„Gaat uit van haar, mijn volk”
„Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij niet een deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft haar onrechtvaardige daden gedacht.” — Openb. 18:4, 5, NW.
1. Welke gevolgtrekking is zowel logisch als Schriftuurlijk?
IN DEZE laatste dagen bestaat er een fundamentele verdorvenheid die elk terrein van activiteit dezer wereld heeft verontreinigd. Haar politiek is corrupt. Haar handel is onderdrukkend. Haar leger is verkwistend. Haar religie is huichelachtig. Haar genoegens leiden vaak tot misdadigheid en onzedelijkheid, en haar sport tot gemeen spel en slinksheid. De grote meerderheid der mensen gaat met de wereld in haar verdorvenheid mee, zij zien het, dragen er toe bij, hebben er een aandeel aan, staan er onverschillig tegenover, zijn er ongevoelig voor, of nemen er cynisch genoegen mee. Velen die deze verdorven praktijken doen, houden er als uiterlijke vertoning vertoornde redevoeringen tegen, maar hoevelen zijn er die werkelijk vertoornd opstaan om deze verdorvenheid uit te roeien? De meerderheid der mensen hangt deze goddeloze oude wereld aan, zij ondersteunen haar, strijden voor haar, sterven voor haar, brengen haar verdorven heersers door stemming aan het bewind, en maken zich op andere manieren volkomen tot een deel er van. Zij verbinden hun lot aan dat van deze wereld. Zij zaaien tezamen met deze wereld tot bevrediging van de begeerten van het vlees. Zij zullen tezamen met deze wereld hun aandeel aan de plagen die er over komen, oogsten. Dit is niet alleen logisch en rechtvaardig; het is eveneens Schriftuurlijk.
2. Hoe moeten wij aan de plagen over het grote Babylon ontkomen?
2 In hoofdstuk 18 van de Openbaring wordt over de gehele wereldorganisatie van Satan de Duivel of het samenstel van dingen dat door Satan de Duivel wordt beheerst, als „het grote Babylon” gesproken. De val van Babylon is begonnen toen haar onzichtbare gedeelte door Christus in de richting van de aarde werd geworpen nadat hij in 1914 n. Chr. op de troon was geplaatst (Openb. 12:1-12). De val van de onzichtbare demonenbenden zal in Armageddon worden voltooid, zij zullen er door in de afgrond belanden en het zichtbare rijk van Satan zal volledig worden vernietigd (Openb. 19:11-21; 20:1-3). Maar enkelen zullen aan de vurige oordelen die haar zullen verteren, ontkomen. Hoe? Door een latere opstanding in de duizendjarige regering van Christus? Niet volgens het bericht: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij niet een deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft haar onrechtvaardige daden gedacht. Daarom zullen haar plagen op één dag komen, dood en rouw en hongersnood, en zij zal volledig verbrand worden met vuur, want Jehovah God die haar heeft geoordeeld, is sterk.” — Openb. 18:4, 5, 8, NW.
3. Waarin bestaan de plagen? Wat is dus de logische gevolgtrekking?
3 Haar plagen bestaan in vernietiging, een vurige en definitieve vernietiging. De Babylonische organisatie zal nooit uit haar vernietigende vuurdoop worden opgewekt of opgericht. Indien haar plaag hierin bestaat en indien zij die in haar blijven, er in delen, hoe kunnen wij dan beweren dat personen die met haar de vuurdoop ondergaan, in de opstanding van de mensheid zullen opstaan? Dit kunnen wij niet op Schriftuurlijke gronden doen. De duidelijke verklaring luidt, dat het lot van personen die in de organisatie blijven, hetzelfde is als dat van de organisatie zelf. Indien de personen terugkeren, zal ook de organisatie terugkeren; maar indien de organisatie niet terugkeert, zullen ook de personen die zich eens in haar bevonden, niet terugkeren. De weg die tot redding leidt, is thans te vluchten, voordat zij valt: „Gaat uit van haar!” De Israëlietische gevangenen in het Babylon uit de oudheid kregen het bevel, uit dat goddeloze samenstel te vluchten: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij, die de vaten des HEREN draagt!” „Gaat uit, mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, vanwege de hittigheid van den toorn des HEREN” (Jes. 52:11; Jer. 51:45). In Openbaring 18:4 wordt aangetoond dat hetzelfde bevel van kracht is ten tijde van de val van het grotere Babylon.
4. Wat is, in tegenstelling met een menselijke zienswijze, de juiste zienswijze ten aanzien van de bevrijding van Babylons gevangenen?
