De goddelijke oorsprong van het huwelijk
„Wat God daarom onder één juk heeft samengebracht brenge geen enkel mens vaneen.” — Matth. 19:6, NW.
1. (a) Wat is een huwelijk? (b) Wie is de belangrijkste partij en wie de minder belangrijke, en wie heeft voor het eerst de gedachte er aan bij zich laten opkomen?
HET huwelijk is een innige vereniging van twee partijen. De belangrijkste er bij betrokken partij is de man, de andere of minder belangrijke partij, de vrouw. De laatste kan een enkele persoon, maar ook een organisatie van twee of meer personen zijn. Hoewel zulk een organisatie-vrouw uit meerdere personen is samengesteld, wil dit niet zeggen dat de echtgenoot meerdere vrouwen heeft; als organisatie vormen ze slechts één vrouw omdat alle leden ervan in eendracht zijn met de ene echtgenoot. Het wonderbaarlijke idee een huwelijk aan te gaan met een vrouw, of dit nu één persoon of een organisatie is, is niet ontsproten aan het menselijke brein of door een mens uitgewerkt, noch hebben de onder de mens staande en reeds eerder geschapen dieren hiertoe een basis gelegd. God, de Schepper van de mens, de dieren en de planten, welke paren, de voortbrenger van het gehele zichtbare en onzichtbare universum, heeft voor het eerst de gedachte van het huwelijk bij zich laten opkomen en hij heeft het ingesteld.
2, 3. (a) Met welke woorden geeft God getrouw te kennen dat hij huwelijksverplichtingen heeft? (b) Tot wie werden deze woorden in werkelijkheid gericht?
2 De Schepper komt er eerlijk voor uit en geeft volmondig toe dat hij in een huwelijksbetrekking staat, doordat hij zich zelf als partij in een huwelijk noemt, en niet alleen dat, maar het zwart op wit te boek stelt. Hij zweert dat hij zich op juiste wijze van zijn huwelijksverplichtingen zal kwijten en het met kinderen zal zegenen. Dit opmerkenswaardige bericht luidt: ’Uw Maker is uw Man [bo‛elʹ, of eigenaar], Jehovah der heirscharen is Zijn naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genaamd worden. Want Jehovah heeft u geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. . . . Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt Jehovah, uw Ontfermer . . . En al uw kinderen zullen van Jehovah geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn.’ — Jes. 54:5-13.
3 Jesaja sprak deze woorden uit of tekende ze op in of nabij de oude stad Jeruzalem. Ze waren echter geïnspireerd, dat wil zeggen, dat Jehovah God in de hemel ze de profeet had ingegeven en dat ze in werkelijkheid tot een op een vrouw gelijkende persoon of hemelse organisatie waren gericht, niet alleen in haar belang, maar ook in dat van haar kinderen op aarde. Wie of wat is deze vrouw? Een van haar kinderen, de christelijke profeet Paulus, schrijft haar andere christelijke kinderen: „Het Jeruzalem van tegenwoordig . . . is met haar kinderen in slavernij. Doch het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en zij is onze moeder.” Vervolgens citeert hij de door God in hetzelfde hoofdstuk van Jesaja’s profetie opgetekende woorden tot haar, en besluit zijn bewijsvoering, waarin hij aantoont dat zij kinderen van Gods hemelse „vrouw” zijn, met de woorden: „Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw. Voor deze vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Staat daarom pal en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen.” — Gal. 4:25 tot 5:1, NW.
4. Wat was het aardse Jeruzalem of Zion, en waaruit bestaat het hemelse Jeruzalem?
4 Het aardse Jeruzalem waarover Paulus negentien eeuwen geleden schreef, werd later toen het meer dan een miljoen inwoners had, verwoest. Het was een stad-organisatie. Het vrije „Jeruzalem dat boven is,” is ook een organisatie. Evenals de in slavernij verkerende aardse stad Jeruzalem werd het „Jeruzalem dat boven is” in Gods Woord, de bijbel, ook wel Zion genoemd, naar een harer heuvelen. Dit hemelse Zion zal nimmer verwoest worden, want Jehovah God heeft gezworen dat hij zijn liefderijke goedgunstigheid jegens haar niet zal wegnemen noch het verbond des vredes zal intrekken. De hemelse, onzichtbare universele organisatie is zijn hemelse echtgenote of vrouw, het „Jeruzalem dat boven is.” Hij is haar Maker, waaruit wij kunnen concluderen dat zijn universele organisatie uit zijn aan hem onderdanige hemelse schepselen is samengesteld, die als organisatie in een heilige, nimmer eindigende verbintenis met hem zijn verenigd.
