-
Onbevreesd in de prediking van Gods onthulde geheimenDe Wachttoren 1967 | 15 augustus
-
-
De voornaamste reden echter om geen mensen te vrezen is, zoals Jezus te kennen gaf, dat de mens alleen het lichaam kan doden en niet de ziel, terwijl God „én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna”. Belangrijker dan dit leven is onze hoop op eeuwig leven in de toekomst hetwelk wij, als mensen ons doden terwijl wij Jehovah getrouw dienen, door een opstanding kunnen verkrijgen. Mensen kunnen God niet beletten ons op zijn bestemde tijd op te wekken. — 1 Kor. 15:58.
Er is er echter Een die wij dienen te vrezen, namelijk Jehovah God. Als wij hem mishagen door ons over te geven aan de vrees voor de mens en ontrouw blijken te zijn, leven wij thans misschien een paar jaar langer, maar als wij dan sterven, zal dat, voorzover het ons betreft, het einde zijn. Door onze getrouwheid te bewijzen, zijn wij op Gods bestemde tijd verzekerd van een opstanding. — Openb. 2:10.
Laten dus alle opgedragen christelijke dienaren Jehovah God vrezen en zijn grootste Prediker, Jezus Christus, nabootsen, die geen vrees toonde. Blijf onbevreesd Gods onthulde geheimen prediken en waarschuw de mensen uit Babylon de Grote te vluchten voordat het te laat is, en vertel hun ook welke zegeningen er in Jehovah’s nieuwe samenstel van dingen voor zulke gehoorzame personen zijn weggelegd.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1967 | 15 augustus
-
-
Vragen van lezers
● Religieuze afbeeldingen van Jezus’ dood vertonen vaak een bordje boven zijn hoofd met verschillende letters erop. Wat betekenen deze letters? — A.D., V.S.
De meest voorkomende letters op zulke afbeeldingen zijn I.N.R.I. Dit is een afkorting van het Latijnse Iesus Nazarenus, Rex Iudæorum, hetgeen betekent: Jezus van Nazareth, de Koning der joden. Een variant hierop is I.N.R.J., Iesus Nazarenus, Rex Judæorum (Jezus van Nazareth, de Koning der joden). Deze afkorting is gebaseerd op hetgeen volgens Johannes op het bordje stond dat op de martelpaal werd aangebracht, namelijk: „Jezus de Nazarener, de Koning der joden.” — Joh. 19:19.
● Tot op welke hoogte beschermt Jehovah daadwerkelijk zijn huidige dienstknechten op aarde? Als men bij een ongeluk nauwelijks aan de dood ontsnapt of als men van vervolgers wordt bevrijd, is het dan juist te zeggen dat Jehovah zo iemand bewaard heeft, hoewel andere getrouwe christenen wellicht niet op een dergelijke wijze werden bevrijd? — M.B., Verenigde Staten.
Jehovah’s hand is niet te kort. Hij kan degenen die hem liefhebben beschermen, bevrijden en schragen. „Zie,” zegt Jesaja, „de hand des HEREN is niet te kort om te verlossen, en zijn oor niet te onmachtig om te horen” (Jes. 59:1). Denk alleen maar aan wat er gebeurde toen de goddeloze koning Herodes negentienhonderd jaar geleden Petrus in de gevangenis opsloot. Wat een sensationele bevrijding ondervond de apostel! Handelingen 12:6-11 verhaalt de gebeurtenis op levendige wijze en zegt onder andere: „Maar zie! daar stond Jehovah’s engel en er scheen een licht in de gevangeniscel. Hij stootte Petrus in de zij om hem te wekken en zei: ’Sta vlug op!’ En de ketens vielen van zijn handen.” De verbaasde apostel nam de ontvangen instructies ter harte en volgde zijn hemelse bezoeker. Het verslag gaat verder: „Nadat zij de eerste en de tweede schildwacht hadden gepasseerd, kwamen zij aan de ijzeren poort die toegang gaf tot de stad, en deze ging vanzelf voor hen open. En buitengekomen, gingen zij één straat ver, en onmiddellijk ging de engel van hem weg. Toen kwam Petrus tot zichzelf en zei: ’Nu weet ik inderdaad dat Jehovah zijn engel heeft uitgezonden en mij uit de hand van Herodes en van alles wat het volk der joden verwachtte, heeft bevrijd.’” Er was geen twijfel aan, Jehovah had, door bemiddeling van zijn engel, Petrus’ bevrijding uit de gevangenis bewerkstelligd.
Welke gevolgtrekking moeten wij dan maken? Dat Jehovah zeker bevrijding kan verschaffen en dat hij iemand ook kan sparen als dat zijn wil is. In dit verband zijn de woorden van Jakobus 4:15 opmerkenswaardig, namelijk: „Gij [zoudt] moeten zeggen: ’Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’” Hoewel Jehovah stellig voor bescherming en bevrijding kan zorgen, kan hij ook bepaalde dingen toelaten. Hoewel Petrus bijvoorbeeld een wonderbaarlijke bevrijding uit de gevangenis ondervond, had Herodes nog maar kort daarvoor „Jakobus, de broer van Johannes, door het zwaard om het leven [gebracht]” (Hand. 12:2). Welnu, was Jakobus het minder waard bevrijd te worden dan Petrus? Dit impliceert de Schrift niet. In dat geval, evenals in andere gevallen, liep een en ander af zoals Jehovah het wilde of toeliet.
Is het, met het oog op het voorgaande, juist thans voor hen die ons dierbaar zijn, Jehovah’s bescherming te vragen als wij en zij christenen zijn? Ja. Als christenen kunnen wij alle aangelegenheden in het leven tot een passend onderwerp van gebed maken. Laten wij het illustreren. Wij danken Jehovah dagelijks voor het voedsel dat op tafel staat, hoewel wij weten dat wij ervoor hebben moeten werken om dat voedsel te krijgen. Niettemin is er in de voorziening van dergelijk voedsel een element dat de mens niet kan verschaffen. Dit kan alleen de almachtige God Jehovah verschaffen. Het is dus passend dat wij hem dankzeggen voor de voorziening van het voedsel
-