4 De meeste mensen bezien de dingen uit menselijk standpunt, en hechten daarom te veel gewicht aan de redding van schepselen. Dit is slechts een ondergeschikt doel van de bevrijding van Babylons gevangenen. Jehovah’s zienswijze telt, en deze zienswijze toont aan wat de voornaamste reden voor de bevrijding is: „Niet om uwentwil handel ik, huis Israël, maar ter wille van mijn heiligen naam, dien gij ontwijd hebt onder de volken tot wie gij gekomen zijt. Heiligen zal ik mijn grooten naam, die ontwijd is onder de volken, dien gij in hun midden ontwijd hebt; en de volken zullen weten dat ik Jahwe ben, spreekt de Heer Jahwe, wanneer ik mij in u voor hun oogen als den Heilige doe kennen. Daarom zal ik u uit de volken nemen, herzamelen uit alle landen en brengen naar uw eigen grond” (Ezech. 36:22-24, LV). Bij verschillende gelegenheden in de woestijn stond Jehovah op het punt Israël te vernietigen, maar Mozes pleitte voor hen bij Jehovah en overreedde hem zodat hij hen spaarde. Om welke redenen? De redding van schepselen? Neen, maar ter wille van Jehovah’s grote naam (Ex. 32:9-14; Num. 14:11-24; 16:44-50; Deut. 9:18, 26-29; Ezech. 20:9). Hoe belangrijk vinden wij de redding van sprinkhanen? In Gods ogen zijn wij als sprinkhanen (Jes. 40:22). Wanneer wij Jehovah’s vernietigende daden aan het einde van de oordeelsperioden scherp en in hun ware verhouding willen zien, moeten wij ons dus Gods gedachten eigen maken. Indien wij hardnekkig blijven vasthouden aan de egocentrische menselijke zienswijze die de redding van het schepsel in het middelpunt plaatst en Jehovah’s rechtvaardiging op de vage achtergrond houdt, zullen wij de Schriftuurlijke onderwijzing wellicht een hard gezegde vinden dat ons niet aangenaam in de oren klinkt, en wij zullen er aanstoot aan nemen en er over struikelen. — Jes. 55:8, 9; Joh. 6:60, 66.
5. Welke oordeelsperioden worden hier vermeld?
5 Het is waarschijnlijk dat de meerderheid der mensen die op aarde hebben geleefd, in de duizendjarige regering van Christus zullen worden geoordeeld, ten tijde van de opstanding der mensheid en daarna. Lange tijd hiervoor zullen echter vele mensen hun tijd des oordeels hebben gehad, daar de Schrift aantoont dat God op bepaalde tijden bepaalde oordeelsperioden over de menselijke maatschappij heeft gebracht, gedurende welke perioden God hen voor hun handelwijze aansprakelijk stelde. Opdat zij gedurende zulke tijden werkelijk aansprakelijk gesteld konden worden, zorgde hij er voor dat er getuigenis werd gegeven zodat zij zouden weten welke strijdvraag er bij was betrokken en hun beslissing konden nemen, waardoor zij hun bestemming zouden bepalen, onafhankelijk van enige overgeërfde veroordeling van Adam. Een van zulke oordeelsperioden was de vloed in Noachs dagen, en Noach had vóór het losbreken van die vloed rechtvaardigheid gepredikt. Nog zulk een periode was het vurige einde van Sodom en Gomorra, welke steden voordat de vuurregen viel, waarschuwende wonderen door engelen hadden gezien en het getuigenis van Lot hadden gehoord. Jezus’ dagen vormden een oordeelstijd en hij waarschuwde bepaalde Joodse steden dat zij hetzelfde lot zouden ondergaan als Sodom en Gomorra, oordeelde bepaalde schriftgeleerden en Farizeeën en zeide dat zij geschikt waren voor de eeuwige vernietiging van Gehenna. Onze huidige tijd is ook een oordeelstijd en tegen de tijd dat Armageddon losbarst, zullen alle mensen die dan leven, hun bestemming hebben bepaald.
