Licht verspreiden te midden van de duisternis op aarde
„Zie! duisternis zelf zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen; maar over u zal Jehovah gaan schijnen, en over u zal zíjn heerlijkheid worden gezien.” — JESAJA 60:2.
1. Welk positieve antwoord kan worden gegeven op de vragen die hier worden opgeworpen?
DIT is beslist een geweldige tijd om in te leven! ’Een geweldige tijd,’ zou iemand kunnen vragen, ’hoe kunt u dat zeggen nu de gehele wereld moeizaam voortploetert in politieke, economische en religieuze disharmonie en de natiën in de dikke duisternis van het atoomtijdperk gehuld zijn?’ Toch is dit een geweldige tijd — vanwege het goede nieuws dat nu over de gehele aarde wordt verkondigd en waardoor naar waarheid hongerende mensen worden ingelicht over de betekenis van onze tijd en het gelukkige vooruitzicht op een nòg geweldiger tijd die zij kunnen meemaken!
2. (a) Welke aanmoediging geeft Jehovah in Jesaja 45 en 60? (b) Wie is Gods „vrouw”?
2 De Bron van onze schitterende hoop is niemand anders dan de Soevereine Heer Jehovah, de grootse Schepper van hemel en aarde (Jes. 45:12, 18). Hij is het die het bevel uitvaardigt dat in Jesaja hoofdstuk 60, vers 1, staat opgetekend: „Sta op, o vrouw, verspreid licht, want uw licht is gekomen en over u is zelfs de heerlijkheid van Jehovah gaan schijnen.” Wie is deze „vrouw”? Zij is geen levenloos Vrijheidsbeeld; ook is zij geen letterlijke vrouw die zich inzet voor de vrouwenbevrijdingsbeweging. Neen, zij is de dynamische, vooruitstrevende, hemelse organisatie van Jehovah God, zijn toegewijde ’hulp’, die uit myriaden loyale engelen bestaat en nu ook de uit de doden opgewekte „heiligen” omvat — degenen die zich als gezalfde christenen hier op aarde tot de dood toe getrouw hebben betoond. — Openb. 11:18; 2:10.
3. (a) Hoe is Gods vrouw ’opgestaan’? (b) Hoe heeft ze ’licht verspreid’?
3 „Sta op, o vrouw,” luidt het bevel van Jehovah. In gehoorzaamheid aan dit gebod is Gods hemelse organisatie opgestaan uit een onvruchtbare en desolate toestand die eeuwenlang heeft geduurd en nu verkeert ze in een staat van vruchtbare produktiviteit. In 1914 heeft ze het Messiaanse koninkrijk gebaard (Openb. 12:1-5). Sedert 1919 heeft ze de overgeblevenen van haar gezalfde zonen op aarde in een „land”, of toestand, van verrukkelijke geestelijke voorspoed gebracht (Jes. 66:8). Bovendien heeft Gods hemelse organisatie ’licht verspreid’ over wonderbaarlijke Koninkrijksprofetieën. Haar talrijke zonen worden „door Jehovah onderwezen”. — Jes. 54:1, 13.
Licht te midden van dikke donkerheid
4. Welke tegenstelling schetst Jehovah tussen Gods volk en de natiën der aarde?
4 „Uw licht is gekomen”, verklaart Jehovah. Ja, „zelfs de heerlijkheid van Jehovah” is over zijn hemelse organisatie „gaan schijnen” en dit heeft zich op grandioze wijze in Jehovah’s herstelde volk op aarde weerspiegeld. Jehovah schetst vervolgens echter een contrast met de woorden: „Zie! duisternis zelf zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen” (Jes. 60:2). Is dat geen treffende beschrijving van de wereldtoestanden sedert 1914?
5. Waarom kan de valse religie geen oplossing vinden voor de problemen van het atoomtijdperk?
5 De christenheid in het bijzonder heeft het profetische ’teken van Jezus’ tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen’ verworpen. Daarom strompelt ze rond in een steeds dikker wordende geestelijke duisternis. De religies van de christenheid hebben zich een integrerend deel betoond van het wereldrijk van valse religie, Babylon de Grote — ver, ver verwijderd van het licht der waarheid (Matth. 24:3-14; Openb. 17:3-6). De wereldse religie heeft geen oplossing gebracht voor de problemen van dit atoomtijdperk en kan al evenmin de loodzware duisternis — de ziekmakende radeloosheid — die over de mensheid is neergedaald, verdrijven. De betrokkenheid van de valse religie in de aangelegenheden van de politieke natiën zal uiteindelijk tot haar eigen verwoesting leiden. — Openb. 17:16, 17.
