Het Israël uit de oudheid vervalt tot ontrouw
1 Korinthe hoofdstuk 10:11, NW. „Dit alles nu bleef hun overkomen als een voorbeeld en werd opgeschreven tot een waarschuwing van ons, over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen.”
1. Waarom is het de moeite waard de religieuze geschiedenis van Israël eens aan een onderzoek te onderwerpen?
EEN blik op het voorbije verleden kan ons de weg wijzen naar een toekomst vol leven, althans wanneer dit verleden de profetische geschiedenis van de natie Israël uit de oudheid is. Men zegt wel eens dat het beter is ergens op terug te blikken dan vooruit te zien. In dit geval zien wij echter door deze terugblik in de toekomst, omdat het verleden een spiegel is waarin toekomstige gebeurtenissen weerkaatst zijn. Uit het religieuze verleden van het Israël uit de oudheid kunnen wij iets leren omtrent de religieuze toekomst der hedendaagse christenheid. De bijbel is een boek dat speciaal gekenmerkt wordt doordat de daarin opgetekende onderdelen der religieuze geschiedenis voorbeeldig of profetisch zijn, doordat ze de religieuze toekomst van onze huidige generatie weerspiegelen, en met dat doel werd voor ons in deze laatste dagen de religieuze geschiedenis der Israëlieten opgetekend: „Dit alles nu bleef hun overkomen als een voorbeeld en werd opgeschreven tot waarschuwing van ons, over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen.” Ook werd „alles wat vroeger werd geschreven, . . . tot ons onderricht geschreven, opdat wij door onze volharding en door de vertroosting uit de Schrift, hoop zouden kunnen hebben.” Wanneer wij binnen de grenzen hiervan blijven, kunnen wij uit hetgeen er geschied is, leren wat er gebeuren zal. Onderzoek dit geïnspireerde, profetische verhaal eens om te zien wat wie is overkomen en waarom, zodat u een leidraad zult hebben aan de hand waarvan u kunt nagaan waar de door u gekozen levensweg naar toe leidt. — 1 Kor. 10:11; Rom. 15:4, NW.
2, 3. Welke gebeurtenissen vonden er tijdens Israëls richterenperiode plaats?
2 Israëls religieuze geschiedenis in de richterenperiode zou aldus samengevat kunnen worden: Zij „verlieten . . . Jehovah, de God van hun vaders, die hen uit het land Egypte had gebracht, en gingen andere goden nawandelen uit de goden van al de volken rondom hen, en zij begonnen zich er voor te buigen, zodat zij Jehovah beledigden. Hierop ontbrandde de toorn van Jehovah tegen Israël en leverde hij hen aan plunderaars over en dezen begonnen hen te plunderen, en vervolgens verkocht hij hen aan hun vijanden rondom hen en zij konden niet langer standhouden tegen hun vijanden. Jehovah verwekte dus richters en dezen redden hen uit de handen van hun plunderaars. Zelfs naar hun richters luisterden zij niet, maar zij hadden op ontrouwe wijze gemeenschap met andere goden en gingen zich voor hen neerbuigen. . . . Toen Jehovah nu richters voor hen verwekte, bewees Jehovah met de richter te zijn en hij redde hen al de dagen van de richter uit de handen van hun vijanden, want Jehovah was bedroefd doordat zij onder hum onderdrukkers en hen die hen verdreven, zuchtten. Het geschiedde dat wanneer de richter stierf, zij zich omkeerden en verderfelijker handelden dan hun vaders, doordat zij andere goden nawandelden, om die te dienen en zich voor hen neer te buigen.” — Richt. 2:12, 14, 16-19, NW.
3 Deze richterenperiode duurde ongeveer driehonderdvijftig jaar en keer op keer verviel het Israël uit de oudheid tot ontrouw. Wanneer het getrouw was, beschermde Jehovah de natie; geleidelijk aan begon de heidense aanbidding dan echter weer vat op hen te krijgen, lieten ze het voedzame geestelijke voedsel staan om demonische leerstellingen tot zich te nemen, en in hun geestelijk verzwakte toestand gleden zij geheel af tot de heidense valse aanbidding. Daar zij Jehovah niet langer echt vertegenwoordigden, trok hij zijn beschermende hand van hen terug en kwamen zij onder het juk der heidense volken. Na verloop van tijd riepen de geplunderde en verdrukte Israëlieten dan weer tot Jehovah, die uit een getrouw overblijfsel een richter verwekte om hen te bevrijden, waarna zij het verkeerde geestelijke voedsel van de hand wezen, van hun vijanden werden bevrijd, Jehovah’s ware aanbidding weer begonnen te beoefenen en zijn gunst weer genoten. Later keerden zij dan weer terug naar het onreine geestelijke voedsel dat zij verworpen hadden en gleden ze weer af naar de valse aanbidding.
