Wakker ten aanzien van onze verantwoordelijkheid
„Wie verzamelt in den zomer, is een verstandig zoon; wie slaapt in den oogsttijd, is een zoon die zich schandelijk gedraagt.” — Spr. 10:5.
1. Welk doel heeft elke christen in het leven?
HEBT u ooit ernstig over uw doel in het leven met betrekking tot God en uw verantwoordelijkheid ten aanzien van Hem nagedacht? Vele mensen raken, zonder ooit te overwegen wat zij in Gods dienst zouden kunnen verrichten, in de routine van het voorzien in hun levensonderhoud, het stichten van een gezin en het plannen maken voor hun oude dag. Jezus was echter wakker om Gods wil te doen. Hij was er niet tevreden mee om zich slechts ergens als timmerman te vestigen, een goed leven te leiden en een gezin te stichten, want hij wist dat God meer van hem eiste. Hij zei zijn volgelingen dat zij God met hun gehele hart, geest, ziel en kracht dienden lief te hebben, en hun naaste als zichzelf. Hij vond dit vereiste om God van ganser harte te dienen, niet zwaar, maar noemde het een lichte last, want het zou uit de intense liefde welke uit een kennis van de Schepper voortspruit, worden gedaan.
2. Hoe heeft de christenheid nagelaten om velen te helpen dit doel te bereiken?
2 Vele oprechte mensen koesteren het verlangen om God te dienen, maar zij vragen zich af wat zij kunnen doen en hoe zij het moeten aanpakken. Onlangs bracht een jongeman de wens tot uitdrukking om de bediening van het evangelie ter hand te nemen. Toen zijn ouders de zaak met hun geestelijke bespraken, bemerkten zij dat de opleidingskosten boven hun begroting lagen, waarna de jongeman het idee om zijn leven aan de dienst van God te besteden, opgaf. Bij een andere gelegenheid zei een vrouw op leeftijd tegen een van Jehovah’s getuigen dat zij van plan was om over enkele jaren met werken op te houden, zodat zij dan wat tijd aan Gods dienst zou kunnen besteden. Wat valt er echter over al de jaren te zeggen waarin zij reeds haar liefde voor God en haar naaste had kunnen tonen, jaren die verloren waren gegaan doordat de christenheid de mensen hoorders in plaats van daders van het woord leert te zijn? Jezus bezocht niet jaren achtereen een religieuze opleidingsschool voordat hij de dienst van zijn hemelse Vader op zich nam, en dit wordt ook niet van zijn volgelingen in deze tijd verlangd. Ongetwijfeld was hij een enthousiaste onderzoeker van de bijbel, want als twaalfjarige deed hij de religieuze mannen op leeftijd te Jeruzalem reeds versteld staan; hij vond het echter niet noodzakelijk om de traditionele studieloopbaan van de schriftgeleerden of Farizeeën te volgen ten einde Jehovah te dienen.
3. Aan welk werk waarmee Jezus is begonnen, kunnen wij thans deelnemen?
3 Wat deed Christus, wat ook wij thans in Gods dienst kunnen doen? Volgens zijn eigen woorden in Lukas 4:18, 19 (NW) maakte hij aan de armen het goede nieuws bekend, predikte hij de gevangenen bevrijding en de blinden herstel van gezicht. Door zijn actieve predikingswerk toonde hij liefde voor zowel God als de mensen. Dienen wij minder te doen? Indien u het gebed opzendt dat Jezus zijn discipelen leerde bidden, „Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde”, geeft u te kennen dat u er naar uitziet dat Gods wil onder Christus’ duizendjarige regering op aarde ten uitvoer wordt gebracht. En daar u hiervoor bidt, dient u graag in overeenstemming met Jezus’ woorden tot zijn volgelingen te willen handelen: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven.” Dit is goed nieuws hetgeen wij in elk land aan geestelijk hongerige mensen kunnen bekendmaken. Door onze Koninkrijksbediening kunnen wij religieuze gevangenen van het slavenjuk waaronder zij zich bevinden, bevrijden, en de ogen van hun verstand voor de waarheid openen (Gal. 5:1; Ef. 1:18). Ja, ook u kunt met Jehovah’s getuigen aan het predikingswerk deelnemen, of u nu jong of oud, een man of een vrouw, of rijk of arm bent. Jehovah geeft hetzelfde werk aan mensen van alle soorten, ongeacht tot welk ras zij behoren.
VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE BEDIENING
4. Hoe dacht Paulus over de bediening?
4 Wij dragen inderdaad de verantwoordelijkheid om aan de bediening deel te nemen. De apostel Paulus dacht er ook zo over toen hij zei: „Want indien ik het evangelie verkondig, heb ik geen stof tot roemen. Immers, ik ben er toe genoodzaakt. Want wee mij, indien ik het evangelie niet verkondig! Want doe ik dit gewillig, dan heb ik aanspraak op loon; maar doe ik het niet uit eigen beweging, de taak blijft mij toch opgedragen” (1 Kor. 9:16, 17). Wellicht had Paulus in gedachten hoe Jezus de woorden van Jesaja 61:1, 2 op zichzelf en zijn bediening had toegepast. Jesaja zei profetisch: „De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen.” Welnu, ook Paulus had met hetzelfde doel Gods geest ontvangen. Hij wist dat hij, wilde hij een waar christen zijn, in Jezus’ voetstappen moest treden en hetzelfde werk als Christus moest doen. Het is ook mogelijk dat hij aan Jezus’ laatste instructies aan zijn discipelen dacht: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest, en onderwijst hun al wat ik u heb geboden, na te komen” (Matth. 28:19, 20, NW). Er bestaat geen enkele twijfel over dat Paulus erkende dat hij een werk moest doen, en speciaal in deze tijd van het einde dienen christenen dezelfde gedachte te zijn toegedaan.
5. Waardoor wordt aangetoond dat allen aan de bediening moeten deelnemen?
5 Sommige mensen zullen hier echter tegen inbrengen: ’Ja, maar hij was ten slotte een van de apostelen. Op het ogenblik doen onze geestelijken dit werk, niet wij!’ Zij vergeten evenwel dat Paulus ook nog een tentenmaker was. Net als ieder ander, moest hij werken om aan de kost te komen. Sommige van de discipelen waren vissers, een was een belastinggaarder en een ander was dokter, maar dit weerhield hen er niet van om aan de bediening deel te nemen en op zijn minst een gedeelte van hun tijd te prediken. In feite namen alle vroege christenen actief aan de bediening deel, hetgeen blijkt uit het in Handelingen 8:1-4 opgetekende verslag. Het was ten tijde dat Stéfanus werd doodgestenigd. „En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judéa en Samaria, met uitzondering van de apostelen.” Wat deden deze vroege christelijke mannen en vrouwen echter? „Zij dan, die verstrooid werden, trokken het land door, het evangelie verkondigende.” Zij zeiden niet dat zij, daar de apostelen nog steeds in Jeruzalem waren, alleen maar konden wachten totdat iemand naar hen toe zou komen om tot hen te prediken. Neen, ieder lid van de gemeente was wakker ten aanzien van de wonderbaarlijke gelegenheden in Gods dienst en sprak met elkeen die hij ontmoette over hetgeen hij geloofde. Op deze wijze verbreidde het christendom zich, daar iedere gelovige de tijd gebruikte om mensen van alle natiën tot discipelen te maken en hen te onderwijzen en te dopen. Ook al bent u in deze tijd een kantoorbediende, een timmerman of een taxichauffeur, toch is de vraag: Bent u een christen? Indien dit het geval is, moet u een werk ten uitvoer brengen ten einde er blijk van te geven dat u niet alleen in naam, maar ook in daad een christen bent.
