Leer door tegenstelling ware rijkdommen te waarderen
„Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige.” — Jesaja 55:2.
1. Welke voordelen werpt het af tegenstellingen te beschouwen?
TEGENSTELLINGEN maken het leven interessant. Ze dragen er dikwijls toe bij dat onze waardering zich verdiept. Hoe welkom is ons de warme zonneschijn na een koud en nat winterseizoen! Goede gezondheid, die vaak als vanzelfsprekend wordt beschouwd, wordt na een periode van ernstige ziekte bijzonder gewaardeerd. Ja, tegenstellingen vestigen onze aandacht op de waarde en belangrijkheid van dingen waaraan wij anders nauwelijks aandacht zouden schenken.
2. (a) Welke rol spelen tegenstellingen in Gods Woord? (b) Welk aanlokkelijk beeld wordt er in het scheppingsverslag afgeschilderd?
2 Gods Woord de bijbel staat vol tegenstellingen, wat hem tot een zeer interessant en levendig boek maakt. Wat meer zegt, deze tegenstellingen vestigen onze aandacht op dingen die van levensbelang zijn en helpen ons ze op hun juiste waarde te schatten. Het scheppingsverslag bijvoorbeeld, waarmee het boek Genesis begint, tovert ons snel een aanlokkelijk beeld voor ogen van de grote voorbereidingen die er werden getroffen voor een schitterend tehuis voor de mens, met inbegrip van de schepping van de mens zelf, gemaakt als een meesterstuk naar Gods eigen beeld. Het beeld wordt volledig gemaakt, en ook het geluk van de mens, door de schepping te beschrijven van die volmaakt schone vrouw, die de man als een ideale hulp, „als zijn tegenhanger”, werd gegeven, hetgeen een aangename tegenstelling vormde, man en vrouw. — Gen. 2:18, NW.
3. Hoe werd dit door een scherpe tegenstelling gevolgd en met welk resultaat?
3 Dan volgt er een scherpe tegenstelling. Een sinistere schaduw valt op het beeld. Door middel van de slang wordt er een wanklank gehoord. Gods woord wordt in twijfel getrokken: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd . . .?” Dan wordt Gods woord geloochend: „Gij zult volstrekt niet sterven”, als gij van de verboden vrucht eet. Eerst besluit de vrouw, en later de man, van die vrucht te eten. Zo nemen zij, in plaats van God op zijn wijze en tijd hun Onderwijzer te laten zijn betreffende de „kennis van goed en kwaad”, de dingen in eigen handen. Door pijnlijke ondervinding smaken zij de bittere tegenstelling tussen leven en dood. Door de Bron van ware kennis, die tot de ware rijkdom van eindeloos leven leidt, te verlaten, storten zij zichzelf en hun nageslacht in armzalige omstandigheden, onderworpen aan slechte leiding en onjuiste inlichtingen. — Gen. 2:17; 3:1-6, 16-19, NW.
4. Welke voortreffelijke tegenstellingen worden er, in omgekeerde volgorde, in Openbaring aangetroffen, en welk vooruitzicht bieden ze?
4 In het laatste gedeelte van Gods Woord vinden wij nog meer tegenstellingen, maar in omgekeerde volgorde. Wij lezen over de nederlaag van „de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd”, in een oorlog in de hemel, en dan later over het „voor duizend jaar” binden en volledig buiten werking stellen van „de oorspronkelijke slang”. Dit geschiedt „opdat hij de natiën niet meer [met valse kennis en slechte leiding] zou misleiden” (Openb. 12:7-9; 20:1-3). Na de beschrijving van de val en vernietiging van „Babylon de Grote” en vervolgens van alle andere onderdelen en ondersteuners van Satans organisatie in de oorlog van Har–mágedon, komen wij aan een levendig en schitterend contrast. Wij lezen, niet over de schepping van een letterlijke aarde, doch over Gods nieuwe samenstel van dingen, een „nieuwe hemel en een nieuwe aarde”. In plaats dat de dood in het beeld verschijnt, ’zal de dood niet meer zijn’. Voor ons geestesoog ontvouwt zich, niet een beeld van de eerste man en zijn vrouw en menselijke leiding, maar een beschrijving van de hemelse regering die de ware leiding verschaft, de regering die bestaat uit Jezus Christus, de Bruidegom, met zijn christelijke gemeente, de „heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem”, de ware kerk, „toebereid als een bruid die voor haar man versierd is”. Vervolgens lezen wij, niet over een letterlijke ’rivier die vanuit Eden kwam’, maar over een „rivier van water des levens”. Op beide oevers staan bomen, niet beladen met verboden vruchten, doch „bomen des levens . . . elke maand hun vruchten opleverend”, die Gods voorzieningen symboliseren voor het geven van eeuwig leven met al zijn rijkdommen aan de gelovige, gehoorzame mensheid in een hersteld Paradijs. — Gen. 2:10, NW; Openb. 21:1-4; 22:1, 2.