STORTREGENS VAN WATER EN VUUR
6. Welk nut heeft het de vloed van Noachs dagen te beschouwen? Wat waren de feiten?
6 Wij kunnen veel over deze huidige oordeelsperiode te weten komen wanneer wij voorbijgegane oordeelsperioden beschouwen die een afbeelding waren van onze tijd. De eerste was de vloed in Noachs dagen. Jezus heeft verklaard dat deze vloed een afbeelding was van de huidige oordeelsperiode: „Evenals het geschiedde in de dagen van Noach, zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen: zij aten, zij dronken, mannen huwden, vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot de dag waarop Noach de ark inging, en de vloed kwam en hen allen vernietigde” (Luk. 17:26, 27, NW). Waarom werden zij vernietigd? Wegens hun verdorvenheid: „Jahwe zag dat de boosheid der menschen op aarde groot en het geheele maaksel van de overleggingen zijns harten altijd door en door slecht was.” Daarom besloot Jehovah: „Ik zal den mensch dien ik geschapen heb verdelgen van den aardbodem: mensch en vee, kruipend gedierte en vogelen des hemels; want het berouwt mij dat ik hen gemaakt heb.” Noach ontkwam. Waarom? „Noach was een rechtschapen en onberispelijk man onder zijn tijdgenooten; hij verkeerde [wandelde] met God.” Dat de vernietiging van de anderen een definitief oordeel was dat over hen werd voltrokken, wordt door Jehovah’s krachtige woorden tot Noach aangetoond: „Ik heb besloten aan alle vleesch een einde te maken, omdat de aarde door hen van geweldenarij vervuld is; zie, ik ga hen van de aarde verdelgen. Maar met u zal ik mijn verbond sluiten, en gij zult in de ark gaan met uw zonen, uw vrouw en de vrouwen uwer zonen.” — Gen. 6:5, 7, 9, 13, 18, LV.
7. Hoe toont Petrus aan dat de vernietigingen ten tijde van de vloed en te Sodom definitief waren?
7 Het is niet alleen zeker dat dit een definitieve vernietiging was doordat God de uitdrukking „verdelgen” en Jezus „vernietigde” gebruikt, maar het wordt ook door 2 Petrus 2:5-9 (NW) bevestigd: „Hij [heeft] zich er niet van . . . weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar [heeft] Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig . . . bewaard toen hij een watervloed over een wereld van goddeloze mensen bracht; en doordat hij de steden Sodom en Gomorra in de as heeft gelegd, veroordeelde hij ze, waardoor hij voor goddeloze mensen een voorbeeld stelde van de toekomende dingen, en hij bevrijdde de rechtvaardige Lot, die hevig werd gekweld doordat de zich tegen de wet kantende mensen zich aan losbandigheid overgaven — want die rechtvaardige man kwelde door wat hij zag en hoorde toen hij onder hen woonde, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel wegens hun wetteloze daden — Jehovah [weet] hoe hij mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving moet bevrijden, maar onrechtvaardige mensen voor de dag des oordeels moet bewaren opdat zij worden afgesneden.” Petrus haalt deze voorbeelden uit de oudheid waarbij mensen werden afgesneden, aan om aan te tonen wat het lot is van de valse profeten en valse leraars in de Christelijke gemeente, die verderfelijke sekten invoerden en Christus verloochenden, en die daardoor een „spoedige vernietiging over zichzelf” brachten. Wie wil beweren dat de vernietiging van zulke verontreinigers van de Christelijke gemeente niet definitief is? De vernietigingen die in oude tijden over Noachs tijdgenoten en over Sodom en Gomorra zijn gekomen, moeten even definitief zijn geweest, hoe zouden zij anders de vernietiging kunnen afbeelden welke Petrus besprak? — 2 Petr. 2:1-4, NW.
8. Waarom is Sodoms geval van groot belang, en waardoor wordt nog meer aangetoond dat de vernietiging van Sodom definitief is?
8 Nadat Jezus had aangetoond dat de vloed een afbeelding was van de huidige oordeelsperiode, toonde hij vervolgens aan dat Sodom en Gomorra er eveneens een afbeelding van waren: „Evenals het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen. Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen zal worden geopenbaard” (Luk. 17:28-30, NW). Onze voorgaande beschouwing van 2 Petrus 2:5-9 heeft aangetoond dat zij die door God in Sodom en Gomorra werden vernietigd, voor eeuwig zijn „afgesneden”. Dit wordt ondersteund door Judas 7, waar wordt vermeld dat deze steden „ons tot een waarschuwend voorbeeld [zijn] gesteld doordat ze de gerechtelijke straf van het eeuwige vuur hebben ondergaan” (NW). Het „eeuwige vuur” stelt zinnebeeldig hetzelfde voor als Gehenna, namelijk, de tweede dood. De vernietiging over Sodom en Gomorra moet definitief zijn geweest, anders zou Judas deze vernietiging niet hebben gebruikt om het lot af te beelden van die verontreinigers, voor wie „de zwartheid van de duisternis voor eeuwig is weggelegd” (Jud. 13, NW). In Judas 7 wordt aangetoond dat over die steden uit de oudheid reeds toen, ten tijde dat zij werden vernietigd, de oordeelsdag kwam, daar er wordt gezegd dat er reeds een oordeel over hen is voltrokken, „de gerechtelijke straf van het eeuwige vuur.” De Schrift kan niet zo worden verdraaid, dat dit een toekomstige opstanding kan betekenen voor hen die door de Heer zijn gedood. Uit deze steden werd geen overblijfsel gespaard, want Lot en zijn dochters waren vreemdelingen, geen inboorlingen. — Rom. 9:29, NW.