HET BETONEN VAN CHRISTELIJKE LIEFDE
6. Wat zijn sommige vereisten voor een bedienaar van het evangelie die wakker is?
6 Het staat onomstotelijk vast dat iemand die een gunstig oordeel van God wenst te ontvangen, God door zijn persoonlijke gedrag moet eren. Paulus legde hier in Romeinen 13:8-14 (NW) de nadruk op. Hij drong erop aan om ten aanzien van onze medemens liefde aan de dag te leggen en toonde dat dit de vervulling der Wet was; niemand zou namelijk overspel bedrijven, een ander vermoorden of bestelen, iets begeren, of zijn naaste benadelen, wanneer hij de juiste liefde voor hem zou koesteren. Iemand die dergelijke dingen doet, slaapt ten aanzien van wat God van hem eist. Paulus schreef: „Het uur [is] reeds . . . aangebroken waarin gij uit de slaap dient te ontwaken, want nu is onze redding dichterbij dan toen wij gelovigen werden. De nacht is vergevorderd; de dag is nabijgekomen. Laten wij daarom de werken die tot de duisternis behoren, afleggen en laten wij de wapenen des lichts aandoen. Laten wij, zoals overdag, in goed gedrag wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, in onwettige gemeenschap en losbandige gedragingen, in twist en jaloezie. Maar doet de Here Jezus Christus aan, en maakt niet van tevoren plannen voor de begeerten van het vlees.” Indien wij ons altijd liefdevol en alsof wij in helder daglicht door alle mensen gezien kunnen worden, gedragen, zullen wij nooit ergens spijt van behoeven te hebben. De geestelijke duisternis welke de oude wereld met haar verdachte transacties en losbandige gedragingen bedekt, heeft een aanmoediging gevormd voor het wassende getij van misdaad. Een christen moet dergelijke dingen mijden, door zich met de wapens van het licht toe te rusten. Paulus verwees naar enkele hiervan, toen hij zei: „Wat ons echter aangaat, die tot de dag behoren, laten wij onze zinnen bij elkaar houden en het borstharnas des geloofs en der liefde aanhebben en als een helm de hoop der redding; want God heeft ons niet tot toorn, maar tot het verwerven van redding door onze Here Jezus Christus gesteld.” — 1 Thess. 5:8, 9, NW.
7. Hoe kan iemand die zwak is in het geloof, versterkt worden?
7 Dit borstharnas des geloofs en onze hoop op redding verwerven wij pas na verloop van tijd. In het begin kunnen ons geloof en onze hoop zwak zijn, maar door bijbelstudie en omgang met rijpe christelijke broeders en zusters worden deze hoedanigheden opgebouwd en versterkt; wij gaan begrijpen dat God er niet vele wegen tot redding op nahoudt, maar dat hij er slechts één heeft, namelijk door bemiddeling van Jezus Christus, en dat wij anderen kunnen helpen dit te beseffen, door de geestelijke wapens van het licht te gebruiken. Onze verantwoordelijkheid ten aanzien van God omvat meer dan slechts een goed leven te leiden, te leven en te laten leven, en geen kwaad te doen. Vele mensen die niet in Jehovah God of Christus Jezus geloven, beseffen welk een wijsheid er in een hoge zedenwet en ethiek schuilt, maar zij zijn niet wakker ten aanzien van Gods dienst. Wij dienen ons te interesseren voor wat God van ons eist door te leren wat hij graag wil dat wij leren, te doen wat hij wil dat wij doen, en aldus in overeenstemming te leven met onze verantwoordelijkheid om Degene te dienen die ons het leven heeft geschonken. Hoe meer wij de bijbel bestuderen, des te meer gaan wij het feit waarderen dat wij iets kunnen doen om Jehovah te dienen, en aldus door middel van exclusieve toewijding onze liefde voor hem te tonen. — Ef. 5:3-14.
8. Waarom en hoe dient naastenliefde aan de dag te worden gelegd?
8 Liefde voor onze naaste aan de dag te leggen, vormt een deel van onze dienst voor God. Voor de meeste mensen is het iets heel natuurlijks om, wanneer zij iemand in gevaar zien verkeren, de betrokkene te waarschuwen of het nodige te doen om hem te redden. Wanneer wij aan de Koninkrijksbediening deelnemen, is dát in werkelijkheid hetgeen wij doen. Daar wij in de beangstigende wereldellende van de laatste jaren het teken van de tegenwoordigheid van de Meester herkennen, en wij, voordat in Armageddon het volledige einde over dit oude stelsel komt, over de gehele wereld aan de prediking van het goede nieuws deelnemen, helpen wij anderen op de weg tot veiligheid te ontkomen. Weerhoudt u zich er toch van uw kennis met anderen te delen, terwijl u deze waarheden goed kent en liefde voor God bezit? Iemand die de waarheid vol verlangen met anderen deelt en door Gods geest tot een actieve prediking wordt aangezet, is gelukkig en geestelijk wakker. Hij leeft overeenkomstig Paulus’ woorden: „Weest altijd blijde. Bidt zonder ophouden; brengt dankzegging voor alles; want dit is voor u Gods wil in Christus Jesus. Blust den Geest niet uit.” — 1 Thess. 5:16-19, PC.