5. Welke uitnodiging wordt er gedaan betreffende „het water des levens”, en welke verplichtingen brengt dit met zich?
5 Ten slotte lezen wij, niet over het verliezen van Gods gunst en het verdrijven uit de tuin, hun tehuis, doch wij zien de uitnodiging staan: „Een ieder die wil, neme het water des levens om niet.” Het leven zelf in volmaaktheid kan nog niet verkregen worden, doch de weg daartoe staat duidelijk aangegeven. Speciaal sinds 1934 heeft dit tijdschrift, De Wachttoren, met de Schrift aangetoond dat zij die Gods gunst willen genieten, met de hoop Har–mágedon te overleven, zich volledig aan hem moeten opdragen, hetgeen zij moeten symboliseren door hun doop in water. Zij moeten zich vereenzelvigen met Gods andere opgedragen dienstknechten, die bekend staan als Jehovah’s getuigen. Dit betekent dat zij er met hen aan moeten deelnemen om nog weer anderen, „een ieder die dorst heeft”, de uitnodiging te doen toekomen hun dorst te komen lessen. — Openb. 22:17; zie De Wachttoren van oktober 1934, de bladzijden 159 en 160, paragraaf 31-34.
UITNODIGING VOOR WARE RIJKDOMMEN
6. Hoe kunnen wij de „weg die naar het leven voert” voor onszelf vinden, en hoe kunnen wij anderen in dit opzicht behulpzaam zijn?
6 Hoe krijgen anderen een dergelijke uitnodiging? Jezus zei in zijn gebed: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” In afwachting van het werkelijke leven zijn wij in staat, en moeten wij er nú mee beginnen, die levengevende kennis in ons op te nemen door een begrip van de bijbelse waarheid te verkrijgen. Jezus zei later in datzelfde gebed namelijk: „Uw [Gods] woord is waarheid.” Het is het „woord des levens”, en door er zich nauwkeurig naar te richten, leren wij hoe wij ons van de „weg die naar de vernietiging voert” kunnen afwenden, en, in verheugende tegenstelling tot die weg, de „weg die naar het leven voert” kunnen vinden. Vervolgens kunnen wij anderen uitnodigen en helpen om door God „aangaande zijn wegen” te worden onderricht en met ware christenen „zijn paden [te] bewandelen”, die naar ware rijkdommen voeren. — Joh. 17:3, 17; Fil. 2:16; Matth. 7:13, 14; Jes. 2:3.
7. Bij welke gelegenheid sprak Jezus over „levend water”, hetgeen tot welke gevolgtrekkingen leidt?
7 In het begin van zijn bediening begon Jezus ermee deze uitnodiging te doen toekomen, waarbij hij dezelfde illustratie gebruikte die wij in Openbaring 22:17 aantreffen. Hij beperkte deze niet tot de joden, doch sprak ook tot een Samaritaanse vrouw over „levend water” als „de vrije gave Gods”. Vervolgens zei hij uitnodigend: „Het water dat ik hem zal geven, zal in hem een bron van water worden dat opborrelt om eeuwig leven te schenken.” Later in zijn bediening riep hij luid uit: „Indien iemand dorst heeft, hij kome tot mij en drinke. Wie geloof in mij stelt, zoals de Schrift heeft gezegd: ’Uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien.’” Dit houdt stellig in, dat degene die met deze levengevende voorziening wordt gezegend, ze niet voor zichzelf houdt, doch ook anderen, „een ieder die dorst heeft”, „een ieder die wil”, uitnodigt te komen en „het water des levens om niet” te nemen. — Joh. 4:7-15; 7:37, 38; Openb. 22:17.