9. Waarom en hoe trachten sommigen aan te tonen dat de vernietiging van Sodom niet definitief is?
9 Wanneer degenen die door de Heer in Sodom werden gedood, geen opstanding krijgen, zullen zij die door hem in Armageddon worden gedood, er ook geen krijgen, want de eersten zijn een afbeelding van de laatsten. In een poging een bewijs te leveren voor hun bewering, dat niet allen die in Armageddon worden gedood, dood blijven, trachten sommigen derhalve aan te tonen dat de Sodomieten die door vuur werden vernietigd, in een opstanding zullen terugkeren. Zij halen Ezechiël 16:53-55 aan: „Als Ik haar gevangenen wederbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sodom en haar dochteren, en de gevangenen van Samaria en haar dochteren, dan zal Ik wederbrengen de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar; opdat gij uw schande draagt, en te schande gemaakt wordt, om al hetgeen gij gedaan hebt, als gij haar troosten zult. Als uw zusters, Sodom en haar dochteren, zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders Samaria en haar dochteren zullen wederkeren tot haar vorigen staat, zult gij ook en uw dochteren wederkeren tot uw vorigen staat.”
10. Waardoor wordt Ezechiëls profetie over de herstelling van Jeruzalem en haar dochters vervuld?
10 Uit het verband blijkt dat de herstelling na de gevangenschap en niet de opstanding in het duizendjarige rijk wordt besproken. Als vervulling in het klein kwam de herstelling van Juda en Jeruzalem nadat ze 70 jaar verwoest hadden gelegen (607-537 v. Chr.), toen Joden en Nethinim en andere vreemdelingen terugkeerden om het land te bewonen. De grotere herstelling is in Jezus’ dagen begonnen en duurt thans voort. Toen Jezus kwam, waren de Joden gevangenen van de organisatie van de Duivel, het grote Babylon. In politiek opzicht waren zij gevangenen van Rome, zij waren gevangenen van de zonde en gevangenen van de valse religie. Maar toen Jezus kwam, predikte, stierf, werd opgewekt, met zijn offerandelijke verdienste in de hemel verscheen, in de basis voor verlossing voorzag, de heilige geest uitstortte op een getrouw Joods overblijfsel, dat verlossing zocht in zijn naam, hun geest verlichtte ten aanzien van de vrijheidgevende waarheden en hen uit de gevangenschap aan het tegenbeeldige Babylon bevrijdde, werden zij tot de theocratische organisatie van Jehovah God hersteld. Gedurende drie en een half jaar na Pinksteren werd de vrijheidschenkende boodschap tot de Joden beperkt, en een overblijfsel werd hersteld. Dit alles was een vervulling van Ezechiël 16:53-55, waar over de herstelling van Jeruzalem en haar dochters wordt gesproken.
11. Wanneer werden „Samaria en haar dochteren” hersteld?
11 Toen de vervolging hevig werd en de gelovige Joodse Christenen werden verstrooid, gingen zij overal heen en predikten daar. De evangelist Filippus ging naar Samaria, waar Jezus enige tijd geleden had gepredikt. Vele Samaritanen geloofden, er werden meer predikers naar hen gezonden en de heilige geest daalde op hen neer. Zij werden in Gods gemeente opgenomen. Daar, vertegenwoordigd in dit Samaritaanse overblijfsel, ging Ezechiël 16:53-55 in vervulling. — Joh. 4:39-42; Hand. 8:1-25.