6, 7. (a) Hoe is Jehovah’s heerlijkheid in de jaren 1919-1931 „gaan schijnen”? (b) Welke climax werd in 1931 bereikt?
6 In tegenstelling daarmee zegt Jehovah vervolgens over zijn hemelse organisatie: „Over u zal Jehovah gaan schijnen, en over u zal zíjn heerlijkheid worden gezien” (Jes. 60:2). Deze heerlijkheid heeft zich in gezalfde christenen hier op aarde weerspiegeld, zodat zij op hun beurt ’hun licht voor de mensen kunnen laten schijnen’ (Matth. 5:16). De jaren 1919 tot 1931 waren schitterende jaren wat betreft het schijnen van het Koninkrijkslicht; Gods volk ontdeed zich volledig van de nog resterende boeien van de Babylonische leer, denkwijze en gebruiken. In die jaren begon het kleine overblijfsel van ware christenen een positief antwoord te geven op de vraag „WIE ZAL JEHOVAH EREN?” Dit was de titel van het studieartikel in de Engelse uitgave van De Wachttoren van 1 januari 1926.
7 Toen, in 1931, werd Jehovah’s heerlijkheid in nog vollediger mate over zijn „knecht” gezien omdat zij de naam aannamen die hijzelf hun gegeven had — JEHOVAH’S GETUIGEN (Jes. 43:10, 12). In de twaalf vruchtbare en van activiteit bruisende jaren tot aan 1931 groeide het aantal Koninkrijksverkondigers van een handjevol tot tienduizenden ijverige getuigen.
Hoe Jehovah’s heerlijkheid in grotere mate is „gaan schijnen”
8, 9. (a) Op welke andere groep vestigde De Wachttoren in 1931 de aandacht? (b) Hoe worden deze personen volgens de Schrift ’gekentekend’?
8 Maar zou Jehovah alleen ten behoeve van de gezalfden van de ’kleine kudde Koninkrijkserfgenamen’ „schijnen”? (Luk. 12:32) Neen, want de jaren 1931 tot 1938 bleken een schitterende periode van verdere verlichting te zijn, aangezien De Wachttoren duidelijk de aandacht begon te vestigen op een andere groep. Het studieartikel in De Wachttoren van november 1931 was getiteld „DE MAN MET DEN SCHRIJVERSINKTKOKER” en was gebaseerd op Ezechiël 9:1-11. Nadat De Wachttoren de ’schrijver’ had geïdentificeerd als het gezalfde overblijfsel werd het volgende opgemerkt:
9 „Het gebod is gegeven een ’teeken te zetten op de voorhoofden der lieden die zuchten en uitroepen over alle de gruwelen die gedaan worden in het midden’ van het Christendom. . . . De Heer spreekt van een klasse van personen die hij zal ’bevrijden in een tijd van benauwdheid en ze in het leven zal behouden en op aarde zal zegenen.’ (Ps. 41:2, 3) Dit moet de klasse van personen zijn die vaak beschreven worden als ’de millioenen die nu leven die nimmer zullen sterven.’” In deze tijd is het opwindend te zien dat miljoenen van deze mensen werkelijk voor redding worden gekentekend doordat zij de ware christelijke persoonlijkheid aandoen en zich door bemiddeling van Christus Jezus aan Jehovah opdragen. — Gen. 22:15-18; Zef. 2:1-3; Ef. 4:24.
10, 11. (a) Hoe was Jehu een voorafschaduwing van Jezus? (b) Identificeer de hedendaagse „Jonadab”.