5. Wat vermeldt de bijbel over Jehovah’s bestaan?
5 Lang voordat Jehovah zijn hemelse universele organisatie begon te scheppen, was hij geheel alleen in de eindeloze ruimte, was hij God, een eeuwig en derhalve begin- en eindloos Wezen, dat eeuwig lof zal ontvangen. De Israëlitische koning David kon zonder overdrijving bidden: ’Geloofd zij Jehovah, de God Israëls, van eeuwigheid tot in eeuwigheid’ (Ps. 41:14). De profeet Mozes, die het verslag over de schepping der aarde heeft opgetekend, kon tot de Here Jehovah zeggen: „Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.” — Ps. 90:2.
6. (a) Waarom had God geen behoefte aan een vrouw? (b) Waarom begon hij dan met scheppen?
6 Heeft hij ooit een in een heilige verhouding tot hem staande vrouw of levende organisatie nodig gehad of er behoefte aan gehad? Neen! Was het goed dat hij alleen was? Ja. Alles wat hem genoegen en geluk schonk, was in hem besloten; hij had nergens behoefte aan en voelde zich nooit eenzaam of was zich nimmer pijnlijk bewust van zijn alleen-zijn. Het heeft hem nooit kwaad gedaan in de zin dat hij er egocentrisch of een introvert door werd, zodat hij zich niet in het gezelschap van schepselen kon beginnen te verheugen. Hij had geen vrouw nodig om hem te helpen kinderen voort te brengen, want bij hem berustte de gehele scheppingsmacht. Geen vrouw verlangde nakomelingen van hem of verplichtte hem er toe haar die te schenken. Waarom begon hij dan na van eeuwigheid af alleen te zijn geweest, te scheppen? Omdat hij liefde is. Hij zag de mogelijkheid zijn liefde tot uitdrukking te brengen en zijn schepselen daarin te laten delen. Geen enkele druk werd van buitenaf op hem uitgeoefend, maar gedreven door zijn volmaakte liefde besloot hij uit zich zelf te gaan scheppen. Zijn hemelse schepselen zijn hiervan thans op de hoogte, want zij zeggen tot hem: „Gij Jehovah, ja onze God, zijt het waardig, de heerlijkheid, de eer en de macht te ontvangen, want gij hebt alles geschapen, en om uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openb. 4:11, NW.
HET SCHEPPEN VAN EEN VROUW
7, 8. (a) Wie werd het eerst door God geschapen, en in welke opzichten was hij de eerste en de laatste? (b) In welke betrekking stond deze tot God, en waarom?
7 De eerste die door de Almachtige God Jehovah werd geschapen, openbaart zich als zodanig aan ons, zodat daarover geen twijfel mogelijk is. Negentienhonderd jaar geleden is hij hier op aarde geweest en nu staat hij bekend als Jezus Christus. Vanuit de hemel gaf hij zijn geliefde apostel Johannes op aarde een visioen en zeide: „Ik ben de Eerste [de Eerstgeborene, het Alexandrijnse manuscript] en de Laatste, en de levende; en ik ben doodgegaan, doch, zie! ik leef tot in alle eeuwigheid, . . . Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping door God” (Openb. 1:17, 18; 3:14, NW). „De Eerste en de Laatste” en „het begin der schepping door God”? Ja. Hij was de „Eerste” en ook de „Laatste” die de alleen zijnde God Jehovah met behulp van niemand anders heeft geschapen. Aldus was hij het begin en niet de beginner van Gods schepping. Dit eerste schepsel van God werd mens, stierf als een menselijk slachtoffer, werd uit de doden opgewekt en keerde terug naar de hemel. Hij was dus ook de eerste die door Gods rechtstreekse macht, zonder dat anderen hieraan te pas waren gekomen, werd opgewekt, en hij is de laatste bij wie dit aldus is gebeurd, want thans wordt hij door God gebruikt om alle anderen die dood in de graven zijn, op te wekken. Aldus was hij het begin van Gods „nieuwe schepping.” — 2 Kor. 5:17.