12. Waardoor wordt aangetoond hoe de Joden Sodom, honden en heidenen met elkaar in verband brachten?
12 Vervolgens ging het evangelie naar de heidenen. De Joden beschouwden hen als honden (Matth. 15:26, 27; Mark. 7:27, 28, NBG). Honden waren onreine dieren, ze werden als sexueel ontaard beschouwd en met sodomie in verband gebracht: „Er zal geen prostituée zijn onder de dochters van Israël, noch zal er een sodomiet zijn onder de zonen van Israël. Gij zult het loon van een hoer, of de prijs van een hond, niet voor de een of andere gelofte in het huis van Jehovah uw God brengen, want zelfs die beiden zijn een gruwel voor Jehovah uw God” (Deut. 23:17, 18, AS). De verdienste van een vrouwelijke prostituée wordt met het loon van een hoer vergeleken, en de verdienste van een manlijke sodomiet met de prijs van een hond. In plaats van „hond” gebruikt Een Amerikaanse Vertaling „manlijke prostituée” en de Statenvertaling gebruikt „schandjongen”, wat de betekenis heeft van een jongen die er voor onnatuurlijke doeleinden op na wordt gehouden. Deze sexuele verdorvenheid heerste schandelijk in Sodom, dit is ook de reden waarom de lage zonde van sodomie haar naam aan deze stad heeft ontleend. Door dit alles wordt dus aangetoond hoe de Joden Sodom, honden en heidenen met elkaar in verband brachten.
13. Door welke aanhaling wordt deze zienswijze ondersteund?
13 Neem ter ondersteuning van deze zienswijze notitie van de volgende aanhaling uit de inleiding van deel 7 van The Interpreter’s Bible (De Bijbel van de uitlegger), dat verleden jaar werd gepubliceerd. De eerste paragraaf onder „Moraliteit”, die op bladzijde 80 begint, luidt: „De vroege Christelijke schrijvers, wier zienswijze van de moraliteit dier tijd een stereotiepe zienswijze was die zij van hun Joodse voorgangers hadden overgenomen, verwezen vaak naar het morele leven van de heidense wereld. Zowel de Joodse als de Christelijke schrijvers waren het er over eens dat de heidenen in zedelijk opzicht gedegenereerd waren. Het oudtestamentische verhaal over Sodom en Gomorra, op welke steden de Heer vuur en zwavel had doen regenen, vertegenwoordigt de Hebreeuwse opvatting over de goddeloosheid der heidenen, of het nu van Egyptenaren, Kanaänieten, Filistijnen, Assyriërs, Babyloniërs of Romeinen was.”
14. Hoe omvatte de herstelling dan „Sodom en haar dochteren”?
14 De apostel Petrus hield er eveneens de zienswijze op na dat de heidenen gelijk Sodomieten en honden waren, en daarom was het zo moeilijk voor hem Gods voornemen te begrijpen dat hij het evangelie naar de heidenen moest brengen. Toen hij het evenwel begreep, gehoorzaamde hij, en God stortte zijn geest uit op de gelovigen uit de heidenen, en hij nam hen tezamen met de gelovige Joden en Samaritanen op in dezelfde herstelde gemeente (Hand. 10:9-48). Het getrouwe Joodse overblijfsel voelde zich een beetje beschaamd toen het zag dat onbesneden heidenen, die zij eertijds als honden en Sodomieten hadden beschouwd, met hen werden hersteld. Zij hadden geloofd dat de Joden speciaal heilig waren en dat God alleen de Joden zou gebruiken om de bruid van de Messias te vormen. Nu vernemen zij dat zij niet zo belangrijk en heilig zijn, en dat God niet alleen Samaritanen maar ook onbesneden heidenen waardig maakt voor het Koninkrijk. De vervulling van Ezechiël 16:53-55 begon dus in vroege Christelijke tijden. Ezechiël bedoelde niet het letterlijke Sodom, evenmin als Jesaja, toen hij Israël Sodom noemde of als Johannes, toen hij schreef dat Jezus in Sodom was gestorven (Jes. 1:10; Openb. 11:8). Ezechiël gebruikte het als een symbool van onbesneden heidenen, toen hij de herstelling van de theocratische organisatie besprak en niet de opstanding.