10 Bijzonder opmerkelijk waren de studieartikelen in de Wachttoren-uitgaven van september en oktober 1932. Met verwijzing naar Twee Koningen hoofdstuk 9 en 10 werd daarin getoond hoe koning Jehu een voorafschaduwing was van Jehovah’s Scherprechter, de Koning Jezus Christus, die op aarde wordt vertegenwoordigd door het gezalfde overblijfsel, dat anderen waarschuwt voor Jehovah’s komende oordeelsvoltrekking. Maar wie werd afgebeeld door Jehu’s metgezel, Jonadab? De Wachttoren antwoordde:
11 „Jonadab vertegenwoordigde of voorschaduwde die klasse van menschen die nu op aarde zijn in den tijd dat het Jehu werk aan den gang is en . . . niet in harmonie met Satan’s organisatie zijn, die hun stand innemen aan de zijde der gerechtigheid, en die degenen zijn die de Heer gedurende den tijd van Armageddon zal bewaren, door deze benauwdheid heenbrengen en eeuwigdurend leven op aarde zal geven.” De Wachttoren liet vervolgens zien dat zij in Jezus’ gelijkenis van ’de schapen en de bokken’ worden afgebeeld als degenen ’op wie de zegen van de Vader rust’ (Matth. 25:31-46). Het artikel zei: „De klasse . . . schijnt nauwkeurig overeen te komen met de ’schapen’klasse die door den Heer vermeld wordt, welke klasse hulp, troost en steun geeft aan God’s gezalfde getuigen, omdat zij den dienst des Heeren verrichten.”
12. Welke opwindende openbaring van goddelijke waarheid werd in 1935 gedaan?
12 Deze profetische lichtflitsen verschaften de basis voor de historische lezing over „De grote schare” die de president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, op 31 mei 1935 op het in Washington D.C. gehouden congres van Jehovah’s Getuigen hield. Wat een schitterende openbaring van goddelijke waarheid was dat! Bij die gelegenheid werd het overtuigende bewijs geleverd dat de „grote schare” uit Openbaring 7:9 identiek was met de „andere schapen” van de Heer uit Johannes 10:16, met de Jonadab-klasse, met degenen die voor overleving aan hun voorhoofd gekentekend zijn, met de miljoenen nu levenden die nooit zullen sterven, en met „de schapen” die van „de bokken” gescheiden worden en eeuwig leven op het aardse grondgebied van Gods koninkrijk zullen beërven. Dit alles werd behandeld in De Wachttoren van november en december 1935.
13. Welke verdere gedachte werd in 1938 geopperd?
13 In de daaropvolgende jaren werd door Gods organisatie veel aandacht besteed aan de „grote schare” en hun schitterende hoop in leven te blijven en een plaats te krijgen in het herstelde Paradijs op aarde. Van 9 tot 11 september 1938 kwamen Jehovah’s Getuigen op een congres in Londen bijeen. Twee van de belangrijkste lezingen waren via een rechtstreekse telefoonverbinding op andere congressen elders op aarde te horen. In een van deze lezingen, getiteld „Vervult de aarde”, werd op basis van vroegere opdrachten die mensen hadden gekregen de gedachte geopperd dat de „Jonadabs” die de grote verdrukking zouden overleven, in de Nieuwe Ordening na Armageddon op z’n minst een tijdlang zouden trouwen en kinderen zouden voortbrengen. — Gen. 1:28; 9:1, 7; zie De Wachttoren van januari 1939.
14. Hoe schonk Jehovah zijn volk in die jaren voorspoed?
14 In die jaren ging de Meester, Jezus Christus, ertoe over meer werkers bijeen te vergaderen en uit te zenden. Aldus groeide het aantal verkondigers in het veld tot ongeveer 50.000 in 1938. — Matth. 9:37, 38.
„Koningen” en „natiën”
15, 16. Hoe hebben zowel (a) in de oudheid als (b) in deze tijd „koningen” een aandeel gehad aan de vervulling van Jesaja 60:3-10? (c) Hoe dienen „buitenlanders” thans aan de zijde van de „koningen”?