9. Wat weerhoudt sommigen ervan om geestelijke schatten te verkrijgen?
9 Achan is een voorbeeld van een man die geen liefde voor zijn naaste toonde, maar in plaats daarvan zijn eigen belangen op de eerste plaats stelde. Daar hij tegen hetgeen God volgens zijn wetten van hem eiste, inging door voor persoonlijk gebruik „het zilver, den mantel en de staaf goud” te stelen, liet Jehovah niet meer zijn gunst op Israëls leger rusten en moest dit in de slag met de mannen van Ai het onderspit delven (Joz. 7:1-23). Sommigen volgen thans een soortgelijke handelwijze door te trachten de rijkdommen van de huidige wereld te vergaren en aldus slaven van het materialisme te worden. In plaats dat zij hun hart aan de geestelijke oorlogvoering verpanden en werk verrichten ten einde in Jehovah’s gunst te blijven, beginnen zij van tevoren plannen te maken voor de begeerten van het vlees. Zij besteden steeds meer tijd en energie aan werelds werk, met het doel meer koren in hun schuren en goud in hun bankkluizen te krijgen. Als gevolg hiervan kunnen zij niet geregeld aan de bediening deelnemen; zij missen vergaderingen en kunnen geen tijd vinden om te studeren en zich voor een dienaarsambt in de gemeente te bekwamen; ten slotte komen zij tot de ontdekking dat zij in de geestelijke oorlog de nederlaag hebben geleden en misschien ook nog wel voor hun gezin verlies van leven hebben teweeggebracht. Zij vergeten dat de schatten welke zij bijeenbrengen, eens op straat geworpen zullen worden. De werkelijke schat die zij negeren, schuilt in het dienen van Jehovah en het helpen van de mensen van goede wil om de waarheid te begrijpen.
10. Waarom dienen wij onderwijzers te zijn?
10 Om deze reden verklaarde Paulus: „Hoewel gij, naar den tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert” (Hebr. 5:12). Dit is het onderwijzingswerk door middel waarvan mensen van alle natiën tot discipelen worden gemaakt en waarop Jezus de nadruk legde. Indien u zich voelt alsof Paulus tot ú spreekt omdat u de bijbelse waarheden kent, maar deze nog niet aan anderen hebt onderwezen, probeer dan met uw eigen gezin of bij vrienden of vriendinnen een bijbelstudie te beginnen. Kies een van de vele waardevolle hulpmiddelen voor bijbelstudie van het Genootschap uit, zoals „Dit goede nieuws van het koninkrijk”, „God zij waarachtig” of Van het verloren naar het herwonnen paradijs. Beschouw de vragen bij elke paragraaf en lees en bespreek de genoemde bijbelteksten. U zult tot de ontdekking komen dat dit de beste manier is om uzelf iets te leren, namelijk, door te trachten het aan een ander uit te leggen en hem te onderwijzen. U zult goed moeten studeren om voorbereid te zijn, maar indien u hiertoe bereid bent, zult u er in slagen. Aanvaard de verantwoordelijkheid de personen van goede wil te helpen die ook liefde voor de waarheid bezitten. Bedenk dat de oogst groot is, maar dat er slechts weinig arbeiders zijn. Ook u kunt helpen, en op deze wijze zult u zich van uw verantwoordelijkheid ten opzichte van God en uw naaste kwijten. — Matth. 9:37, 38.
11. Wie laten hun licht schijnen?
11 Jezus legde in de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden sterk de nadruk op de noodzaak om ten opzichte van de reine aanbidding wakker te blijven en het waarheidslicht te laten schijnen (Matth. 25:1-12). Hij voorzag de getrouwe slaaf-klasse, die het waarheidslicht zou laten schijnen en waakzaam zou zijn ten aanzien van de tijd waarop de bruidegom in 1918 voor het oordeel tot de tempel zou komen. Hun lampen waren vol met de olie van het geluk dat Jehovah’s dienst met zich meebrengt. Bij een andere gelegenheid verklaarde Jezus dat zijn dienstknechten het licht van de wereld zouden vormen. Dít waarheidslicht helpt thans jaarlijks duizenden mensen van goede wil om zich van de duisternis welke de leringen der valse religie als een lijkwade bedekt, te bevrijden. Toen Jezus echter over de religieuze leiders van zijn tijd sprak, noemde hij hun verduisterde toestand met de volgende woorden blindheid: „Blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen.” — Matth. 15:14.