HET OORDEEL OVER ISRAËL IN JEZUS’ DAGEN
15. Waarom betogen sommigen dat er zowel voor Sodom als voor de joden uit Jezus’ tijd een toekomstig oordeel zal zijn?
15 Er wordt nog een oordeelsperiode onder de aandacht gebracht wanneer zij die een opstanding voor de verdelgde Sodomieten voorstaan, Jezus’ woorden aanhalen welke hij bij een bepaalde gelegenheid heeft uitgesproken. Hij had de onboetvaardige Joodse steden Chorazin en Bethsaïda, die getuige waren geweest van veel van zijn machtige werken, verwijten gedaan en zeide toen: „En gij Kapernaüm, zult gij misschien tot de hemel worden verhoogd? Tot in de Hades zult gij komen, want indien de machtige werken die in u zijn geschied, in Sodom waren geschied, zou het tot op deze dag hebben bestaan. Daarom zeg ik ulieden: Het land van Sodom zal de oordeelsdag eerder doorstaan dan gij” (Matth. 10:14, 15; 11:20-24; Luk. 10:10-15, NW). Op grond hiervan betogen sommigen dat er in de duizendjarige regering zowel voor Sodom als voor deze Joodse steden een toekomstig oordeel zal zijn.
16. Wat bedoelde Jezus toen hij zeide dat Sodom het oordeel eerder zou doorstaan dan zekere Joodse steden?
16 Wanneer wij aan die uitdrukking deze betekenis zouden hechten, zou ze in tegenspraak zijn met Judas’ verklaring dat Sodom reeds de „gerechtelijke straf van het eeuwige vuur” had ondergaan. In werkelijkheid gebruikte Jezus een vorm van taalconstructie die in Bijbelse tijden gebruikelijk was. Hij gebruikte een soortgelijke constructie toen hij zeide: „Ja, het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naainaald gaat, dan dat een rijke man in het koninkrijk Gods komt” (Luk. 18:25, NW). Niemand met een gezond verstand zal geloven dat een kameel zich door het oog van een naald zou kunnen wringen. Doch wanneer er over dit wat duidelijk een onmogelijkheid is, werd gezegd dat het gemakkelijker is dan iets anders, wordt hierdoor dan niet krachtig de nadruk gelegd op de algehele onmogelijkheid van het andere? Jezus legde er dus sterk de nadruk op dat rijken die niet genegen waren van hun rijkdom afstand te doen, het koninkrijk niet zouden ingaan. Insgelijks heeft Sodom zijn oordeelsdag niet doorstaan, het was volkomen in gebreke gebleven en de Joden wisten dat zijn lot was bezegeld. Zij hadden de laagst mogelijke dunk van Sodom. Toen Jezus hun dus zeide dat het totaal verdorven Sodom het oordeel eerder zou doorstaan dan deze Joodse steden, begrepen zij duidelijk waar het op stond.
17. Waarom zou het nutteloos zijn de Joodse geestelijken, hun Joodse volgelingen en hun bekeerlingen uit de heidenen, op te wekken?
17 Deze Joodse steden hadden de waarschuwing gehoord en hadden machtige werken gezien; ze hadden een billijke berechting gehad en door hun beslissing gaven ze er blijk van dat ze de eeuwige vernietiging waard waren (Matth. 10:5-15; Luk. 10:8-12; Joh. 12:37, NW). Doordat de inwoners van deze steden getuige waren geweest van wonderbaarlijke genezingen die door de macht van de heilige geest waren verricht, en zij toch weigerden de boodschap te aanvaarden, zondigden zij tegen de heilige geest, welke zonde onvergeeflijk is en waar de tweede dood op staat. Zij schaarden zich aan de zijde van de Farizeeërs, die Jezus een door demonen bezeten man zagen genezen, maar die deze duidelijke werking van de heilige geest weigerden te erkennen. Jezus zeide hen dat zij om deze reden nooit vergeving zouden ontvangen, noch in het tegenwoordige samenstel van dingen, noch in het toekomende, de nieuwe wereld. Daar er over hen een ongunstig oordeel werd geveld, en hun zowel in de oude wereld als in de nieuwe wereld geen vergeving zal worden geschonken, zou het nutteloos zijn hen in het duizendjarige rijk op te wekken. Jezus heeft het oordeel over hen uitgesproken: „Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” Wanneer de blinde religieuze leiders daar zouden terechtkomen, zouden hun blinde Joodse volgelingen daar ook komen. En wanneer de valse religieuze leiders de een of andere heiden bekeerden, brachten zij hem niet in de ware aanbidding waardoor hij van zijn vroegere zonden tegen God zou worden gereinigd, maar zij vergrootten zijn vroegere zonden zelfs nog door de religieuze zondigheid en huichelachtigheid die zij hem leerden, en verdubbelden zijn last van schuld. Aldus werd de bekeerling tweemaal zo erg een „voorwerp van Gehenna” als de schriftgeleerden en de Farizeeërs. — Matth. 12:22-32; 15:14; 23:15, 33, NW.