15 Dit bijeenvergaderingswerk wordt schitterend in de verzen 3 tot 10 van Jesaja hoofdstuk 60 beschreven. Daar zegt Jehovah dat er in verband met het „schijnen” van Sion „koningen” verschijnen die de met een vrouw te vergelijken organisatie dienen. Toen Gods volk in de oudheid uit de Babylonische gevangenschap terugkeerde, namen koning Daríus de Meder en koning Cyrus van Perzië de leiding in het treffen van maatregelen voor het herstel van Jehovah’s aanbidding te Jeruzalem (Dan. 5:30, 31; 9:1; Ezra 1:1-3). Hierin waren zij een passende afbeelding van de Almachtige Koning, Jehovah, en zijn medekoning Jezus, die het herstel van de ware aanbidding onder Jehovah’s hedendaagse volk hebben geleid (Openb. 11:15, 17). Bovendien heeft een gezalfd overblijfsel van ware aanbidders — toekomstige „koningen”, „medeërfgenamen met Christus” — de leiding genomen in het hedendaagse getuigeniswerk. Aan hun zijde werken „buitenlanders” — zij die niet tot het geestelijke Israël behoren maar aardse onderdanen van het Koninkrijk zullen worden en ook nu reeds overal op aarde een aandeel hebben aan het opbouwen van theocratische activiteiten. — Rom. 8:17; vergelijk Jesaja 61:5, 6.
16 Jehovah zelf nodigt ons uit ’onze ogen op te slaan en te zien’! De bijeenvergaderde Koninkrijkserfgenamen worden nu vergezeld door die „grote schare . . . uit alle natiën”! (Openb. 7:9; Zach. 8:23; Jes. 2:2, 3) Door hun ijverige bediening ’kondigen zij de lofprijzingen van Jehovah aan’. Zij zetten zich ook in voor projecten zoals de bouw van Koninkrijkszalen voor de aanbidding, waarvan er sommige in slechts twee dagen worden opgezet. Door de ’dienst’ die zij verrichten, steunen zij van ganser harte de wereldomvattende expansie van de Koninkrijksbelangen. — Jes. 60:4-7.
17, 18. (a) Welk verheugende verschijnsel vindt thans plaats? (b) Hoe wordt dit prachtig geïllustreerd door iets wat in bepaalde jaargetijden in Palestina te zien is?
17 Jehovah stelt vervolgens deze toepasselijke vraag: „Wie zijn dezen die komen aanvliegen net als een wolk, en als duiven naar de gaten van hun til?” De eersten die naar Gods organisatie komen, zijn haar „zonen van verre”, die zich volledig losmaken van alle Babylonische religie. Deze gezalfden brengen kostbaarheden mee, aangezien zij zich met alles wat zij bezitten opdragen aan „de naam van Jehovah”, hun God. Als „de Heilige Israëls” heeft hij hun zijn naam toegekend en hun luister verleend door hun het voorrecht te geven hem als zijn getuigen te dienen. Zij nemen de leiding in het verhogen van de naam van hun Soevereine Heer, Jehovah, als de grootste, de luisterrijkste en de glorierijkste naam in heel het universum. — Jes. 60:8, 9.
18 Maar gelukkig staat het gezalfde overblijfsel daar niet alleen voor. Dat zou ook niet meevallen! Deze bejaarde groep wordt steeds kleiner nu de een na de ander zijn aardse loopbaan in rechtschapenheid beëindigt. Ongeveer 9000 van hen zijn nu nog in leven. Maar anderen, wier aantal in de miljoenen loopt, vliegen als duiven naar de „gaten van hun til” en vinden een toevlucht in Gods organisatie. Zij zijn als de vluchten duiven die in bepaalde jaargetijden in Palestina te zien zijn — die komen aanvliegen als een wolk, zo talrijk dat ze de hemel letterlijk verduisteren.
’Wijd open poorten’
19. Waarom blijven de „poorten” van Jehovah’s organisatie openstaan, en hoe reageren „koningen” en „buitenlanders” daarop?
19 Barmhartig heeft Jehovah de poorten van zijn organisatie wijd geopend. Hij zegt dan ook: „Uw poorten zullen werkelijk steeds opengehouden worden; ze zullen zelfs bij dag of bij nacht niet gesloten worden, om tot u het vermogen der natiën te brengen.” Zo is de situatie in deze tijd, nu de vredelievende „grote schare” steeds in aantal toeneemt. Vreugdevol besteden deze „buitenlanders” hun „vermogen” in de vorm van tijd, energie en geldmiddelen aan de ’heilige dienst die zij dag en nacht verrichten’. Zij maken gebruik van de „grote deur die tot activiteit leidt” en zetten samen met de toekomstige koningen lof en luister bij aan Jehovah’s naam. — Jes. 60:10, 11; Openb. 7:4, 9, 15; 1 Kor. 16:9.