8. Welke rol speelt Gods geest bij het verkrijgen en uitdelen van levengevende kennis?
8 Johannes geeft er de uitleg bij dat Jezus dit zei „betreffende de geest, welke zij die geloof in hem stelden, binnenkort zouden ontvangen” (Joh. 7:39). Dit maakt het duidelijk dat het in zich opnemen van deze levengevende kennis, en ook het helpen van anderen om ervan te drinken, in feite een werking van Gods geest is. Dit kan niet gebeuren zonder de hulp van de heilige geest. Hierdoor worden definitief alle menselijke filosofie en religieuze tradities, die het „woord Gods krachteloos” maken, uitgeschakeld. — Matth. 15:6.
9. Welke soortgelijke uitnodiging werd door bemiddeling van Jesaja gedaan, waarbij welke tegenstelling werd genoemd, en waarom was dit passend?
9 Jezus was evenwel niet de eerste die zulk een uitnodiging in dergelijke bewoordingen deed horen. Meer dan zevenhonderd jaar daarvoor deed Jehovah, door bemiddeling van zijn profeet, de volgende pakkende uitnodiging: „O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige” (Jes. 55:1, 2). Wat een uitnodiging, en wat een tegenstelling! In Jesaja’s tijd zwoegde Jehovah’s volk en betaalde, onder de slechte leiding van hun koningen en vorsten, een hoge prijs voor valse rijkdommen die geen steun of veiligheid gaven. Ten eerste keken zij voor bescherming naar heidense natiën, zoals Assyrië en Egypte (2 Kon. 16:7; 18:21). Bovendien wendden velen zich, onder slechte priesterlijke invloed, openlijk tot afgoderij, terwijl anderen zich ermee tevreden stelden Jehovah op een vormelijke en huichelachtige wijze te aanbidden. Jehovah zei tot hen dat „dit volk Mij slechts met woorden nadert en met zijn lippen eert, terwijl het zijn hart verre van Mij houdt, en hun ontzag voor Mij een aangeleerd gebod van mensen is”. — Jes. 29:13.
10. Welk verder beroep deed Jehovah op zijn volk, waarbij hij wat in het vooruitzicht stelde?
10 In tegenstelling daarmee nodigde Jehovah de mensen dus uit, en deed een beroep op hen ’aandachtig naar Mij te horen’ en niet slechts water te drinken, maar „wijn en melk”, en wel „zonder geld en zonder prijs”. Hij nodigde hen uit in zijn verbond betreffende „de betrouwbare genadebewijzen aan David” te komen, dat wil zeggen, voor het blijvende koninkrijk en de blijvende regering onder de Grotere David, Christus Jezus, de juiste en ware „vorst en gebieder der natiën”. Hij nodigde hen uit hun eigen gedachten en wegen te laten varen en in plaats daarvan acht te slaan op „mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat”. Hij verzekert dat zijn woord „zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend”. Gehoor te geven aan deze uitnodiging betekende ware kennis in zich op te nemen, hetgeen beslist tot ware rijkdommen zou leiden. Dit zou een schitterende tegenstelling tot gevolg hebben, want „voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten” en de gehele schepping zou juichen, „want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden”. — Jes. 55:1-4, 8-13.
EEN BOODSCHAP VOOR ONZE TIJD
11. Waarom was de boodschap in Jesaja 55:6, 7 in Jesaja’s tijd passend, en welke parallel vindt ze in onze eigen tijd?
11 In Jesaja’s tijd was het grootste deel van Jehovah’s volk weerspannig en opstandig. Dat weerhield Jehovah er echter niet van door bemiddeling van zijn profeet de volgende zeer aantrekkelijke uitnodiging te doen toekomen: „Zoekt den HERE, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot den HERE, dan zal Hij zich over hem ontfermen — en tot onzen God, want Hij vergeeft veelvuldig” (Jes. 55:6, 7). Wij kunnen goed begrijpen hoe passend die boodschap toen was, maar wat valt er over onze tijd te zeggen? Zijn de meeste mensen, vanuit Gods standpunt, thans niet weerspannig en opstandig, speciaal degenen die beweren christenen te zijn? Is de geest van het nationalisme thans niet sterker dan ooit, en nog wel met steun van de religie? Wordt de mensen onder de huidige politieke en religieuze leiding geleerd aandachtig te luisteren naar de boodschap van Gods opgerichte koninkrijk onder Christus Jezus, of wordt hun in plaats daarvan gezegd dat het hun christelijke plicht is de nationale koninkrijken en regeringen waaronder zij leven, te dienen en te steunen? Wordt de mensen over deze essentiële kwesties ware kennis verstrekt, die tot ware rijkdommen leidt, of heeft de aartsbedrieger, „de oorspronkelijke slang”, „de god van dit samenstel van dingen”, hun geest met onjuiste inlichtingen verblind? — Openb. 12:9; 2 Kor. 4:4.