18. Waarom is het onlogisch te beweren dat Mattheüs 12:41, 42 voor die Joden op een opstanding duidt?
18 Evenmin wordt het feit dat de oordeelsdag voor het natuurlijke Israël negentien eeuwen geleden was aangebroken, ontkend door Jezus’ woorden: „De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het veroordelen, omdat zij berouw hadden op hetgeen Jona predikte, maar ziet! meer dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden zal in het oordeel worden opgewekt met dit geslacht en zal het veroordelen, omdat zij van de einden der aarde kwam om de wijsheid van Salomo te horen, maar ziet! meer dan Salomo is hier” (Matth. 12:41, 42; Luk. 11:31, 32, NW). Dit betekent niet dat de Ninevieten en de koningin van het Zuiden in de duizendjarige oordeelsperiode tegenover de Joden uit Jezus’ dagen zullen worden gesteld. Welk nut zou dat hebben, alleen maar om de Joden te veroordelen, en voor iets wat zij in hun vroegere bestaan hebben gedaan? In het duizendjarige rijk zullen de mensen worden geoordeeld op grond van datgene wat zij dan doen, niet wat zij in een vorig bestaan hebben gedaan. Toch wordt er over deze Joden een ongunstig oordeel geveld en worden zij veroordeeld, omdat zij negentien eeuwen geleden, tijdens hun leven, gedurende hun oordeelsperiode, iemand hebben verworpen die meer was dan Jona en die meer was dan Salomo, namelijk, de Messias-Christus. Zij ontvangen geen tweede kans in een tweede oordeelsperiode, in het duizendjarige rijk.
19. Wat betekenen die woorden van Jezus?
19 Jezus bedoelde dat de Joden van zijn tijd werden veroordeeld door het voorbeeld van de berouwvolle Ninevieten, welk voorbeeld in de Hebreeuwse Geschriften stond opgetekend en gedurende hun toenmalige oordeelsperiode die Joden werd voorgehouden. Op dezelfde wijze stond het verslag over de koningin van het Zuiden op en werd die onboetvaardige Joden voorgehouden. Zulke heidenen sloegen acht op hen die slechts mensen waren, zoals Jona en Salomo; maar het verbondsvolk van de Joden wilde zelfs geen acht slaan op hun Messias. Voordat hun oordeelsperiode voorbij was, werden die Joden letterlijk gesteld tegenover heidenen gelijk de Ninevieten en de koningin van het Zuiden, heidenen uit hun tijd die berouw hadden en een deel werden van de bruid van Christus. De Joden oordeelden zich het leven niet waardig (Hand. 13:44-50, NW). Abel behoefde niet in leven te zijn opdat zijn bloed van de aardbodem zou roepen tot veroordeling van Kaïn, en zijn onkreukbare handelwijze en het verslag er over spreekt, ook al is Abel dood (Gen. 4:10; Hebr. 11:4). Op overeenkomstige wijze kon de handelwijze van de Ninevieten en van de koningin van het Zuiden, en het verslag er over, opstaan en spreken tot veroordeling van de Joden gedurende hun toenmalige oordeelsperiode.
20. Waarom wordt door Johannes 12:47-49 niet geloochend dat het toen een oordeelsperiode was voor de Joden? en waarom kon Jezus over het oordeel spreken als liggend in de toekomst?
20 Enkelen die beweren dat die tijd geen oordeelsperiode was voor de Joden, halen ter ondersteuning Jezus’ woorden aan: „Indien iemand mijn woorden hoort en ze niet bewaart, ik oordeel hem niet, want ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen maar om de wereld te redden. Wie mij minacht en mijn woorden niet aanneemt, heeft een die hem oordeelt. Het woord dat ik heb gesproken, zal hem oordelen ten laatste dage, omdat ik niet uit eigen ingeving heb gesproken, maar de Vader zelf, die mij heeft gezonden, heeft mij een gebod gegeven over hetgeen ik moest vertellen en spreken” (Joh. 12:47-49, NW). Het was geen oordeelsperiode voor de wereld, maar voor de Joden. Jezus behoefde hen zelfs niet te oordelen. Zij werden geoordeeld door de woorden die hij sprak, en het waren niet zijn woorden maar Gods woorden. Zij brachten verlichting en verantwoordelijkheid, en de wijze waarop de Joden er op reageerden, toonde aan welke houding zij aannamen ten opzichte van de Messias, en dat zij werden geoordeeld (Deut. 18:18, 19; Joh. 3:18-21; Hebr. 4:12). De teksten die wij hebben beschouwd, geven de indruk dat het oordeel over de Joden in de toekomst lag, en deze tekst zegt dat zij „ten laatste dage” zullen worden geoordeeld. Toen Jezus in zijn tijd sprak van het oordeel over de Joden, lag het grootste gedeelte van die periode in de toekomst; toen hij sprak, was het nog maar nauwelijks begonnen. De laatste dagen van deze periode kwamen pas in 70 n. Chr., bijna veertig jaar later. Toen Jehovah Titus gebruikte om de oordelen te voltrekken die zich gedurende de afgelopen veertig jaren hadden opgehoopt, bereikte de oordeelsperiode van de natie van het natuurlijke Israël haar hoogtepunt.