8 Nadat de Almachtige God dit eerste schepsel tot bestaan had geroepen, schonk hij hem de macht en gebruikte hij hem om alle andere schepselen te verwekken (Joh. 1:2, 3; Kol. 1:15-18). Welnu, was dit eerste schepsel dan soms Gods hemelse vrouw omdat God hem toch gebruikte als zijn tussenpersoon of werktuig bij het scheppen van al het andere? Neen! Hij was Gods „eniggeboren Zoon” en die positie kon geen enkel ander schepsel met hem delen, omdat hij de eerste en de enige was aan wie God het leven rechtstreeks, zonder gebruik te maken van het een of andere kanaal, heeft gegeven (Joh. 3:16; 5:26; 6:57). Hij was Gods Zoon en medewerker, was in eenheid met hem en handelde nooit in strijd met hem. Daarom heeft hij ook eens gezegd: „Ik en de Vader zijn één” (Joh. 10:30). Omdat hij één was met zijn hemelse Vader, was hij altijd onderdanig aan hem en kwam hij nooit in opstand tegen diens wil.
9. Hoe werd Gods organisatie tot aanzijn geroepen en in welk opzicht huwde God haar?
9 Het is niet bekend hoelang de Vader en zijn eniggeboren Zoon de enigen in het universum waren, terwijl zij ten volle van elkaars gezelschap genoten, voordat Jehovah besloot hem te gebruiken bij het scheppen van de andere hemelse schepselen. Dit door Jehovah gebruikte scheppingswerk ging dus aan het werk en na verloop van tijd was er een grote schare engelen geschapen, allen zonen Gods, omdat de levenskracht bij hem was ontsproten en hij derhalve de „fontein des levens” is (Ps. 36:10). God stond door bemiddeling van zijn eniggeboren Zoon in verbinding met al deze schepselen, waardoor hij hem tot „het Woord van God” of Gods woordvoerder voor al zijn andere zonen maakte. Zij vormden Gods hemelse huisgezin en werden allen onder zijn eniggeboren Zoon georganiseerd om de wil van de grote Schepper te doen; een ieder zou dus zijn toegewezen taak moeten verrichten en eensgezind met alle anderen en de Schepper, hun hemelse Vader, moeten samenwerken. Na hun schepping maakte God deze geestelijke zonen aldus tot zijn universele hemelse organisatie; universeel omdat ze in het gehele universum leeft en werkzaam is. Hij huwde haar en verbond haar onverbrekelijk aan zich door haar zijn medewerkster en helpster te laten zijn. Daar zijn getrouwe eniggeboren Zoon de leiding had in deze organisatie, was God er zeker van dat deze organisatie-vrouw in liefderijke toewijding en onderdanigheid één met hem zou blijven. Jehovah was haar Maker en als zodanig haar Hoofd en God. Zij werd zijn organisatie-vrouw, maar geen godin, een „koningin des hemels,” die later lof zou ontvangen van mannen en vrouwen hier op aarde. — Jer. 44:17-19, 25; 7:18.