12. In welk opzicht tonen de profetieën aan dat Jesaja’s boodschap in onze tijd passend is?
12 Zoals vele profetieën aantonen, heeft God de toestanden die zouden maken dat de hiervóór genoemde boodschap in onze tijd passend zou zijn, duidelijk voorzien en voorzegd. Paulus werd ertoe geïnspireerd te schrijven: „Er [zullen] in de laatste dagen kritieke tijden . . . aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben . . . aanmatigend zijn . . . onbezonnen . . . een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten” (2 Tim. 3:1-5). Zelfs al in Davids tijd sprak God profetisch over de verenigde tegenstand van de natiën en regeerders „tegen den HERE en zijn gezalfde”, Christus Jezus, nadat hij in 1914 op de hemelse berg Sion als Koning was geïnstalleerd (Ps. 2:1-6; Hebr. 12:22). Door deze verenigde tegenstand worden de natiën en de „koningen van de gehele bewoonde aarde” zoals in het laatste boek van de bijbel wordt voorzegd, onder leiding van de demonen tot Har–mágedon vergaderd (Openb. 16:13-16). Ook Jezus werd ertoe geïnspireerd een gedetailleerde profetie uit te spreken over het ’teken van zijn tegenwoordigheid’ in onze tijd, gekenmerkt door „vele valse profeten”, het „toenemen der wetteloosheid” en mensen die ’er geen acht op zouden slaan’, met als gevolg dat Gods uiteindelijke oordeel „als een strik” over hen zou komen. — Matth. 24:3, 11, 12, 39; Luk. 21:35.
13. Welke treffende tegenstelling noemde Jezus in Matthéüs 7:13, 14, in overeenstemming met Jesaja 55:6, 7?
13 Ja, de boodschap die in Jesaja 55:6, 7 staat, en die zo’n krachtig beroep op de mensen doet, is stellig in onze tijd op zijn plaats, doch de vraag is: Hoe reageren wij erop? Gaan wij met de meerderheid mee op die ’brede en wijde weg die naar de vernietiging voert’, terwijl wij elk beroep dat er op ons wordt gedaan om „den HERE [te zoeken] terwijl Hij Zich laat vinden” negeren en misschien zelfs weerstaan? Jezus zei onomwonden: „Nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert, en weinigen zijn er die hem vinden.” Niettemin doet hij de zeer duidelijke uitnodiging: „Gaat in door de nauwe poort.” Dit is niet onmogelijk. Niet Gód heeft het moeilijk gemaakt. Integendeel, hij nodigt ons uit, de goddeloze weg en schadelijke gedachten te verlaten en zich tot hem te keren. Hij is bereid barmhartigheid te betonen en ’veelvuldig te vergeven’. — Jes. 55:6, 7; Matth. 7:13, 14.