21. Hoe vielen de Galilese steden die Jezus had veroordeeld, onder de voltrekking van het oordeel in 70 n. Chr.?
21 Sommigen zullen nu tegenwerpen dat deze ramp alleen maar over de Joden kwam die zich in Jeruzalem bevonden, waar Titus het beleg voor had geslagen. Zij zullen vragen: Waarin bestond het oordeel over de andere Joodse steden, zoals die Galilese steden Chorazin en Bethsaïda en Kapernaüm, waarover Jezus weeën had uitgesproken? Zij die zulke vragen stellen, zijn onbekend met het historische bericht. De Romeinse legers trokken zo snel en met zulk een vernietigende kracht door Galilea, dat Josephus schrijft: „Galilea was overal vervuld met vuur en bloed; evenmin werd het verschoond van allerlei ellende of rampspoed.” Om specifieker te zijn, toen Chorazin en Bethsaïda en Kapernaüm door de oordeelsdag werden getroffen, doorstonden die steden deze dag in het geheel niet. Ze werden van de kaart weggevaagd en niemand kan zelfs met zekerheid zeggen waar ze hebben gelegen, hetgeen een twistpunt is. Wij moeten ook in gedachten houden dat het laatste beleg hetwelk Titus voor Jeruzalem sloeg, in 70 n. Chr. ten tijde van het Pascha begon, om welke reden behalve de geregelde bewoners van Jeruzalem, Joden uit geheel Palestina die nog steeds aan de Mozaïsche Wet vasthielden en daardoor de Messias en het nieuwe verbond verwierpen, in de stad werden opgesloten. Er zullen zich onder hen vele bewoners van Chorazin en Bethsaïda en Kapernaüm hebben bevonden.
22. Hoe was de Joodse oordeelsperiode een vervulling in het klein van Mattheüs 24? Hoe is onze tijd de grote vervulling?
22 In Jezus’ dagen ging het Joodse samenstel van dingen zijn „tijd van het einde” in, en wel in het bijzonder nadat hij aan de paal was gestorven en Jehovah de Wet aan de paal had genageld ten einde de macht en werking er van te niet te doen. Maar het werkelijke einde van de tempeldienst met zijn priesterschap en offeranden kwam pas in 70 n. Chr. Toen was het volbrachte einde van deze dingen gekomen, hoewel de tempeldienst onmiddellijk na Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart bij God niet langer van kracht was. Dit was de „tijd van het einde” van de natie van het natuurlijke Israël, en toen Jeruzalems val kwam, werd het oordeel definitief voltrokken over hen die geen acht hadden geslagen op Jezus’ waarschuwing, naar de bergen te vlieden. Toen werd er een gedeeltelijke en miniatuur-vervulling bewerkstelligd van Jezus’ befaamde profetie van Mattheüs 24. De grote en volledige vervulling komt in onze tijd en is thans aan de gang. Satans wereld is in 1914 n. Chr. haar tijd van het einde ingegaan. Toen eindigde, voor zover het Jehovah betrof, haar volmacht en autoriteit om te regeren, hoewel ze evenals het Joodse samenstel van dingen een tijdlang blijft, totdat haar volbrachte einde komt. Dit huidige Satanische samenstel bevindt zich in zijn oordeelsperiode en het oordeel zal tijdens dit geslacht, in Armageddon, worden voltrokken. Die voltrekking van het oordeel over natiën en personen zal even definitief zijn als de vonnissen die aan het einde van de voorbeeldige oordeelsperioden in vroegere tijden werden voltrokken, zoals de vloed in Noachs dagen, de vuurregen op Sodom en Gomorra, en de vernietiging die in 70 n. Chr. ten aanzien van het natuurlijke Israël werd bewerkt.