10. Wanneer, waarin en hoe verdeelde God de schepselen in seksen voordat hij de mens schiep, en om welke redenen?
10 Ter bestemder tijd ontving Jehovah’s organisatie-vrouw het voorrecht dit beginsel van het huwelijk op een nieuwe wijze en op een nieuwe plaats, hier op aarde, toegepast te zien. Toen de Schepper door toedoen van zijn eniggeboren Zoon en om zijn goede voornemens te dienen de fundamenten der aarde legde, juichten al deze andere zonen Gods van vreugden. Op de derde scheppingsdag van het bewoonbaar maken van deze aarde, zagen Gods engelen met intense belangstelling toe hoe Gods wijsheid bepaalde vormen van plantenleven aan elkaar aanpaste en sommige planten zelfs met elkaar herenigde om hun soort te kunnen voortbrengen. Op de vijfde dag zagen zij hoe God ontelbare soorten vissen en zeedieren schiep, die tot paren werden verenigd opdat zij hun jongen zouden kunnen voortbrengen, en hoe er daarna ook vele soorten vliegende schepselen en vogels werden geschapen. Het huwelijksbeginsel werd op de zesde scheppingsdag nog verder toegepast, aangezien God de aarde toen landdieren, wilde dieren en huisdieren, alsook kruipende dieren liet voortbrengen, „geen van hen zonder zijn partner” (Gen. 1:11-13, 20-25; Jes. 34:15, 16, Mo). In deze verenigingen in het planten- en dierenleven kon men de regeling zien hoe een manlijk en een vrouwelijk element samenwerken voor een gemeenschappelijk doel en hoe de seksen door de onderlinge aantrekkingskracht tot elkander worden gebracht. Door het woord „sekse” wordt aangegeven dat de verschillende soorten van geschapen leven in manlijke en vrouwelijke vormen worden verdeeld; het is dan ook afgeleid van het Latijnse woord dat „snijden of verdelen” betekent. Deze verdeling in seksen beoogt echter niet een verdeeldheid te scheppen, maar is juist in het leven geroepen om eenheid te bewerkstelligen; om krachten samen te smelten, zodat deze een gezamenlijk resultaat bereiken. Immers geen van beide seksen is zonder de ander compleet en beide zijn zo gevormd dat de ander er door wordt aangetrokken om een bepaalde taak te vervullen. Sommige levensvormen zijn weliswaar geslachtloos, maar toch kunnen ook deze zich voortplanten.
11. (a) Wat was de kroon op Gods aardse schepping en wanneer werd die geschapen? (b) Waarom kon hij de lagere dieren in onderworpenheid houden?
11 Duizenden jaren lang, van de derde tot en met de zesde scheppingsdag, was het grotendeels aan de regeling der seksen te danken dat het planten- en dierenleven op deze aarde kon blijven voortbestaan. God zag dat dit alles goed was maar toch was zijn voornemen ten aanzien van de aarde nog niet geheel volvoerd; dit alles was eigenlijk nog maar een voorbereidende stap waardoor de weg werd gebaand voor de kroon der schepping. Toen de zevenduizend jaren van de zesde scheppingsdag ten einde begonnen te lopen, sprak Jehovah God met zijn eniggeboren Zoon, zijn medewerker in dit aardse scheppingswerk: „En vervolgens zeide God: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis, en dat zij de vissen der zee, de vliegende schepselen der hemelen, de huisdieren, de gehele aarde en alle kruipende dieren die op de aarde kruipen, in onderworpenheid hebben’” (Gen. 1:26, NW). Dit schepsel dat „mens” of Adam genoemd werd, zou hoger zijn dan alle voorgaande vormen van bewust leven. De mens werd beter geschapen en kon deze lagere schepselen in onderworpenheid houden, omdat hij was gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God en zijn eniggeboren Zoon, die zelf het „beeld van den onzichtbaren God, de eerstgeborene der ganse schepping” was (Kol. 1:15, NBG). Dit was iets nieuws voor de aarde.
12. Welke plaats heeft God voor de mens klaargemaakt en hoe werd de mens geschapen?
12 God maakte eerst een huis voor deze mens klaar. Gelijk geen planter maakte hij het tot een prachtig paradijs, een grote tuin, een park nog mooier dan de rest van de aarde daarbuiten, waar de lagere dieren rondzwierven en vóór hun dood hun soort voortbrachten. Als een afzonderlijke schepping bracht God daarna de eerste mens of Adam voort. „Toen ging Jehovah God er toe over de mens [a·damʹ] uit het stof van de aardbodem [a·da·mahʹ] te formeren en in zijn neusgaten de adem des levens te blazen, en de mens werd een levende ziel.” — Gen. 2:7, 8, NW.