12. Is elke soort van geloof juist, of wat is er voor redding nodig?
12 Toch zijn vele mensen van mening dat het niet belangrijk is welk geloof men er op nahoudt, als men maar ergens in gelooft. Dit is hetzelfde als wanneer men zou zeggen dat, als iemand langzaam aan een ongeneeslijke ziekte sterft, het er niet op aankomt welk geneesmiddel hij probeert of naar welke arts hij gaat, zolang hij maar iets dóet. Ook al sterft de betrokkene, dan nog beweren zij dat het feit dat hij pogingen deed en geloof in zijn dokter had, het belangrijkste was. Wat echter telt is dit: Genas hij? Ten aanzien van religie geldt hetzelfde. Waar het op aankomt, is niet, dat men het een of andere soort van geloof bezit, maar wel: Zult u leven verwerven? Romeinen 10:2 (NW) zegt: „Want ik leg getuigenis van hen af dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis.” Jesaja sprak zich krachtig uit tegen valse aanbidding en noemde de valse gidsen slapende honden, herders die ’geen kennis hebben’ (Jes. 56:10, 11). In deze tijd van het einde laten zij nog steeds geen waarschuwing horen. Zij trachten de gebreken van de wereld op te lappen, door voor politieke krachtsinspanningen zoals die van de Verenigde Naties te bidden, in plaats dat zij hun kudden vertellen dat Gods koninkrijk de enige hoop is. Laten wij echter niet zelf slapen, maar waakzaam zijn en de waarschuwing laten horen. Zoals Paulus verklaarde, kunt u het volgende doen: „Want indien gij dat ’woord in uw mond’ in het openbaar bekendmaakt, dat Jezus Heer is, en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding . . . Want ’een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden’.” — Rom. 10:9, 10, 13, NW.
ONS OPDRAGEN AAN GOD BRENGT VERANTWOORDELIJKHEID MET ZICH MEE
13. Wat dient de opdracht aan God voor een christen te betekenen?
13 Indien wij in ons hart geloof oefenen, zullen wij tot daden worden aangespoord ten einde ons geloof te demonstreren. Wij zullen dezelfde stap als Jezus doen, door ons leven aan Jehovah God op te dragen, actief te worden in de bediening en in het openbaar het Woord bekend te maken. Dit dient niet een emotionele beslissing te zijn, maar een welke op nauwkeurige kennis is gebaseerd. Ze moet uit onze liefde voor God en onze wens om de Schepper te dienen, voortspruiten. Als wij ons leven aan Jehovah God opdragen, doen wij de plechtige gelofte hem ons leven lang te dienen; onze opdracht aan God brengt dus net als kennis, verantwoordelijkheid met zich mee. Hoewel het waar is dat niet iedereen in dezelfde mate van het voorrecht God te dienen, gebruik kan maken — sommigen hebben gezinsverantwoordelijkheden, anderen zijn niet erg gezond, enkelen kunnen door hun leeftijd niet meer zo snel voort — kan toch elkeen die zich in de gift van leven verheugt, iets doen (Ps. 115:17, 18). Toen Jezus de gelijkenis van de talenten verschafte, had hij dit in gedachten. De meester gaf zijn bezittingen aan zijn dienstknechten om hier gedurende zijn afwezigheid voor te zorgen: één kreeg vijf talenten, één kreeg er twee en de derde slaaf ontving één talent. De eerste twee maakten een verstandig gebruik van het hun toevertrouwde, maar de derde slaaf begroef zijn talent om het niet te verliezen. Vanwege zijn nalatigheid werd dit ene talent van hem afgenomen en aan een van degenen die hun exemplaren verstandig hadden gebruikt, gegeven. — Matth. 25:14-30.
14. Hoe kan men zijn Koninkrijksbelangen uitbreiden?
14 Elke opgedragen christen heeft thans bepaalde Koninkrijksbelangen waarvoor hij kan zorgen. Hoewel de Koninkrijkstalenten of -bezittingen van de Meester aan het geestelijke overblijfsel zijn toevertrouwd, zijn alle dienaren van God in de gelegenheid om de kennis en de dienstvoorrechten welke zij ontvangen, verstandig te gebruiken. Wat doet u met uw talenten? Begraaft u ze, of gebruikt u ze, waardoor u de vreugde ten deel valt welke met Jehovah’s zegen gepaard gaat? Jezus vatte dit samen, door aan te tonen dat de waakzamen, de actieven, degenen die wakker blijven ten aanzien van hun verantwoordelijkheden, de werkelijk gelukkigen zijn. „Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden” (Matth. 25:29). Laten wij daarom de voorrechten van onze Koninkrijksdienst uitbreiden en naar juiste waarde schatten.