4. Veranderde de situatie toen er koningen regeerden?
4 Ook toen het Israël uit de oudheid van het richterenbewind op het koningschap overging, werd er hierdoor niet blijvend aan de afval een eind gemaakt. Wanneer er een goede koning regeerde en de natie Jehovah diende, waren goddelijke zegen en bescherming het resultaat, maar wanneer een goddeloze koning de troon van Jehovah besteeg, leidde hij de natie op zijpaden van door demonen geïnspireerde leerstellingen en afgoderijen. Hoewel zij nog steeds beweerden Jehovah’s volk te zijn dat hem aanbad, voedden zij zich met geestelijk vuil, verzwakten en werden hem ontrouw. Dan namen de binnenlandse moeilijkheden of de verdrukking van buiten af door vreemde natiën in hevige mate toe en daagde er pas bevrijding wanneer de ware aanbidding weer werd opgenomen en men zich tot Jehovah keerde, hetgeen gewoonlijk geschiedde wanneer een boze koning door een goede was vervangen.
WAT TOT DE ONTROUW LEIDDE
5, 6. Wat leidde tot de afval, en hoe werd dit geïllustreerd?
5 Alle eeuwen door, eerst onder de richters en later onder de koningen, nam de afval een begin wanneer men van het heidense voedsel begon te proeven, en het herstel wanneer men het uitspuwde. Israëls religieuze leiders moesten op Jehovah’s tafel voedzaam geestelijk voedsel klaarzetten, maar deden dit niet altijd. Soms zetten zij het volk de leerstellingen van heidense natiën voor en wanneer deze afgoderijen een plaats hadden gevonden in hun geest en de daarmee gepaard gaande aanbidding werd ingevoerd, vielen de Israëlieten in de strik van vele verdrukkingen, waarvoor voordien al gewaarschuwd was: „Gij moet hun goden niet dienen, want dat zal een strik voor u zijn.” Zij voedden hun geest echter met deze onreine leerstellingen, verzwakten, werden ziek en walgden er van, en hun geest herstelde zich pas nadat zij deze leugens er uit hadden verwijderd. — Deut. 7:16, NW.
6 Desondanks leerde het Israël uit de oudheid geen les uit deze bittere ervaringen en keerde het later naar dezelfde gewoonten terug, begon er weer mee, werd er weer ziek door en herstelde pas weer nadat zijn inwoners het energiek uit hun geest hadden verwijderd. Zij gebruikten weer hetzelfde geestelijke voedsel als voordien en werden evenals toen weer ziek. Zij bedreven voortdurend weer dezelfde dwaasheid, hetgeen ons aan Spreuken 26:11 (NBG) doet denken: „Een zot, die zijn dwaasheid herhaalt, is als een hond die naar zijn uitbraaksel terugkeert.” De apostel Petrus gebruikte deze spreuk om de handelwijze van christelijke afvalligen te illustreren: „De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd.” Daar Israël heidens vuil waarvan men voordien ziek was geworden, weer ter nuttiging op de geestelijke tafel opdiende, liet Jehovah zijn profeet zeggen: „Alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over.” — 2 Petr. 2:22, NW; Jes. 28:8, NBG.
7. Waar heerste geestelijke hongersnood en waar niet?
7 Er was geen plek meer over die niet vuil was, dat wil zeggen, binnen het ontrouw en afvallig geworden georganiseerde religieuze stelsel. Niet allen in Israël of Juda waren deze religieuze meerderheid echter in haar ontrouw gevolgd, want evenals in de dagen der richters bleef een overblijfsel God trouw en hield zich vast aan het reine geestelijke voedsel. Het contrast blijkt sterk uit de woorden welke Jehovah tot de getrouwen richt: „Zie, mijn knechten zullen eten, maar gij zult hongeren; zie, mijn knechten zullen drinken, maar gij zult dorsten; zie, mijn knechten zullen zich verheugen, maar gij zult beschaamd staan; zie, mijn knechten zullen jubelen van hartevreugd, maar gij zult schreeuwen van harteleed en van gebrokenheid des geestes zult gij jammeren.” Jehovah was niet zelfzuchtig noch handelde hij partijdig met het reine geestelijke voedsel, maar hij deed het de natie toekomen en zorgde er voor dat ze het konden verkrijgen doordat hij herhaaldelijk zijn profeten tot hen zond: Ik heb „hun al de profeten, mijn dienaars, gezonden: iedere dag opnieuw, ’s morgen vroeg en ’s avonds laat. Maar ze hebben niet naar Mij willen horen, niet willen luisteren; ze bleven hardnekkig, erger nog dan hun vaders.” Er bestond dus geen geestelijke hongersnood onder het getrouwe overblijfsel van hen die Jehovah in waarheid aanbaden, maar slechts binnen het nationaal goedgekeurde, orthodoxe, ontrouw geworden religieuze stelsel: „Zie de dagen komen, luidt het woord van den Here HERE [Jehovah], dat Ik een honger in het land zal zenden — geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des HEREN [van Jehovah] te horen.” Om aan de hongersnood te ontkomen, moet men zich afscheiden van de tot ontrouw vervallende meerderheid, en zich met het getrouwe overblijfsel verbinden. — Jes. 65:13, 14, NBG; Jer. 7:25, 26, PC; Amos 8:11, NBG.