13. Welke voorrechten en verplichtingen ontving Adam en in welk belangrijk opzicht verschilde hij van de lagere dieren?
13 Vanuit het onzichtbare rijk vertelde de Schepper de mens waarom hij was geschapen en dat hij zich in de hof van Eden bevond „ten einde de hof te bebouwen en er zorg voor te dragen,” hetgeen ongetwijfeld ook de verzorging van de „boom der kennis van goed en kwaad” inhield. De mens of Adam werd echter niet gemachtigd van die boom te eten, want dan zou hij God ongehoorzaam zijn, derhalve een zonde begaan en de navolgende straf hiervoor krijgen: „Op de dag dat gij er van eet, zult gij beslist sterven” (Gen. 2:15-17, NW). Daarna bracht God de mens of Adam in aanraking met de vliegende schepselen en de wilde dieren die hij in onderworpenheid zou houden, en machtigde hem alle dieren voorgoed een naam te geven. Adam sloeg ze met belangstelling gade en bemerkte dat hun vlees anders was dan het zijne. Hij zag hoe zij paarsgewijs leefden, seksuele gemeenschap hadden, jongen voortbrachten en nadat zij hun leven hadden geleefd en waren gestorven, hun nakomelingen achterlieten, die hun soort voortzetten. Adam behoefde echter niet te sterven en daarom was het voor hem niet nodig nakomelingen voort te brengen om zijn soort, het menselijke soort, in leven te behouden. Wanneer hij getrouw zijn Schepper als God zou blijven aanbidden en al zijn geboden, met inbegrip van dat waarin hem werd verboden van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, zou gehoorzamen, zou hij eeuwig kunnen blijven leven, voor het paradijs zorg kunnen blijven dragen en de lagere dieren altijd in onderworpenheid houden. — Gen. 2:19, 20.
HET MENSELIJKE HUWELIJK BEGINT IN HET PARADIJS
14-16. (a) Welk gebrek merkte Adam op, en wat zou God gedaan kunnen hebben om in Adams behoefte te voorzien? (b) Hoe voorzag God in Adams behoefte en waarom?
14 Adam koesterde geen seksuele verlangens. Als een volmaakte man was hij evenwichtig, want er was nog geen scheiding in seksen. Zou hij echter ook op hem gelijkende metgezellen krijgen en hoe? Dit lag wel in Gods voornemen besloten, maar de mens bezat niet de competentie te trachten God dienaangaande raad te geven of hem voor te schrijven hoe hij te werk moest gaan. God zelf was niet alleen gebleven zonder dat er schepselen naar zijn beeld en gelijkenis waren geschapen, want eerst had hij zijn eniggeboren Zoon geschapen en daarna zijn andere hemelse zonen, die allen tezamen zijn organisatie-vrouw vormen. Was hij voornemens Adam de enige in zijn soort te laten zijn?
15 Adam gaf alle dieren een naam, maar hij kon er geen vinden welke hij zijn evenmens of Ish (Hebreeuws) kon noemen. Hij bemerkte dat hij de enige in zijn soort was en zijn werk geheel alleen moest verrichten. Hij kon met niemand anders spreken dan met zijn God of diens hemelse vertegenwoordiger in het onzichtbare rijk — welk een wonderbaarlijke, voldoening schenkende, alles overtreffende ervaring moet dat voor Adam zijn geweest. Adam was door zijn schepping een aardse, menselijke „zoon van God” (Luk. 3:38), doch was God tevreden met slechts één zo’n menselijke zoon? God wist van tevoren welke situatie er thans was ontstaan, namelijk, „voor de mens werd geen helper gevonden als een aanvulling van hem.” Adams geval verschilde volkomen van dat van alle lagere dieren want hij had geen partner met wie hij tezamen zijn soort kon voortbrengen. God had onafhankelijk van Adam en evenals hem uit het stof der aarde andere mensen kunnen scheppen, elk een onmiddellijke schepping van hem. Dat zou echter niet in overeenstemming zijn geweest met het bij andere soorten van aardse schepselen aangetroffen levenspatroon, en met het oog hierop en op het vervullen van Gods voornemen ten aanzien van de mens, was het niet goed dat hij alleen zou blijven. „En Jehovah God zeide verder: ’Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een helper voor hem maken, als een aanvulling van hem’” (Gen. 2:18-20, NW). Hoe heeft Jehovah God dat gedaan?
