardoor een „klassenonderscheid” wordt geschapen. Ga onpartijdig met allen om en tracht zowel arm als rijk en zowel de zwakken als de sterken op te bouwen. Broeders die in deze wereld een belangrijke positie bekleden en vele materiële goederen bezitten, dienen er wat hun gastvrijheid betreft op toe te zien dat zij niet uitsluitend omgang zoeken met vooraanstaande opzieners in de organisatie, alsof zij door met dezen om te gaan een zeker aanzien in geestelijk opzicht zouden kunnen verwerven. Het is natuurlijk schriftuurlijk ’oudere mannen die op juiste wijze de leiding hebben, een dubbele eer waardig te rekenen’, en degene die zich ten aanzien van dergelijke personen gastvrij betoont, is door een opbouwende conversatie over Gods Woord schitterend in de gelegenheid geestelijk gesterkt te worden. De reden hiervoor dient echter te zijn dat men geestelijk opgebouwd wenst te worden en niet dat men door deze omgang aanzien tracht te verwerven. — Rom. 14:1; 15:1, 2; 1 Kor. 14:12; 1 Thess. 5:14; Jak. 2:2-5, 9; 1 Tim. 5:17, 18, NW.
19. In welke andere opzichten zal men erop toezien slechte omgang te mijden en goede omgang te zoeken, en waarom?
19 Ten slotte komen wij op het zeer belangrijke punt van omgang door middel van wat wij lezen, waarnaar wij kijken of luisteren of waarover wij denken. Ook in dit opzicht hebben wij deel aan de gedachten van anderen, en wanneer wij alleen zijn en geheel in ons leesmateriaal opgaan, is de geest zeer ontvankelijk voor indrukken. Wanneer men geen omgang wenst met goddeloze bespotters van Gods Woord of met immorele, ontaarde personen, dient men ook niet in het verborgene in hun gedachten of daden te delen door erover te lezen. Als van ’hoererij en allerlei onreinheid onder u zelfs geen sprake mag zijn’, dient men er ook niet naar te luisteren (Ef. 5:3, 12). Als zulke dingen ’schandelijk zijn om te noemen’, zijn ze ook schandelijk om erover te schrijven of te lezen. Door zulke verslagen in kranten, tijdschriften of boeken te lezen, of in bioscopen te zien hoe er gesuggereerd wordt dat er immoraliteit wordt bedreven, heeft men deelgenootschap met de immorele personen wier handelingen worden beschreven of degene die het verhaal heeft opgesteld. Iemand die zich hieraan schuldig maakt, kan zijn geest en verlangens beslist niet in overeenstemming met de Heilige bewaren. Wanneer men leest, naar de radio luistert of naar de televisie of een film in een bioscoop kijkt, dient men er derhalve op toe te zien dat men in goed gezelschap verkeert, zodat men goede omgang zoekt. De inlichtingen kunnen opvoedkundig en informatief, of wellicht humoristisch zijn, maar ze dienen altijd opbouwend te zijn. De geest kan niet zowel Gods gedachten — zoals die in zijn Woord staan opgetekend — bevatten en terzelfder tijd in de gedachten van goddeloze, vleselijk gezinde, immorele personen delen. — 1 Petr. 1:13-16; Jak. 3:11; 4:8.
20. Welke hoop koesteren zij die met de oprechten omgaan?
20 Ja, de weg der wijsheid is slechte omgang te mijden en juiste omgang te zoeken. „Wanneer er wijsheid in uw hart komt . . . zal het vermogen om te denken over u waken . . . om u van het slechte pad te redden, van de man die verdorven dingen zegt, van hen die de paden der oprechtheid verlaten om op wegen der duisternis te gaan wandelen, van hen die er behagen in scheppen het slechte te doen, die zich verblijden over de verdorvenheid van slechte dingen; van hen wier paden krom zijn en wier handelwijze over het algemeen slinks is . . . Het doel is dat gij de weg van goede mensen bewandelt en de paden der rechtvaardigen bewaart. Want de oprechten zullen op de aarde wonen, en de onberispelijken zullen erop overblijven” (Spr. 2:10-22, NW). De denkwijze van deze wereld betekent de dood. De gedachten van God betekenen leven. „De wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie den wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid” (1 Joh. 2:17). Wanneer u verkeerde omgang zoekt, zult u hier slechts kort van kunnen genieten. Juiste omgang zal altijd blijven bestaan. Zoek juiste omgang en blijf er eeuwig van genieten.