8. Hoe trachtten de afvalligen ’in de hand die hen trachtte te voeden, te bijten’?
8 De religieuze leiders der afvallige natie weigerden niet alleen acht te slaan op de profeten, maar zij trachtten zelfs anderen te verhinderen dit te doen. Gelijk een hond die in de hand bijt welke hem voedsel geeft, hebben deze religie-aanhangers Jehovah’s dienstknechten vervolgd en zelfs velen hunner gedood. In Hebreeën 11:36-38 (NW) wordt er een samenvatting van gegeven hoe slecht de tot ontrouw vervallende religieuze leiders en de blinde massa de profeten behandelden: „Ja, anderen hebben hun beproeving ontvangen door gehoon en geselingen, ja meer dan dat, door banden en gevangenissen. Zij werden gestenigd, zij werden beproefd, zij werden in stukken gezaagd, zij stierven doordat zij met het zwaard werden vermoord, zij liepen rond in schapevachten, in geitevellen, terwijl zij ontbering leden, in verdrukking verkeerden en mishandeling ondergingen; en de wereld was hun niet waardig. Zij doolden rond in de woestijnen, bergen, holen en grotten der aarde.”
DE AFVAL IN JEZUS’ DAGEN
9. Waarom liet Jehovah Juda ten slotte aan haar lot over, en in welke geestelijke toestand verkeerde het volk toen Jezus op aarde kwam?
9 Ten slotte was Juda zo laag gezonken dat Jehovah haar aan de Babyloniërs overleverde en dit volk gebruikte om zijn vonnis aan de afvalligen te voltrekken. Zelfs toen was er een getrouw overblijfsel dat tezamen met de afvalligen in ballingschap werd weggevoerd; toen Jehovah’s bestemde tijd was aangebroken, werden zij naar Juda teruggezonden om de ware aanbidding in Jeruzalem weer te doen opbloeien, de tempel te herbouwen en aldaar het offeren van slachtoffers te hervatten. Dit was echter niet van blijvende duur. Verkeerd geestelijk voedsel wist in de vorm van mondelinge overleveringen in grote hoeveelheden binnen te komen en het goede geestelijke voedsel van Jehovah’s onvervalste Woord te verdringen. Dit nam zelfs zo’n omvang aan, dat de Israëlieten toen Jezus op aarde kwam, het Woord Gods door hun overleveringen krachteloos hadden gemaakt. Als gevolg hiervan was het volk geestelijk ziek, lam en blind — zo ziek dat zij geen krachtig geestelijk voedsel konden verdragen, zo lam dat zij Jehovah’s weg niet rechtop konden bewandelen, zo blind dat zij niet konden inzien dat Jezus de beloofde Messias was en zij, in plaats van hem te aanvaarden, zich zo door hun religieuze leiders in beroering lieten brengen, dat zij zijn dood aan de martelpaal eisten.
10. Met welke woorden berispte Jezus de huichelachtige religieuze leiders uit zijn tijd?
10 Voor zijn dood ontmaskerde hij hen die hem in Jehovah’s naam zouden vermoorden, als huichelaars. Hij toonde hun dat iedereen wel hun overeenkomst met de huichelaars vóór hen, die de profeten hadden gedood, moest opvallen, want zij zouden deze goddeloze daden herhalen en hiervoor nog veel meer te laken zijn. Jezus zei hun: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij bouwt de graven der profeten en versiert de herinneringsgraven der rechtvaardigen, en zegt: ’Wanneer wij in de dagen onzer voorvaders hadden geleefd, zouden wij geen deel met hen hebben gehad aan het bloed der profeten.’ Daarom getuigt gij tegen u zelf dat gij zonen zijt van hen die de profeten hebben vermoord. Welnu dan, maakt de maat van uw voorvaders vol. Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van de Gehenna ontvlieden? Zie, daarom zend ik tot u profeten, wijzen en openbare onderwijzers. Enkelen van hen zult gij doden en aan de paal nagelen, en enkelen in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen; opdat over u kome al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij hebt vermoord tussen het heiligdom en het altaar. Voorwaar, ik zeg u: Dat alles zal over dit geslacht komen.” — Matth. 23:29-36, NW.