16 Hij verrichtte als het ware de eerste pijnloze operatie. „Daarom deed Jehovah God een diepe slaap op de mens vallen en, terwijl hij sliep, nam hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toen toe met het vlees. En vervolgens bouwde Jehovah God de rib die hij uit de mens had genomen, tot een vrouw en bracht haar tot de mens.” De man was verrukt haar uit de hand van zijn hemelse Vader te mogen ontvangen en aannemen, en uit de naam welke hij haar gaf, sprak dat zij een deel van hem was. „Toen zeide de mens: ’Dit is ten laatste been van mijn beenderen en vlees van mijn vlees. Deze zal Mannin [of Ish·shahʹ] worden genoemd, omdat deze uit de man [of Ish] werd genomen’” (Gen. 2:21-23, NW). God had nu de vrouwelijke eigenschappen van Adam afgescheiden en ze in deze vrouw of Ish·shahʹ gelegd, en aldus heeft hij de menselijke seksen voortgebracht. In de vaderlijke zegen welke hij het echtpaar nu schonk, stelde hij hun voor ogen welk werk zij nu gezamenlijk mochten verrichten, en wel: „En God ging er toe over de mens naar zijn beeld te scheppen, naar Gods beeld schiep hij hem; man en vrouw schiep hij hen. Verder zegende God hen en God zeide tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen der hemelen en alle levende schepselen die op de aarde kruipen, in onderworpenheid.’” „Dit is het boek van Adams geschiedenis. Ten dage dat God Adam schiep, maakte hij hem in Gods gelijkenis. Daarna zegende hij hen en noemde hun naam Mens ten dage dat zij geschapen werden” (Gen. 1:27, 28; 5:1, 2, NW). Het menselijke huwelijk is dus een goddelijke regeling en dient als een heilige instelling te worden beschouwd.
17. Waarom maakte God bij Eva’s schepping geen profetisch beeld van Christus en zijn bruid?
17 Was, toen Jehovah God een diepe slaap op Adam liet vallen, een van zijn ribben verwijderde en deze als basis gebruikte voor het bouwen van diens vrouw, dit alles een voorafschaduwing van iets toekomstige, iets dat vierduizend jaar later zou geschieden? Neen. Hij voorschaduwde niet dat zijn Zoon Jezus Christus de enige andere Adam, „de laatste Adam,” zou worden, dat hij in de dood zou ontslapen als een menselijk slachtoffer voor zijn „bruid,” de gemeente van zijn 144.000 volgelingen en dat de Almachtige God hem uit die diepe doodsslaap zou opwekken en hem later met zijn geestelijke „bruid,” zijn getrouwe gemeente, in hemelse heerlijkheid voor zich zou stellen (1 Kor. 15:45; Ef. 5:25-27; Openb. 21:2, 9). Wanneer God dit gedaan zou hebben, zou dit betekend hebben dat hij in Adams toekomst had gekeken, dat hij had voorzien dat Adam zou zondigen door van de verboden boom der kennis van goed en kwaad te eten, dat hij van tevoren beschikt zou hebben dat Adam zijn wet zou verbreken en onder het doodsoordeel zou komen te staan en dat Jezus Christus als een overeenkomstig rantsoen zou sterven om zijn 144.000 volgelingen uit Adams nakomelingen te redden om een bruid-organisatie te kunnen vormen, de hemelse vrouw van Jezus Christus. Zou Jehovah God van tevoren hebben beschikt dat Adam zou zondigen, dan zou hij mede-verantwoordelijk zijn geweest voor zijn zonde; God kan echter niet voor zonde verantwoordelijk gesteld worden en hij is niet verplicht er een offerandelijke verzoening voor te doen.
18. Waarvan was Eva’s schepping een aardse afschaduwing?
18 In plaats dat Eva’s schepping door Jehovah God iets voorschaduwde of van tevoren bepaalde, was het een aardse afschaduwing van een door hem ontworpen groot hemels patroon. Evenals Eva uit Adam was genomen en werkelijk been van zijn beenderen en vlees van zijn vlees was, was Jehovah’s universele organisatie, zijn hemelse organisatie-vrouw, zonder pijn uit hem zelf genomen. Het begin van deze schepping was zijn Woord, zijn eniggeboren Zoon, en vervolgens omvatte het al zijn heilige engelen in de hemelen. Deze heilige organisatie van al deze heilige schepselen, gaf hij zich zelf als zijn onscheidbare „vrouw,” zijn „echtgenote”; nimmer zal ze van hem scheiden, al zou de Duivel dit zelfs trachten.
19. (a) Uit welke feiten en schriftuurplaatsen blijkt de innige band welke er tussen man en vrouw bestaat? (b) Waar behoort de man derhalve terecht te zijn?