15. Welke illustratie toont de noodzaak van het wakker blijven?
15 Daar onze Koninkrijksbediening ons door God is toevertrouwd, moeten wij deze scherp bewaken. Indien u voor uw werkgever een groot bedrag naar de bank zou moeten brengen, zou u er toch niet voor voelen om op een bank in het park te gaan liggen slapen, is het wel? U zou waakzaam en op uw hoede zijn, om u er van te vergewissen dat er met hetgeen waarvoor u aansprakelijk bent, niets verkeerd zou gaan. Zo dienen wij ook over de ons toevertrouwde christelijke bediening te denken. Niet slechts het verlies van een som geld, maar het verlies van ons leven, is erbij betrokken. In Openbaring 16:15 (NW) verschafte Jezus een illustratie over de noodzaak van waakzaamheid, toen hij zei: „Zie! ik kom als een dief. Gelukkig is hij die wakker blijft en zijn bovenklederen behoudt, opdat hij niet naakt wandele en de mensen zijn schaamdelen niet zien.” In de dagen van Israël waren de priesters en levieten gewoon om ’s nachts in de tempel de wacht te houden tegen dieven of indringers. Iedereen die slapend werd aangetroffen wanneer de Bevelhebber van de Tempelberg de ronde deed om te zien of alles in orde was, werd uitgekleed en geslagen. Die priesters en levieten beeldden de priesterlijke klasse, de 144.000, af, waarvan op dit ogenblik een overblijfsel als wachters in de geestelijke tempel dienstdoet. Er wordt derhalve, niet alleen door hen, maar ook door degenen die als metgezellen te zamen met hen de bediening verrichten, goed achtgeslagen op de waarschuwing om niet aangetroffen te worden terwijl zij hun plicht verzaken of op het werk slapen, opdat het niet zal voorkomen dat de tempelinspecteur, Christus Jezus, hun het dienstvoorrecht waarin zij zich als getuigen van Jehovah verheugen, ontneemt.
16. Wat maakten de discipelen mee?
16 Zeg niet dat dit u nooit kan gebeuren. Iets soortgelijks overkwam zelfs de discipelen, en dan niet één maal, maar drie keer! Op de avond vóór zijn dood ging Jezus naar de plaats Gethsémane om daar te bidden. Toen hij bleef bidden, vielen zijn discipelen in slaap. Jezus zei toen tot Petrus: „Kondt gijlieden niet eens één uur met mij waken? Blijft waakzaam en bidt, opdat gij niet in verzoeking moogt geraken. De geest is natuurlijk gewillig, maar het vlees is zwak.” Jezus verontschuldigde zijn discipelen niet, maar hij wist dat zij vermoeid waren. Wanneer zij ten volle hadden begrepen welke gebeurtenissen er ophanden waren, zou het verslag ongetwijfeld niet vermelden dat hij hen voor de tweede maal ’slapende vond, want hun ogen waren zwaar’. Maar ook de derde keer dat Jezus na gebeden te hebben, bij hen terugkwam, moest hij tegen hen zeggen: „Op een tijd als deze slaapt gij en begeeft gij u ter ruste! Ziet! voor de Zoon des mensen is het uur nabijgekomen om verraden en in de handen van zondaars overgeleverd te worden” (Matth. 26:40-45, NW). Petrus moet hier wel een goede les uit hebben geleerd, want later geeft hij met de volgende woorden een soortgelijke raad om wakker te blijven: „Houdt uw zinnen bij elkaar, zijt waakzaam. Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, die tracht iemand te verslinden.” — 1 Petr. 5:8, NW.