20. (a) Wie zullen „tot verwoesting komen”? (b) Welke gelukkig stemmende tegenstelling merken wij hier op?
20 Vervolgens richt Jehovah zich tot zijn organisatie met de woorden: „Elke natie en elk koninkrijk die u niet zullen dienen, zullen vergaan; en de natiën zelf zullen zonder mankeren tot verwoesting komen.” Alle hoogmoedige wereldse natiën en andere tegenstanders zullen te Armageddon vernederd worden. In tegenstelling daarmee zet Jehovah luister bij aan zijn eigen heiligdom van aanbidding. ’De plaats van zijn voeten’, de aardse hoven van zijn grote geestelijke tempel van aanbidding, ’maakt hij heerlijk’ doordat hij daar de steeds groeiende aantallen van de grote schare bijeenbrengt. Bij monde van een andere profeet verklaart Jehovah: „Ik wil alle natiën schudden, en de begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen” (Hag. 2:7). Maar vervolgers, afvalligen en andere van minachting blijk gevende tegenstanders zullen gedwongen zijn ’zich neer te buigen’; zij zullen tot hun leedwezen moeten erkennen dat Jehovah’s Getuigen inderdaad Gods organisatie vertegenwoordigen, „de stad van Jehovah, het Sion van de Heilige Israëls”. — Jes. 60:12-14.
21, 22. (a) Welke verzekering geeft Jehovah hier? (b) Hoe ’zuigt’ zijn volk in overdrachtelijke zin „de melk van natiën”? (c) Naar welke verdere aangrijpende studie kunnen wij uitzien?
21 Jehovah zal zijn met een vrouw te vergelijken helpster nooit in de steek laten, hoeveel smaad de tegenstanders ook op haar ’zonen en dochters’ hier op aarde werpen. In plaats daarvan zegt hij tot zijn loyale organisatie: „Ik [wil] u zelfs stellen tot een trots voor onbepaalde tijd, een uitbundige vreugde voor geslacht op geslacht. En gij zult werkelijk de melk van natiën zuigen.” In overdrachtelijke zin doen de aardse vertegenwoordigers van Gods organisatie dit door alle middelen die hun ter beschikking staan te gebruiken voor de bevordering van de ware aanbidding. Ter wille van de prediking van het goede nieuws maken zij een praktisch gebruik van moderne faciliteiten op het gebied van communicatie, transport en druktechnieken. Jehovah’s Getuigen hebben bij dit werk Jehovah’s hoedende zorg en leiding ervaren. En terwijl zij dienen ten behoeve van Jehovah’s hemelse organisatie, verheugen ook zij zich over de vervulling van zijn belofte: „Gij zult stellig weten dat ik, Jehovah, uw Redder ben en dat de Machtige van Jakob uw Verlosser is.” — Jes. 60:15, 16.
22 Welke verdere aanmoediging geeft Jehovah ons in Jesaja 60:17-22? Dat zal het aangrijpende onderwerp van onze volgende studie zijn.
Overzichtsvragen
◻ Welke tegenstelling tussen licht en duisternis is in deze tijd duidelijk zichtbaar?
◻ Welke progressieve ’verlichting’ kwam er in de periode 1919-1938?
◻ Hoe gaat Jesaja 60:8 in deze tijd in vervulling?
◻ Hoe gaan „koningen” en „buitenlanders” ’wijd open poorten’ binnen?
[Kader op blz. 13]
„Wapens met een huiveringwekkende vernietigingskracht hopen zich in steeds sneller tempo op. . . . Tot in de oceanen van de aarde en tot in het wereldruim strekt de bewapeningswedloop zich uit. Ironisch genoeg is het aanmaken van wapens een van de weinige florerende industrieën in een periode van economische terugslag en somberheid.” — Javier Perez de Cuellar, secretaris-generaal van de VN
„Daar vond ik onlangs onder mijn deur een andere bekende boodschap in de vorm van een religieus traktaat. ’Naderen wij Armageddon?’ stond er tegen een dreigende lucht met een neerflitsende bliksemschicht. Er was een tijd dat een dergelijke boodschap ons een toegeeflijke glimlach ontlokte. Plotseling lijkt het niet zo grappig meer.” — Haynes Johnson, The Washington Post