11, 12. Wat deed een getrouw overblijfsel, en hoe werden zij slecht behandeld?
11 Niet alle gelovige joden waren echter huichelaars, want Jezus vond een overblijfsel getrouwen die naar hem luisterden, hem als de Messias aanvaardden en met hem begonnen te prediken. Zij gingen hier zelfs ondanks vervolgingen, arrestaties, gevangenneming en de dood welke sommigen hunner wachtte wanneer de religieuze leiders de moordlust in het gepeupel hadden opgewekt, ook na Jezus’ dood mee voort. Toen het gepeupel de getrouwe Stefanus doodstenigde, brak er een grote vervolging tegen de Jeruzalemse christenen los, en „allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, behalve de apostelen” (Hand. 8:1, NW). Doordat men de christenen echter verstrooide, verbreidde men de boodschap, want zij bleven voortdurend over de waarheid spreken.
12 De religieuze leiders staakten de vervolgingen nimmer, hielden nooit op ’de maat van hun voorvaders vol te maken,’ hetgeen wel blijkt uit het lijden dat de apostel Paulus van hen ondervond: „Van de joden heb ik vijfmaal veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden geslagen, eenmaal werd ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en een dag heb ik doorgebracht op zee; dikwijls op reis, in gevaren van rivieren, in gevaren van struikrovers, in gevaren van mijn eigen geslacht, in gevaren van de natiën, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op zee, in gevaren onder valse broeders, in arbeid en zwoegen, dikwijls in slapeloze nachten, in honger en dorst, vele malen in onthouding van voedsel, in koude en naaktheid.” — 2 Kor. 11:24-27, NW.
13. Welke loop nam Israëls geschiedenis dus, doch wat bleven de afvalligen al die tijd desondanks beweren?
13 Het Israël uit de oudheid verviel zowel onder de richters en koningen als toen Jezus op aarde was, tot ontrouw. Het merendeel wendde zich onder invloed van de orthodoxe religieuze leiders tot het onreine geestelijke voedsel, verzwakte, werd ziek, afvallig en leed onder binnenlandse onlusten en buitenlandse onderdrukking. Een overblijfsel bleef Jehovah echter trouw en maakte, ten einde de afvalligen te helpen, zijn waarschuwing bekend, maar in plaats dat dezen hen hiervoor ten zeerste dankbaar waren, vervolgden zij hen. Zij werden pas weer bevrijd wanneer zij de leugens verwierpen, Jehovah’s Woord aanvaardden en de ware aanbidding herstelden en eerbiedigden. Alhoewel de natie steeds weer tot ontrouw verviel, beweerde ze nog steeds dat ze Jehovah getrouw diende. Tijdens hun afgoderij beweerden de joden Jehovah te dienen; alhoewel zij geheel opgingen in hun overleveringen waardoor de bijbel krachteloos wordt gemaakt, zeiden zij nog steeds dat zij Jehovah trouw waren, en zelfs wanneer zij Gods ware getuigen vervolgden en doodden, beweerden de joden dat zij dit deden om Jehovah’s aanbidding voor een dreigend gevaar te beschermen. Zo zei Jezus over Jehovah’s getrouwe getuigen: „Een ieder die u doodt, zal denken dat hij een heilige dienst voor God heeft verricht.” — Joh. 16:2, NW.
14. Wat kunnen wij thans zien gebeuren?
14 Kunt u zich voorstellen dat mensen die zich voor afgoden buigen, Jehovah beweren te aanbidden? Kunt u zich voorstellen dat zij die hun geest met heidense leerstellingen voeden, zouden beweren Jehovah’s waarheden tot zich te nemen? Kunt u zich voorstellen dat zij zich zouden inbeelden Jehovah te dienen wanneer zij zijn getuigen vervolgden? Kunt u zich zulk een religieuze inconsequentie indenken? Sterker nog, u behoeft zich dit alles niet voor de geest te halen, want u kunt het met uw eigen ogen aanschouwen. Dat wat er in de oudheid in Israël gebeurde, bezat profetische waarde. Het waren voorbeelden voor onze tijd, voor gebeurtenissen welke in onze tijd zouden plaatsvinden. De ontrouwe religieuze leiders van het Israël uit de oudheid waren profetische beelden van de hedendaagse religieuze leiders der afvallige christenheid. De meeste religieuze mensen vervallen met hun geestelijken tot ontrouw en gezamenlijk vervolgen zij de getrouwe minderheid van Jehovah’s getuigen die zich aan de ware aanbidding vasthouden, rein geestelijk voedsel brengen en de goddelijke waarschuwing bekendmaken.