17. Hoe kan deze ervaring ons helpen?
17 Hoewel de discipelen bij deze gelegenheid niet van hun dienstvoorrechten werden ontdaan, moeten zij er achteraf wel diep berouw over hebben gehad dat zij in deze laatste uren niet met Jezus wakker waren gebleven. Het vormt een goede waarschuwing voor ons om in deze tijd van het einde in dubbele mate waakzaam te zijn, ten einde niet op soortgelijke wijze terechtgewezen te worden of zelfs onze dienstvoorrechten te verliezen. Wordt dus niet thuis in slaap aangetroffen wanneer de broeders en zusters voor gebed of studie in de Koninkrijkszaal bijeenzijn. Misschien zal iemand u, net als Jezus zijn discipelen deed, raadgevingen moeten verstrekken (Ps. 13:4). Laten wij in plaats daarvan het wonderbaarlijke pand dat ons door Jehovah is toevertrouwd, beschermen, door te blijven studeren en bijeen te komen, en een aandeel te hebben aan de dienst waaraan wij zijn toegewezen. — 1 Thess. 5:21, 22.
VERANTWOORDELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN GEZIN EN GEMEENTE
18. Wat kunnen ouders doen om hun kinderen geestelijk te helpen?
18 Een gedeelte van de verantwoordelijkheid van elk christelijk ouderpaar bestaat erin, goed op de geestelijke belangen van het gezin toe te zien. Alle liefdevolle ouders zijn zich van een diepe verantwoordelijkheid ten opzichte van hun kinderen bewust. Dag en nacht zijn zij waakzaam ten aanzien van hun behoeften. Gedurende de eerste levensjaren van hun kinderen zorgen zij geduldig voor hen: zij voeden, kleden en onderwijzen hen en helpen hen tot rijpheid te groeien, totdat zij zichzelf kunnen bedruipen. Verstandige ouders zullen niet alleen in de voor het leven noodzakelijke stoffelijke dingen voorzien, maar ook veel aandacht schenken aan de geestelijke belangen van hun kinderen, ten einde hen te helpen over hun Schepper en het voorrecht hem te dienen, te vernemen (Ef. 6:4). Indien de ouders hierin de leiding nemen, door de bijbel aan hun kinderen voor te lezen, met hen te studeren en hen naar de vergaderingen en in de Koninkrijksdienst mee te nemen, vinden de kinderen het heerlijk hen hierin na te volgen (Spr. 22:6). Dit bijbelonderricht is dermate belangrijk voor het geestelijke welzijn van het kind, dat de ouders de verantwoordelijkheid om de jeugd te onderwijzen, nooit aan een ander dienen over te laten. Net zoals een dienaar in de gemeente van de Nieuwe-Wereldmaatschappij ten aanzien van de gemeente een verantwoordelijkheid bezit om deze te leiden en geestelijk te helpen, hebben ouders dit ten opzichte van hun gezin. Ouders zijn de opzieners of dienaren van de gezinseenheid. Een verstandige vader zal bij het religieuze onderricht van zijn gezin de leiding nemen. Bent u wakker ten aanzien van deze verantwoordelijkheid?
19. Hoe kunnen ouders hun kinderen onderwijzen, en waarom is dit zo belangrijk?
19 Wanneer men de kinderen de voornemens van Jehovah God onderwijst, dient dit niet tot de wekelijkse rustdag te worden uitgesteld, maar het moet elke dag van de week een morgen-, middag- en avondverantwoordelijkheid zijn. In Deuteronomium 6:5-7 staat dienaangaande de bijbelse raad opgetekend: „Gij zult den HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat.” Indien Gods geboden zich in uw hart bevinden, zult u uw kinderen erin kunnen onderwijzen. U kunt hun echter niet iets leren wat u zelf niet weet of hun iets opdragen te doen wat u zelf niet wilt doen, en dan toch nog op goede resultaten hopen. Denk er aan hoe Noach bij het bouwen van de ark de leiding nam. Hij begon onmiddellijk aan de hem opgedragen taak te werken, terwijl zijn zoons hem hierbij hielpen. U kunt hetzelfde voor uw gezin bewerkstelligen door erop toe te zien dat zij door persoonlijk onderricht en doordat u hen voorgaat in de velddienst en hen aanmoedigt om de pioniersdienst in te gaan, een goede, stevige, fundamentele kennis van de waarheid krijgen. Houd in gedachten dat uw gezin klaar moet zijn voor de eindinspectie door het inspecterende Hoofd van de Tempel; volg dus Jezus’ instructie op en ’blijf waakzaam’ door uw gezin voor de waarheid en voor vooruitgang in de dienst wakker te laten zijn.