14. Welke interessante overeenkomsten worden er, naast tegenstellingen, in de bijbel aangetroffen?
14 Er is niet alleen nauwkeurige kennis voor nodig om die „nauwe poort” te vinden en ertoe te worden aangespoord die „smalle weg” te volgen, maar ook een diepe waardering. Zoals reeds werd vermeld, kunnen tegenstellingen in dit opzicht een grote hulp zijn. Jezus besefte dat dit een goede onderwijsmethode was en maakte er, zowel met zijn discipelen als wanneer hij tot de scharen sprak, dikwijls gebruik van. Alvorens echter enkele van deze tegenstellingen te gaan bekijken, is er iets anders dat het opmerken waard is; geen tegenstelling maar een overeenkomst. Jezus wist dat de toestanden in Israël in zijn tijd in vele opzichten nauwkeurig overeenkwamen met de toestanden in Jesaja’s tijd en hij haalde dikwijls profetieën van Jesaja aan, aangezien deze in zijn tijd in vervulling gingen. Hij zei bijvoorbeeld eens tot de Farizeeën: „Hoe passend heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd’” (Matth. 15:7-9; zie Jes. 29:13). Jezus wist ook dat de toestanden in onze tijd, speciaal in de christenheid, een nauwe overeenkomst zouden vertonen met die in zijn tijd en, natuurlijk ook met de toestanden in Jesaja’s tijd. Laten wij dit in gedachten houden als wij enkele treffende tegenstellingen gaan beschouwen die Jezus maakte en die ons helpen ware rijkdommen te waarderen.
TWEE KLASSEN TEGENOVER ELKAAR GEPLAATST
15. Welke tegenstellingen maakte Jezus in Lukas 6:20, 21 met betrekking tot zijn discipelen, en op basis waarvan?
15 Na het Pascha van 31 G.T. hield Jezus zijn bekende bergrede. Ze werd ten aanhoren van een grote schare uitgesproken, maar werd in de eerste plaats gericht tot zijn discipelen, die dicht bij hem stonden (Matth. 5:1, 2). Matthéüs geeft in hoofdstuk 5 tot 7 een volledig verslag van deze rede, doch Lukas stelt, in zijn kortere verslag, de inleiding als een reeks, of liever gezegd, als een dubbele reeks verrassende tegenstellingen te boek. Eerst spreekt Jezus tot zijn discipelen op een wijze die te kennen geeft dat zij tot op die tijd onder moeilijke omstandigheden hebben geleefd. Hij zegt: „Gelukkig zijt gij, armen, want aan u behoort het koninkrijk Gods. Gelukkig zijt gij die thans honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Gelukkig zijt gij die thans weent, want gij zult lachen” (Luk. 6:20, 21). Merk op dat elke verklaring een tegenstelling vormt, doch, in plaats van deelneming te betuigen, zegt hij telkens: „Gelukkig zijt gij.” Waarom? Omdat de tijd was aangebroken waarin zij een grote verandering zouden meemaken. Hoewel zij tot nu toe arm en hongerig waren geweest en hadden geweend, zouden zij thans worden verrijkt door Gods koninkrijk te beërven, en zij kregen de belofte verzadigd te worden en te zullen lachen.
16. Op welke andere klasse zinspeelde Jezus vervolgens, waarbij hij welk kenmerk noemde?
16 Dan volgt er een heel interessante tegenstelling. Jezus zegt: „Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u haten, en wanneer zij u uitstoten en u smaden en uw naam als goddeloos verwerpen ter wille van de Zoon des mensen. Verheugt u te dien dage en springt op, want ziet! uw beloning is groot in de hemel, want precies dezelfde dingen deden hun voorvaders ten aanzien van de profeten” (Luk. 6:22, 23). Jezus vertelt zijn discipelen hier niet alleen dat er nog meer reden tot geluk is, doch noemt ook een andere klasse van mensen, namelijk degenen die verantwoordelijk waren voor de afschuwelijk slechte behandeling die zijn discipelen ondergingen. Hij wijst erop hoe deze boze klasse van vervolgers te herkennen zou zijn als hij zegt: „Precies dezelfde dingen deden hun voorvaders ten aanzien van de profeten” (de ware profeten), met inbegrip van Jesaja. Wie waren deze voorvaders? Jesaja zegt dat hiermee de regeerders van Israël bedoeld werden, „de oudsten en de vorsten van zijn [Gods] volk”, voornamelijk de religieuze leiders, „priester en profeet” (valse profeet), die „waggelen van bedwelmenden drank . . . waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak”. — Jes. 3:14; 28:7.
17, 18. (a) Wie worden er toegesproken in de reeks tegenstellingen in Lukas 6:24-26? (b) Op welke punten legde Jezus toen de nadruk?