19 Omdat de eerste vrouw uit de eerste man werd genomen en geen aparte schepping was, was zij niet alleen één vlees met hem, maar is ook de gehele uit hen voortgekomen menselijke familie één vlees. Zij werd hierdoor de nauwste verwant van haar man op aarde, en hij moest haar daarom trouw blijven. God verklaarde dat deze band tussen man en vrouw de nauwste betrekking was welke er tussen twee mensen op aarde kon bestaan, nog nauwer dan die waarin een zoon tot zijn vader en moeder staat; de man moest daarom zijn nauwste verwant, zijn vrouw, trouw blijven. Toen God de man en de vrouw in Eden in de echt had verbonden, zeide hij: „Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en hij moet zijn vrouw trouw blijven en zij moeten één vlees worden” (Gen. 2:24, NW). Duizenden jaren later negeerden sommige mensen die in eigen ogen wijs schenen, dit nauwkeurige bericht over het ideale menselijke huwelijk in het Edense paradijs, en daarom zeide de Zoon van God tot hen: „Hebt gij niet gelezen dat hij die hen in het begin heeft geschapen, hen man en vrouw heeft gemaakt en zeide: ’Om deze reden zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw trouw blijven, en de twee zullen één vlees zijn’? Zodat zij niet meer twee, maar één vlees zijn. Wat God daarom onder één juk heeft samengebracht, brenge geen enkel mens vaneen” (Matth. 19:4-6, NW). De christelijke apostel Paulus gaf eveneens te kennen dat dit huwelijksbericht op waarheid berustte, door het als volgt in zijn betoog te verwerken: „Want, ’De twee,’ zegt hij, ’zullen één vlees zijn’” (1 Kor. 6:16, NW). De plaats van een getrouwde man was daarom niet bij zijn ouders, zijn vrienden, in zijn vereniging of in zijn club, maar bij zijn nauwste partner, zijn vrouw. Hij diende haar trouw te blijven en haar niet naar huis, naar haar vader, die haar aan hem had gegeven, terug te sturen. Hij diende niet toe te laten dat ook maar iemand tussen hen kon komen.
20. (a) Wat bedoelde God niet en welk doel beoogde hij met Eva’s schepping? (b) Waarom zouden er geen misvormde of uit hun evenwicht geslagen kinderen uit het huwelijk van Adam en Eva voortkomen
20 Toen God de oorspronkelijk in Adam op evenwichtige wijze verenigde manlijke en vrouwelijke kenmerken of eigenschappen tussen de seksen verdeelde, lag het niet in zijn bedoeling dat er in het Edense paradijs een strijd, een geest van wedijver tussen de seksen zou ontstaan. Alhoewel de vrouwelijke eigenschappen van de man Adam waren weggenomen en in zijn vrouw waren belichaamd, was hij toch nog steeds volmaakt gebleven, want hij was nog steeds naar Gods beeld en gelijkenis. Eva was met haar vrouwelijke eigenschappen eveneens volmaakt. Zij was echter één vlees met Adam en één vlees doet zich zelf geen kwaad, het strijdt niet tegen zich zelf. Volgens de wet van de grote Organisator, Jehovah God, verenigen de levende cellen van het vlees zich met elkaar ten einde verschillende organen en weefsels te vormen. Zo moesten ook de twee seksen, die eigenlijk slechts één vlees waren, elkaar aanvullen, doordat de een verschafte wat de ander nodig had en omgekeerd. God heeft de twee seksen zo gemaakt, dat zij het diepste geluk en de grootste tevredenheid zouden verkrijgen wanneer zij zouden samenwerken bij het doen van de volmaakte wil van hun hemelse Vader. Uit Adams huwelijk met een vrouw van zijn eigen beenderen en vlees, zouden geen eigenaardige, uit het evenwicht geslagen en met vreemde eigenschappen en afwijkingen behepte kinderen voortkomen. De man en de vrouw waren beiden volmaakt, en volmaaktheid gepaard met volmaaktheid, brengt volmaaktheid voort. Wanneer een volmaakte zoon van Adam en Eva met een van hun volmaakte dochters zou trouwen, zouden zij een volmaakt kind kunnen voortbrengen.