20. Wat zijn enige van de verantwoordelijkheden van een christelijke dienaar?
20 Het gezinshoofd dat er blijk van geeft zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn gezin naar juiste waarde te schatten door de leiding te nemen en als hoofd de juiste christelijke autoriteit uit te oefenen, toont dat hij klaar is om de dienstvoorrechten van een dienaar in de christelijke gemeente op zich te nemen. In een dergelijk geval is hierbij niet slechts het welzijn van een klein gezin betrokken, maar staan de belangen van een gemeente op het spel. Speciaal dienaren bezitten daarom de verantwoordelijkheid om geestelijk wakker te blijven. Als gevolg van hun aanstelling door heilige geest zijn zij tegenover Jehovah aansprakelijk. De dienaren blijven niet van hulp verstoken bij het leiden en beschermen van de kudde. Zij bezitten Jehovah’s Woord, waardoor zij zich bij het op theocratische wijze behandelen van allerlei aangelegenheden kunnen laten leiden, en zijn organisatie, om hun raad te verschaffen en bij te staan (Jes. 50:4). Dienaren dienen er blijk van te geven onberispelijk te zijn, terwijl niemand buiten de organisatie wegens hen ergens schande over mag kunnen spreken. Zij die thans als opzieners of dienaren onder Gods volk zijn aangesteld, dienen daarom net als Israëls koningen die dagelijks in Gods wet lazen, werkelijk de bijbel te kennen. Zij dienen de waarheid zonder terughouding met anderen te delen er als een ster welke licht uitstraalt, voor iedereen zichtbaar het licht te later schijnen. Als een goede herder die waakzaam is om afgedwaalde dieren op te zoeken, merkt een dienaar niet alleen degenen op die op de vergaderingen aanwezig zijn, maar ook de afwezigen, zodat zij bezocht en geholpen kunnen worden. Een goede dienaar weet dat de kudde Gods erfdeel is en hij behandelt deze als iets wat hem door Jehovah is toevertrouwd. — 1 Thess. 5:14, 15.
21. Welke gebeurtenissen maken ons waakzaam, en welke raad wordt er gegeven?
21 Daar de geestelijke wolk welke de aarde omgeeft, voortdurend donkerder wordt, is het thans de tijd naar het licht toe te komen waarin de Nieuwe-Wereldmaatschappij zich verheugt. Sedert het ogenblik waarop Christus in 1914 in de hemel op de troon werd geplaatst, is dit waarheidslicht steeds helderder geworden. Jehovah God en Christus Jezus, ’de koningen van de opgang der zon’, treffen voorbereidingen om de natiën tot de grote strijd van Armageddon bijeen te brengen. In die slag zal er geen neutrale positie, geen plaats waar men zich kan verbergen, zijn. Al het schriftuurlijke bewijsmateriaal uit Jezus’ gedetailleerde teken der tijden is net als een goddelijke wekker die tot onze waarschuwing en bescherming luid en helder zijn geluid laat horen (Joël 3:12-17). Het is er thans niet de tijd voor om na jaren van goeddoen deze handelwijze moe te worden of om het door de lasten van het leven wat langzamer aan te gaan doen. Houd in plaats hiervan Jezus’ waarschuwing in Lukas 21:34, 35 (NW) in gedachten: „Schenkt . . . aandacht aan uzelf, opdat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en drinken en bezorgdheden des levens, en die dag u onvoorziens als een strik overvalt. Want hij zal komen over allen die op de oppervlakte van de gehele aarde wonen.”
22. Waarnaar kunnen personen die geestelijk wakker zijn, uitzien?
22 Laat u er door niets van weerhouden de open deur van Jehovah Gods dienst binnen te gaan. Toon Jehovah dat u beseft hoe dringend de tijd is, en dat u hem en de waarheid die u heeft leren kennen, liefheeft. Deel deze met uw naasten, door van ganser harte in de Koninkrijksbediening werkzaam te zijn. Dit werk zal eens ten einde komen; verheug u er nu dus in (Jer. 31:34). Blijf geestelijk wakker ten einde het te vermijden te Armageddon met de natiën vernietigd te worden. Zorg ervoor dat u zich onder de gelukkigen bevindt, dat u wakker bent ten aanzien van de tijden en waakzaam ten opzichte van de gelegenheid om met uw gezin en met de gemeente als een onderdeel van Jehovah’s organisatie, dienst te verrichten. Dan zult ook u, nadat Christus in Armageddon inspecterend werk heeft gedaan, in de nieuwe wereld Jehovah’s goedkeuring en leven verwerven. Dat is de gelukkige toekomst voor mensen des geloofs.