17 Jezus spreekt nu in een verdere reeks tegenstellingen rechtstreeks tot deze boze klasse, doch in omgekeerde volgorde als bij de voorgaande reeks. Wij kunnen ons ook voorstellen dat hij, in plaats van rechtstreeks naar zijn discipelen te kijken, nu zijn blik opslaat en de hele menigte opneemt, en onder hen een aantal van degenen ziet op wie zijn tweede reeks van toepassing was. Deze verder reikende blik wordt te kennen gegeven door de wijze waarop hij vervolgt: „Maar ik zeg tot u die luistert”, dat wil zeggen tot een ieder die er wellicht aandacht aan zou schenken en voordeel van zijn onderwijs zou trekken. — Luk. 6:27; 7:1.
18 Merk nu de bondige tegenstellingen in deze tweede reeks op, als Jezus zegt: „Maar wee u, rijken, want gij hebt uw vertroosting reeds ten volle. Wee u, die thans verzadigd zijt, want gij zult honger lijden. Wee u, die thans lacht, want gij zult treuren en wenen. Wee u, wanneer alle mensen goed van u spreken, want soortgelijke dingen deden hun voorvaders ten aanzien van de valse profeten”, dat wil zeggen, uit vleierij en uit zelfzuchtig voordeel. — Luk. 6:24-26.
19. Welke overeenkomstige tegenstellingen worden er in Jesaja 65:13, 14 aangetroffen, hetgeen aanleiding geeft tot welke vragen?
19 Hier kunnen wij wederom een nauwe samenhang tussen de profeet Jesaja en de grotere profeet, Christus Jezus, waarnemen. Er valt een overeenkomst in uitdrukkingswijze op te merken, niet alleen tussen de uitnodiging om te komen en te drinken (zie paragraaf 7 tot 9), doch ook in de zojuist genoemde tegenstellingen. Luister naar hetgeen Jesaja onder inspiratie optekende: „Daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, mijn knechten zullen eten, maar gij zult hongeren; zie, mijn knechten zullen drinken, maar gij zult dorsten; zie, mijn knechten zullen zich verheugen, maar gij zult beschaamd staan; zie, mijn knechten zullen jubelen van hartevreugd, maar gij zult schreeuwen van harteleed en van gebrokenheid des geestes zult gij jammeren” (Jes. 65:13, 14). Gaan deze tegenstellingen, die door deze beide profeten werden uitgesproken, in onze tijd op overeenkomstige wijze in vervulling? Helpen ze ons de twee klassen die erbij betrokken zijn nauwkeuriger te identificeren? Wekken ze ons op tot grotere waardering voor ware rijkdommen? En is het mogelijk dat iemand van de ene klasse naar de andere vlucht, ook al worden zij, als klassen, door een grote kloof gescheiden?
20. Welke verschillende onderwijsmethoden volgde Jezus?
20 Ten einde deze vragen aan een juiste beschouwing te onderwerpen, zullen wij in de volgende studie iets van speciaal belang onderzoeken, iets dat Jezus later over ditzelfde onderwerp had te zeggen. Hij onderwees niet alleen door onomwonden te spreken en rechtstreeks uit te leggen, zoals hij in een groot gedeelte van zijn bergrede deed, doch hij onderwees ook door op grote schaal gebruik te maken van illustraties, ofte wel gelijkenissen, vooral als hij tot de scharen sprak. „Ja, zonder illustratie sprak hij niet tot hen”, vermeldt Matthéüs (Matth. 13:34; zie ook 13 vers 10-15). In een van deze illustraties staan de twee in Lukas 6:20-26 genoemde klassen in het middelpunt der belangstelling en ze verdient onze nauwkeurige aandacht.
21. Hoe kwam het dat de twee klassen uit Lukas 6:20-26 in Jezus’ gedachten en uitspraken steeds op de voorgrond traden?
21 Eén ding is duidelijk: Deze twee klassen waarvan Jezus aan het begin van zijn bediening melding maakte, waren altijd in zijn gedachten en hij sprak er heel veel over, 1. omdat ze in de Hebreeuwse Geschriften duidelijk stonden beschreven, 2. omdat ze zich zelfs reeds vóór het begin van zijn bediening hadden geopenbaard en hij uit de Schrift wist dat ze zich zouden blijven openbaren, en 3. omdat hij wist dat deze zelfde Schrift, alsmede zijn eigen onderwijs, een bron van verlichting zouden zijn en een „waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”. Mogen wij een van hen zijn ’die luisteren’. — 1 Kor. 10:11; Luk. 6:27.