Men heeft meer nodig dan bijbels
JAAR in jaar uit en in steeds meer talen blijft men bij de miljoenen bijbels drukken en verspreiden. Geheel of ten dele verschijnt de bijbel thans in meer dan twaalfhonderd talen, 1202 om precies te zijn.
In de Verenigde Staten en tevens in vele andere landen overal ter wereld wordt jaarlijks door protestanten een bijbelweek georganiseerd, die meestal met de tweede zondag in de adventtijd begint. (Terloops zij opgemerkt, dat de adventtijd de vier weken durende voorbereidingsperiode voor Kerstmis is.) In bepaalde landen, zoals de Verenigde Staten, heeft men zelfs een rooms-katholieke bijbelweek; in genoemd land valt deze in februari, waar ze te zamen met de katholieke persmaand wordt gevierd.
Hoe prijzenswaardig het drukken en verspreiden van de bijbel ook is — ofschoon gezegd moet worden dat het soms niet allemaal met zuiver religieuze of zelfs filantropische beweegredenen gebeurt — toch is er meer nodig. Het is voor de mensen niet genoeg de bijbel in huis te hebben, en zelfs nog niet om er van tijd tot tijd in te lezen. Zij moeten begrijpen wat zij lezen en weten wat zij in verband hiermee moeten doen. Er kan inderdaad worden gezegd, dat verschillende delen van de bijbel, zoals geschiedkundige beschrijvingen en zedelijke voorschriften, voor iedereen die de bijbel objectief benadert, heel gemakkelijk zijn te begrijpen. Er is echter ook nog veel dat zonder hulp niet begrepen kan worden; en wanneer zij het niet begrijpen, houden velen met het lezen van de bijbel op, terwijl anderen dit boek van tegenstrijdigheid beschuldigen. Speciaal voor het begrijpen van de vervulling van bijbelse profetieën is hulp nodig, en wel in het bijzonder voor die welke op onze tijd betrekking hebben.
In feite kan iemand bijbelse profetieën pas op Gods bestemde tijd doorgronden. Zo zei Daniël, die door God werd gebruikt om vele profetieën op te tekenen, betreffende sommige hiervan: „Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet.” Waarom niet? Omdat Gods bestemde tijd nog niet was aangebroken, om welke reden God tot hem zei: „Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot den eindtijd.” Dan zullen „de verstandigen . . . het verstaan”. En waarom? Omdat die profetieën dan in vervulling gaan. Evenzo kon de apostel Matthéüs pas nadat Jezus Christus bepaalde profetieën had vervuld, de aandacht vestigen op zekere gebeurtenissen en kon hij tonen hoe ze allerlei profetieën in vervulling deden gaan. — Dan. 12:8-10; Matth. 2:22, 23; 3:3; 8:17; 21:4, 5; 27:9, 10, NW.
Van even grote betekenis voor een juist begrip van de bijbel is Gods heilige geest. Pas toen de christelijke apostel Petrus en zijn metgezellen met Pinksteren de heilige geest hadden ontvangen, konden zij met begrip prediken en aantonen hoe de profetieën in vervulling waren gegaan, en zo is het sindsdien altijd geweest. De apostel Paulus vermeldt dienaangaande het volgende: „Want aan ons heeft God [deze dingen] geopenbaard door middel van zijn geest.” — 1 Kor. 2:9, 10; Hand. 2:2-36, NW.
Wil men de bijbel begrijpen, dan is ook een juiste hartetoestand noodzakelijk, een oprecht verlangen om te leren, waarbij men ’zich bewust is van zijn geestelijke nood’. Daarom sprak Jezus in gelijkenissen of illustraties, en wel met het doel de toevallige en nieuwsgierige luisteraar van de oprechte onderzoeker te scheiden. De laatstgenoemde zou acht slaan op Jezus’ woorden: „Wie oren heeft, hij luistere”, ofte wel, hij blijft om meer te horen. — Matth. 5:3; 13:9-16, NW.
Men moet bovenal door Gods opgedragen dienstknechten worden geholpen om de bijbel te begrijpen. De in Handelingen 8:26-39 (NW) opgetekende ervaring getuigt hier op treffende wijze van. Een oprechte onderzoeker, een Ethiopische beambte, las de profetie van Jesaja, maar hij kon deze pas begrijpen nadat de evangelist Filippus hem de profetie duidelijk had gemaakt. Indien het lezen van de bijbel het enige zou zijn wat nodig is om dit boek te begrijpen en ertoe gebracht te worden er in overeenstemming mee te handelen, zou ieder afzonderlijk lid van de christelijke gemeente in zichzelf geheel volledig zijn, zoals een volledig menselijk lichaam; dit is echter niet het geval. De apostel Paulus vergelijkt de gehele christelijke gemeente met een menselijk lichaam en de afzonderlijke leden met de verschillende delen of organen van een lichaam, zoals de handen, de voeten en het hoofd. Deze zijn alle van het grootste belang voor elkaar, en daarom is er terecht van ze gezegd: „Alle organen van het lichaam staan voortdurend bij elkaar in de schuld.” Ja, en de apostel toont dienaangaande: „Het oog kan niet tot de hand zeggen: ’Ik heb u niet nodig.’” Indien wij alleen bijbels nodig zouden hebben, zou Paulus’ illustratie doelloos zijn. — 1 Kor. 12:21, NW.
Het feit op zich dat Jezus Christus zijn gemeente „sommigen [heeft] gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren”, toont dat wij meer nodig hebben dan bijbels. Zoals de geïnspireerde schrijver voorts verklaarde, verschafte God deze mannen voor de opleiding van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus, totdat wij allen geraken tot de eenheid in het geloof en in de nauwkeurige kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de mate van wasdom die tot de volheid van de Christus behoort”. — Ef. 4:11-13, NW.
Precies zoals er in de vroege dagen van het christendom menselijke instrumenten, die zich aan Jehovah God hadden opgedragen om zijn wil te doen en op wie hij zijn geest had gelegd, nodig waren, zo kan de gemeente ze ook thans niet ontberen. Door van beeldspraak gebruik te maken, voorzei Jezus dat er menselijke werktuigen zouden zijn. Deze beeldspraak treffen wij aan in zijn grote profetie betreffende het eind van het samenstel van dingen, in welke tijdsperiode wij thans leven: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun [geestelijke] voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” Uit de feiten blijkt, dat deze „slaaf” zich onder de christelijke getuigen van de Nieuwe-Wereldmaatschappij bevindt. — Matth. 24:45-47, NW.
Ja, er is meer nodig dan het drukken en verspreiden van bijbels. Ze moeten gelezen en begrepen worden en men moet door de bijbel tot daden worden aangespoord. De bijbelboeken, en wel in het bijzonder de bijbelse profetieën, kunnen pas op Gods bestemde tijd worden begrepen, en dan slechts door oprechte onderzoekers met behulp van Gods heilige geest en zijn opgedragen aardse werktuigen. Daarom wordt dit tijdschrift uitgegeven en daarom staan de getuigen van Jehovah klaar om iedere oprechte onderzoeker naar waarheid persoonlijk te onderwijzen, en dat „zonder geld en zonder prijs”. Daar zij het ’om niet hebben ontvangen, geven zij het om niet’. — Jes. 55:1; Matth. 10:8, NW.