-
„Predik het woord” — Waar en waarom?De Wachttoren 1972 | 15 februari
-
-
Niets is zo doeltreffend en krachtig in het tot activiteit aanzetten van anderen als de boodschap van de bijbel. „Want het woord [of de boodschap] van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden” (Hebr. 4:12). Het „woord van God” kan zelfs de motieven van een persoon doorgronden. Het bereikt het hart en onthult of iemand werkelijk volgens de juiste beginselen leeft of de wens koestert dit te doen.
UITWERKING OP MENSEN BUITEN DE GEMEENTE
Daarom dient er bij het prediken en onderwijzen binnen de gemeente niets te worden toegelaten waardoor er afbreuk wordt gedaan aan Gods Woord. Niet datgene wat hoofdzakelijk voor de uiterlijke schijn wordt gedaan, maar de bijbelse beleringen sterken de gemeente en bouwen haar geestelijk op terwijl allen erdoor worden aangemoedigd trouw aan Jehovah God te blijven. Ook buitenstaanders worden op een heilzame wijze beïnvloed. Wanneer zij vergaderingen bezoeken waar de sprekers zich erop toeleggen onderricht uit de bijbel te geven, kunnen buitenstaanders al vlug zien dat hier iets veel waardevollers wordt uitgedeeld dan menselijke wijsheid, waardoor oprechte mensen ertoe worden gebracht te zeggen: „God is werkelijk in uw midden.” — 1 Kor. 14:25.
Aangezien deze ’prediking van het woord’ binnen de gemeente moet plaatsvinden, is het alleen maar logisch dat ditzelfde „woord” ook aan buitenstaanders wordt verklaard. Er bestaat geen enkele reden om buiten de bijbel om te gaan speculeren over zulke aangelegenheden als wat de mensen op Gods „nieuwe aarde” kunnen verwachten op het gebied van woningen en andere bezittingen, werk en amusement. Alle inlichtingen die de mensen nodig hebben om Gods goedkeuring en leven te verkrijgen, staan in de bijbel. Derhalve dienen zij te luisteren naar wat Gods Woord te zeggen heeft.
Laat onze prediking als ware christenen daarom, of deze nu binnen of buiten de gemeente geschiedt, een ’prediking van het WOORD’ zijn. Alleen zulk een prediking zal oprechte toehoorders sterken in hun beslissing getrouwe dienstknechten van Jehovah God te zijn.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1972 | 15 februari
-
-
Vragen van lezers
● In Jesaja 7:8 staat dat binnen slechts „vijfenzestig jaar” Efraïm „verbrijzeld [zou] worden zodat het geen volk meer is”. Wanneer gebeurde dit? — V.S.
Deze profetie werd uitgesproken nadat Pekah, de koning van Israël, tijdens de regering van koning Achaz Juda binnenviel (Jes. 7:1). Volgens de bijbel regeerde Pekah gedurende een periode van ongeveer twintig jaar, en in het zeventiende jaar van zijn regering, of in 762 v.G.T., werd Achaz koning (2 Kon. 15:27; 16:1). Daarom kan het niet lang na 762 v.G.T. zijn geweest dat de vijfenzestig jaren van Jesaja’s profetie begonnen te tellen. In 740 v.G.T. wierpen de Assyriërs het noordelijke koninkrijk Israël omver. Zo eindigde dit koninkrijk, met Efraïm als voornaamste stam, ongeveer twintig jaar nadat Jesaja voorzegd had dat Efraïm zou worden verbrijzeld”. Het was echter pas tijdens de regering van Esarhaddon, de koning van Assyrië, dat er een definitieve overbrenging van vreemde volkeren naar het gebied van Israël plaats vond (Ezra 4:2). Klaarblijkelijk was Efraïm door de deportatie van Israëlieten en deze definitieve overbrenging van vreemdelingen, „verbrijzeld” geworden „zodat het geen volk meer is”. Tussen de val van het noordelijke koninkrijk en Esarhaddons regering lagen nog de regeringen van de Assyrische koningen Sargon en Sanherib. Inscripties tonen aan dat Esarhaddon een tijdgenoot was van de Judese koning Manasse (die regeerde van 716 v.G.T. tot 661 v.G.T.). Gezien de tijdsruimte welke er ligt tussen de tijd dat de woorden van Jesaja 7:8 werden uitgesproken en Esarhaddons volksverhuizing, schijnt de periode van vijfenzestig jaar uit Jesaja’s profetie dus alleszins gerechtvaardigd.
-