21. In welke opzichten was de vrouw een helper en aanvulling, en waarom leek Adam nu volledig?
21 Dit was Gods wil, want toen hij Adam verdeelde en de manlijke en vrouwelijke sekse voortbracht, door een vrouw voor hem te maken, verklaarde hij: „Ik ga een helper voor hem maken, als een aanvulling van hem.” God zeide niet dat hij Adam een baas, een hoofd, zou geven, want Adams Schepper God was zijn Hoofd en hij had er niet nog een nodig. Bovendien, een aanvulling is geen hoofd. In het Hebreeuws, de taal waarin Gods scheppingsbericht staat opgetekend, betekent het woord voor „aanvulling” dat wat tegenover iemand wordt geplaatst, zich in zijn gezicht bevindt alsof het vóór hem staat. Het is niet iets dat zich tegenover hem stelt, maar het is een tegenhanger, iets dat met iemand overeenkomt, goed bij hem past en een juist evenwicht veroorzaakt. De vrouw, en niet het een of andere lager staande vrouwtjesdier, was een bevredigende partij voor Adam; zij was zijn aanvulling, vooral omdat zij de lichamelijke organen bezat waardoor zij de moeder van zijn kinderen kon worden (Lev. 18:23). Zij kon de eieren voortbrengen welke de lichamen van zijn kinderen konden vormen, maar dit was pas mogelijk nadat hij als het hoofd van het echtpaar het levenssperma had doorgegeven, waardoor het leven in haar eieren opgewekt zou worden. Hij was de eerste levende mens en zijn vrouw kwam tot leven doordat zij uit zijn rib werd gemaakt. Het was derhalve juist dat hij deze positie zou blijven behouden en het leven aan zijn kinderen zou doorgeven. Man en vrouw hadden beiden een taak te vervullen; zij was echter ondergeschikt aan hem en van hem afhankelijk. Volgens Gods wil zou de vrouw dus haar mans „helper” zijn en niet een baas, dictator, of gebieder. Een helper volgt orders op en werkt samen met degene die hij moet helpen. De vrouw kon Adam nu van dienst zijn bij het ten uitvoerbrengen van Gods bevel aan hen, om tot velen te worden en de gehele aarde met een volmaakte menselijke familie te vervullen. Wanneer Adam nu naast de vorstelijke leeuw en zijn leeuwin stond of naast elk willekeurig Edens dierenpaar, was hij niet meer alleen, leek hij niet meer onvolledig, want zijn volmaakte partner, zijn vrouwelijke aanvulling en helper, stond aan zijn zijde. Alles ademde harmonie, het was een verrukkelijk gezicht en goed in des Scheppers ogen.
22. (a) Wanneer had Adam voor het eerst gemeenschap met zijn vrouw, en wat wordt hierdoor aangetoond in verband met de eerste huwelijksvoltrekking? (b) Hoe gedroegen zij zich in hun volmaakte staat jegens elkaar?
22 Toen Jehovah God deze volmaakte vrouw naar de ontwaakte man bracht, zijn zegen over hen uitsprak en hun wederzijdse plichten uiteenzette, werd hun huwelijk voltrokken. Het was niet noodzakelijk dat zij eerst een fysieke seksuele vereniging met elkaar hadden voordat hun huwelijk voltrokken kon worden. Wanneer die seksuele gemeenschap eerst noodzakelijk zou zijn om het huwelijk rechtsgeldig en bindend te maken, zouden Adam en zijn vrouw nooit in Eden zijn getrouwd, daar Adam volgens het bijbelse bericht pas enige tijd nadat dit echtpaar zich buiten de hof van Eden bevond, ’gemeenschap had met Eva zijn vrouw en zij zwanger werd en na verloop van tijd Kaïn baarde’ (Gen. 4:1, NW). Adam en Eva wisten dat het doel van de seksuele gemeenschap het voortbrengen van kinderen was, en daar zij in Eden geen kinderen hebben gehad, kan hieruit worden afgeleid dat zij in hun volmaaktheid, met een volmaakte zelfbeheersing, zonder schaamte over hun naaktheid en zonder hartstocht bij het zien van elkaars onbedekte lichaam, toen geen seksueel contact hebben gehad. Toch waren zij in de volle zin des woords getrouwd en rustte op hen de verplichting elkaar liefdevol trouw te blijven. Jehovah God, de goddelijke insteller van het huwelijk, had hen samengevoegd. Geen schepsel had het recht hen van elkaar te scheiden.